Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De strafinstellingen aan de Noordsingel, Bergstraat en Insulindestraat

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




De strafinstellingen aan de Noordsingel, Bergstraat en Insulindestraat

De (Bijzondere Straf)gevangenissen, de hulp-Huizen van Bewaring, het Arrestantenhuis, het Huis van Bewaring II en de Penitentiaire inrichting voor Vrouwen, 1872 - 1977.

Bij het indienen van de begroting voor het jaar 1863 maakte de toenmalige minister van Justitie, Mr. N. Olivier, bekend dat hij had besloten om in Rotterdam een cellulaire gevangenis te laten bouwen. Hoewel het besluit om meer celruimte te creëren veel bijval vond, werden er vanuit de Tweede Kamer bezwaren geuit, met name over de voorgenomen vestigingsplaats en de vage plannen voor het gebouw zelf. De minister hield echter vast aan zijn voornemen en berichtte aan de commissaris des konings in een brief van 12 juni 1863, nr. 99, dat hij "op grond van den onvoldoenden toestand van het Huis van Arrest en de noodzaak om het aantal cellen voor eenzame opsluiting te vermeerderen" had besloten om een zuiver cellulaire gevangenis van ongeveer 300 cellen aldaar te bouwen.

De Ingenieur voor de Gevangenisbouw, A.C. Pierson, had inmiddels een rapport opgemaakt over zijn onderzoek naar voor de bouw in aanmerking komende terreinen en had op grond daarvan zelf al terrein aanbevolen, namelijk een terrein van tien bunder, gelegen langs de "Blommerdijksche of Bergscheweg, oosterlijk van de Schie". Dit terrein, vlakbij de Nieuwe (later Noord-) Singel was groot genoeg, behoefde geen ophoging en lag op relatief gunstige afstand van de spoorweg en Rechtbank. De minister verzocht de commissaris des konings in bovengenoemde brief om, in overleg met zowel de Commissie van Administratie als burgemeester en wethouders te Rotterdam, mee te delen of dit terrein inderdaad de voorkeur boven de andere verdiende, of dat er mogelijk nog geschiktere terreinen waren. Alle partijen gingen met de aanbeveling akkoord, zodat reeds in het jaar 1863 de benodigde grond werd aangekocht. Op de begroting voor 1864 werd een bedrag voor het eerste perceel (de uitgraving van het terrein en het leggen van de funderingen) uitgetrokken. De minister verklaarde dat er 312 cellen zouden komen, waarvan de bouwkosten naar schatting zeven ton zouden bedragen. Nu kwam er echter de klad in de voorbereidingen.

In augustus 1864 had Pierson, in opdracht van de minister, een eerste ontwerp van het gebouw gepresenteerd. Het ontwerp bevatte ten eerste een ingangsgebouw, bestaande uit twee torens met daartussen een dubbele poort. Hierachter vormden twee voorgebouwen (aan weerszijden van het ingangsgebouw) en een administratiegebouw om een ruime binnenplaats een rechthoek. De voorgebouwen waren onder andere bestemd voor de stalling van de cellulaire rijtuigen, de wasserij, de apotheek, de ziekenvertrekken en de vertrekken voor de preventief gedetineerden. Pierson wilde de preventieven gescheiden van de veroordeelden houden, maar wel binnen het bereik van de rechterlijke macht (de rechters-commissarissen). Het administratiegebouw, in de vorm van een omgekeerde T, stond door middel van een overdekte gang in verbinding met de centrale hal, waarop vier cellenvleugels, (waarvan één, of althans een gedeelte daarvan, voor vrouwen was bestemd) uitkwamen. In het administratiegebouw zouden de ontvangvertrekken, de vergader- en spreekruimten voor de Commissie van Administratie, een archiefbewaarplaats, het bureau van de directeur van de gevangenis, de reinigings- en desinfectievertrekken, een advocatenkamer, kamers voor de rechters-commissarissen en tenslotte de vertrekken voor gegijzelden en deurwaarders worden gesitueerd. De zolders dienden als magazijn. Op het buitenterrein (tussen en rondom de cellenvleugels) moesten een aantal cellulaire wandelplaatsen, een cellulaire kerk en een cellulair schoolgebouw komen. In een later ontwerp breidde Pierson het aantal cellen nog uit tot 344.

