Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De Rotterdamse suikerraffinaderij in de Gouden Eeuw

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Wolfshoek en klik op ENTER




De Rotterdamse suikerraffinaderij in de Gouden Eeuw

Evenals de andere veredelingsbedrijven, die geïmporteerd ruw materiaal door een mechanische of chemische bewerking voor een bepaald gebruik geschikt maakten, had ook de inheemse suikerraffinaderij haar opkomst en bloei te danken aan de functie van Holland als stapelmarkt voor Europa. De trafikanten (trafiek is een industrie, die zich bezighoudt met het veredelen of verder bewerken van ter markt aangevoerde grondstoffen) voorzagen zich, wanneer zij tenminste, zoals meestal het geval was, een zelfstandige positie innamen, bij de importerende zeehandelaren van hun grondstoffen. Soms met gebruikmaking van leverancierskrediet, soms ook betrokken zij zelf hun lood, kolen, suiker, granen enz. van overzee. Ook voor de afzet van hun producten maakten zij in de regel gebruik van de handel, hoewel zij een enkele maal zelf als exporteurs optraden.

De vestiging van deze trafiek te Rotterdam hield verband met de grote import van rietsuiker in de laatste decennia van de 16e eeuw, die aanvankelijk door bemiddeling van de Portugese handel, later direct door de Rotterdamse koopman uit West-Indië en de bocht van Guinea aangevoerd werd. Oorspronkelijk stond het beroep van "suikerbakker" of raffinadeur in nauwe betrekking tot de handel in kruidenierswaren, zodat we de eerste raffinadeurs onder de kruideniers moeten zoeken. In de loop van de 17e eeuw werden de suikerbakkerijen in aantal en grootte aanmerkelijk uitgebreid. Een van de bekendste bedrijven was de fabriek, die Johan Jacobsz. de Mey in 1632 vestigde aan de Wolfshoek op het terrein waarop later de Lutherse kerk zou verrijzen.

Evenals voor de Rotterdamse brouwerijen en branderijen gold voor de suikerraffinaderijen het verbod van buitennering. Dat bracht met zich mee, dat men in de stad in verband met de hoge grondprijzen de gebouwen hoog optrok om ruimte te winnen, hoewel dit aan de efficiency van het bedrijf niet ten goede kwam. Als plaats van vestiging kwam bij voorkeur een terrein in aanmerking "waar een brede straat, goede wal en ruime watergracht was om daardoor de suikeren en andere waren, nodig tot de raffinaderij, gemaklijk met sleden en vaartuigen te kunnen ontfangen". Aan deze eis voldeed vooral het buitendijkse gedeelte van Rotterdam met zijn overvloed aan vers water. Daar waren dan ook de meeste en grootste bedrijven te vinden. Opmerkelijk is het, dat we daaronder slechts drie van oudere datum aantreffen, terwijl de overige pas in de laatste twintig jaar van de 17e eeuw opgericht zijn. Dit verschijnsel zal wel hierin zijn verklaring vinden, dat de Vrede van Nijmegen alle besluiten, die op de Franse suikerpolitiek betrekking hadden, vernietigde, zodat de inheemse industrie weer nieuwe expansiemogelijkheid kreeg.

Met de geleidelijke uitholling van Hollands functie als centrale stapelmarkt, die in de tweede helft der 17e eeuw reeds inzette, werd het trafiekbedrijf onmiddellijk getroffen, zodat het zich dikwijls slechts door kunstmatige middelen kon handhaven. De geschiedenis der suikerraffinaderij levert daarvan een sprekend voorbeeld. Deze industrie, die in een vorige periode half Europa van geraffineerd voorzag, ondervond terstond de terugslag der tarievenpolitiek van Colbert, die sedert 1660 met de leiding der Franse staatsfinanciën belast was. Een groot gedeelte van de ruwe suiker werd namelijk uit de Franse havens of direct uit de Franse West-Indische bezittingen op Hollandse schepen naar Maas en IJ gevoerd en na het zuiveringsproces weer naar Frankrijk geëxporteerd. Door nu de uitvoer van de grondstof en de invoer van het geraffineerde product zwaar te belasten, hoopte Colbert de industrie, desnoods met behulp van Hollandse ondernemers, naar zijn land te lokken. Zo zou ze niet alleen in de Franse behoefte aan geraffineerd voorzien, maar wellicht eens ook het buitenlandse afzetgebied op de Hollanders veroveren. Deze tactiek had slechts ten dele succes: Frankrijk ging als markt voor het Hollandse fabricaat verloren, maar de Franse importeurs verkochten de ruwe suiker als vroeger in grote hoeveelheden aan Hollandse kooplieden. De suikerraffinaderij in Hollandse zeehavensteden vertoonde in deze periode tot het begin der 18e eeuw dientengevolge een lichte achteruitgang.

Het raffineren is het tot een grotere vorm van volmaaktheid brengen van de suiker door ze te reinigen en te koken.