Op het ontwerp kwam kritiek van de hoofdinspecteur der gevangenissen, Alstorphius Grevelink. Hij vond onder meer dat een gevangenis van meer dan 250 cellen onverantwoord was en pleitte voor twee (langere) vleugels voor mannen in plaats van drie. In de daaropvolgende jaren werden talloze nota's gewisseld, niet alleen van de kant van Pierson en Grevelink, die elkaar beurtelings met kritiek bestookten, maar ook van door de minister te hulp geroepen deskundigen. In 1868 en 1869 werd het tweede perceel, dat het leggen van de funderingen van ambtswoningen, de ringmuur, regenbakken en de kerk alsmede het optrekken en overkappen van de vier (!) vleugels omvatte, uitgevoerd. De minister deelde mede dat de gevangenis op 1 mei 1872 gereed zou zijn en dat de totale kosten f 1.200.000,- zouden bedragen, exclusief de meubilering, waarvoor op de begroting voor 1872 f 25.000 uitgetrokken zou moeten worden. In 1870 werd begonnen met het derde en laatste perceel en met de levering van benodigde materialen voor de verwarming en de watertoevoer. Op 29 november 1871 kreeg het Rijk van de gemeente Rotterdam het recht van uitpad van het gevangenisterrein naar de Noordsingel, waar de ingang van de gevangenis lag. Eind 1871 werd, ten behoeve van de bouw van een gasfabriek voor de verlichting, opnieuw een stuk grond aangekocht. Vanaf mei 1872 volgde de meubilering, zodat in september 1872 de eerste gedetineerde in de cellulaire gevangenis kon worden opgenomen.

Het uiteindelijke resultaat verschilde weinig van het oorspronkelijke ontwerp. Er waren nu 344 cellen voor veroordeelden, verdeeld over vier vleugels, inclusief de ziekenverblijven voor mannen en de bewaarders-vertrekken. In de meest rechtse vleugel was de Vrouwenafdeling. Aan het hoofd daarvan stond een aan de directeur ondergeschikte (adjunct-)directrice. Naast het rechtse voorgebouw, ermee verbonden door een gang, was een gebouw voor zieke en niet veroordeelde vrouwen. In de kelders van de gevangenis waren verder twaalf strafcellen. De vertrekken voor niet veroordeelden bevonden zich in de voorgebouwen. In 1875 werd van een op water gebaseerd verwarmingssysteem overgeschakeld op stoom. Ook werd de gevangenis op de gemeentelijke drinkwaterleidingen aangesloten. In 1880 ontstond er grote opschudding omdat twee keer gedeelten van de gewelven van de vleugels instortten. Alle gewelven van de vier vleugels en van de centrale hal moesten worden vernieuwd. De Vrouwenafdeling, die al in 1875 wegens onderbezetting met 24 cellen was gereduceerd, werd in 1881 opgeheven, niet alleen omdat steeds veel cellen onbezet bleven maar ook omdat er een tekort was aan cellen voor veroordeelde mannen. Het Huis van Arrest en van Bewaring te Dordrecht werd als cellulaire gevangenis voor vrouwen aangewezen. Hier kwam in 1886 al een einde aan, waarna de Rotterdamse Vrouwenafdeling op 1 september 1886 weer in gebruik werd genomen.