Het raffinageproces verliep als volgt: In een kalkbak werd het water uit een pomp door middel van staken met een zeefvormig uiteinde goed met daarin gestrooide kalk gemengd ("opgehaald" luidde de technische term). Was het water behoorlijk kalkhoudend geworden, dan stortte men een voorgeschreven hoeveelheid daarvan in de ziedpannen, waarvan er in een bedrijf van gemiddelde grootte meestal vier waren. Daarna werden deze pannen met ruwe suiker bijgevuld. Gedurende de nacht liet men de suiker in het kalkwater grotendeels oplossen. De volgende ochtend begon het stoken op een middelmatig vuur, waarbij men er door aanhoudend roeren voor moest zorgen, dat de suiker zich niet op de bodem vastzette. Was de suiker helemaal gesmolten en de brei tot kookhitte gestegen, dan hield men op met roeren, liet het mengsel doorkoken en rijzen en schuimde het opgewoelde vuil er af. Wanneer het eerste schuim er af geschept was, werd de suiker verder gezuiverd met eiwit of ossenbloed en vervolgens overgegoten in de klaarselketel. Het klaarsel werd daarop gekookt, in grote koelpannen afgekoeld en vervolgens naar het vulhuis gebracht om daar in puntvormige potten gegoten te worden. Vandaar ging het naar de zolders en werd daar op siroopbakken geplaatst en met natte aarde afgedekt. Het vocht, dat daaruit de suiker doortrok, nam bij het doorsijpelen de stroop mee. Waren de broden goed uitgelekt, dan werd deze bewerking enige malen herhaald. Daarbij moest er op gelet worden dat er zo min mogelijk suiker verloren ging. De gaten, die er desondanks in de suikerbroden ontstonden, werden opgevuld met afgeschrapte suiker. Daarna werd de suiker in de brood-, of, als men kandij gemaakt had, in de kandijstoof drooggestookt en tenslotte door verpakking voor verzending gereedgemaakt.

Ter verduidelijking volgen nog enige samenvattingen van oude notariële akten die bewaard gebleven zijn in het Oud Notarieel Archief van het stadsarchief van Rotterdam:

Op 17 september 1594 leggen Pieter van der Heijden, 35 jaar, Pieter Claesz Winter, 25 jaar, en Reijer Maertensz van Beaumont, 30 jaar, zuijckerbackers en rafinadeurs, een verklaring betreffende diverse soorten suiker af op verzoek van Franchoijs du Bije, coopgeseldienaer van Jan du Boijs, coopman te Lisbona.

Ketel Volckertsz, 30 jaar, en Hans Kerck, 36 jaar, beiden suijckerbackers, verklaren op 25 maart 1646 op verzoek van Barent Schoemaeker, mede suijckerbacker, dat gewoonlijk het vormwater en schuim van de suiker, afkomstig van alle suikerbakkers, wordt getrokken door hun knechten, evenals door de knechten die werken bij Rijck Adriaensz, en wordt verkocht voor 16 gulden.
Rijck Adriaensz zou verzocht hebben om het vormwater en het schuim te mogen verkopen, mits de gelden ten goede van de knechten zullen komen. Rijck zou vervolgens het water 17 maal verkocht hebben voor 25 gulden en het schuim 13 of 14 maal voor 12 stuivers. Hierdoor zou Barent Schoemaeker 64 gulden te kort komen. Daarom zijn zij naar Evert Maertensz, wonend op de Hoochstraet, gegaan met de vraag of zij het water en het schuim eveneens voor 25 gulden en 12 stuivers mochten verkopen, hetgeen werd toegestaan.

Verklaring op verzoek van John Gefferye, Johan Payge Mayer en Jan Allen, kooplieden te Pleymuiden ( Plymouth) de tweede december 1654 afgelegd bij notaris Jacobus Delphius.
Pieter van de Wolffput, Johan de Mey, beiden cooplieden en zuijckerrafineerders, Jan Shepheard, Engels koopman, en Johan Sandes, Engels makelaar, hebben een partij van 18 kisten, 2 oxhoofden zwarte suiker- door Sepheard aan van de Wolffput en de Mey verkocht als paneel suiker- geïnspecteerd en bevonden dat een 11 kisten St. Thome suiker waren. N.B.: Sepheard tekent John Shepheard.

Op 3 april 1656 wordt een verklaring afgelegd op verzoek van Bartholomeus van Muyen, suikerraffineerder.
Heindrick Lintlaegen, Pieter Assenburch, Jan de Mey de jonge, en Johannes van der Hutten, allen meester zuijckerrafineerders, hebben op verzoek van requirant zijn gesmolten suiker van vandaag geïnspecteerd. Deze zouden als poederbroden worden gemaakt voor raffinage. Ze bevonden dat het met meel was vermengd en dat ze het niet hoger konden schatten als raffinaden. Ook compareerden Hillebart Cock, Wardenier Medouw, en Meindert Barensz, allen zuyckerrafineerdersgasten bij requirant; zij verklaren dat de bovengenoemde suiker is geschept uit vier kisten, gekocht van Reynier Groenhout, koopman alhier.

Arbitrage van 15 mei 1658. Jean de Mey de Jonge en Jean Schot hebben een conflict betreffende de zuiverheid van geraffineerde suiker. Ze besluiten op 5 april 1658 de arbitrage in te roepen van Adriaen Ambrosius en Jacob Motto en zich bij hun uitspraak neer te leggen. Ook beloven ze na de uitspraak 150 gulden te storten in de armenkas van de stad. De afspraak wordt notarieel bevestigd door notaris Jacobus Delphius.

Henrick Jacobsz Crawaat (tekent als De Kraewaet) en Martin Lievensz van Rijswijck, stadsredetrekkers, verklaren de eerste april 1671 op verzoek van vrouwe Catharina de Raat, weduwe van jonkheer Elias de Raat, alsmede op verzoek van Gerard de Raat, voogd van de twee minderjarige kinderen van Elias en Catharina de Raat, het woonhuis en suikerbakkerij, staande op de hoek van de Wolfshoek en de Wijnstraat, belend ten westen Reijnier van der Wolf en Jacob Harmensz Delffsgauw, dat tegenwoordig wordt bewoond door Maghdalena Bartels, weduwe van Johan de Mey, suikerbakker, te hebben geëxamineerd. Zij taxeren het huis op een waarde van 26000 gulden.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

2 April 2015