Op diezelfde dag werd ook het nieuwe Wetboek van Strafrecht van kracht en kreeg de cellulaire gevangenis de bestemming van Strafgevangenis. Enkele maanden tevoren was deze aangewezen als tijdelijk hulp-Huis van Bewaring. Hoewel de notulen van de vergaderingen van het College van Regenten van 1872 tot 1886 hier niets over melden, is gebleken dat de gevangenis reeds van 1872 min of meer als hulp-Huis van Arrest moet hebben gefungeerd. De oorzaak ligt waarschijnlijk bij de deplorabele toestand waarin het Huis van Arrest zich bevond. In 1894 en 1895 werden gedeelten van het terrein van de gevangenis overgedragen aan de gemeente Rotterdam, die bouwplannen had voor de naastgelegen terreinen. Hiervoor moesten de Bergstraat (deze liep ten dele parallel aan en stond deels haaks op de Noordsingel; dit laatste deel werd ook wel de Bergdwarsstraat genoemd) en de Blommerdijksche Weg (de latere Bergweg) worden verbreed. Bovendien wilde men er een nieuwe straat aanleggen (de Zegwaardstraat). In 1897 werden, ten behoeve van de bouw van het nieuwe Huis van Bewaring en het nieuwe Rechtsgebouw, onder andere een aantal woningen bij de ringmuur, waaronder die van de directeur, een etage van het linker voorgebouw en acht cellulaire wandelplaatsen gesloopt. Ook de gasfabriek, die buiten gebruik was gesteld nadat de gevangenis op het gemeentelijk gasnet was aangesloten, werd afgebroken. Het grootste gedeelte van de voorgebouwen (de vertrekken voor preventieve en gegijzelde personen waren immers niet meer nodig) en het gebouw voor zieke en niet-veroordeelde vrouwen werden voor het Huis van Bewaring bestemd. In 1913 koos het College van Regenten, met name vanwege de lagere exploitatiekosten, voor de aanleg van elektrisch licht, in plaats van voor herstel van de oude gasleiding.

De Eerste Wereldoorlog ging niet ongemerkt aan de Strafgevangenis (en het Huis van Bewaring) voorbij. Zo werd in 1914 de aanbesteding van gort, erwten en bonen niet uitgeschreven en kregen de gedetineerden meer stokvis in plaats van gort voorgeschoteld. Ook werd de samenstelling van het brood veranderd en moest men zich wassen met zachte in plaats van harde zeep. Verder waren er problemen met de levering van brandstof. Zoals reeds is besproken ontstonden er tijdens en na de oorlog grote capaciteitsproblemen door de stijging van het aantal gedetineerden. In Rotterdam werd hiervoor op het terrein van de Strafgevangenis een barak ten behoeve van het Huis van Bewaring gebouwd. Tevens werd er gebruik gemaakt van een zogenaamde "bajesboot", waarin de gedetineerden gemeenschappelijk werden opgesloten.

In 1918 viel het besluit om de Rijksinrichting voor vrouwen van Leiden naar Gorinchem te verplaatsen. De Bijzondere Strafgevangenis voor Vrouwen aldaar moest naar Rotterdam uitwijken. Het gebouw dat vroeger voor zieke en niet-veroordeelde vrouwen bestemd was en nu voor een groot deel leegstond, werd hiervoor ingericht. Een aantal cellen werd doorgebroken tot drie gemeenschappelijke zaaltjes met alkoven en verder werden enkele cellen tot een werkzaal verbouwd. De Bijzondere Strafgevangenis voor Vrouwen te Rotterdam werd op 1 maart 1919 in gebruik genomen. In 1922 werd de bevolking van de Rijkswerkinrichting te Gorinchem eveneens hierheen gebracht. Voor zover bekend heeft dit niet tot een officiële bestemmingswijziging geleid, maar wel werd bepaald dat veroordeelden wegens dronkenschap, bedelarij en landloperij gescheiden moesten worden gehouden van de afdeling voor veroordeelden tot gevangenisstraf.

In hetzelfde jaar werd, vanwege de opheffing van de Strafgevangenis voor Vrouwen te Appingedam, besloten om de vrouwenafdeling van de (gewone) Strafgevangenis met twaalf cellen uit te breiden. Enkele maanden daarna werd bekend, dat ook de vrouwenafdelingen van de Strafgevangenissen te Alkmaar en Zutphen naar Rotterdam zouden worden verplaatst, waardoor een uitbreiding van zesendertig cellen nodig was. Hierdoor werd uiteindelijk de gehele D-vleugel voor de Vrouwenafdeling bestemd. Door de Tweede Wet Donner werd Rotterdam aangewezen als vestigingsplaats voor een Bijzondere Strafgevangenis voor Mannen en een Bijzondere Strafgevangenis voor Jonge Vrouwen, ofwel Jeugdgevangenis. In de eerste moest het gemeenschappelijk te ondergane gedeelte van tot boven de vijf jaar cumulerende straffen ten uitvoer worden gelegd. Hiervoor werd ook de Bijzondere Strafgevangenis voor Vrouwen aangewezen. Door de economische crisis werden pas in 1932 zes cellen in de Strafgevangenis tot twee gemeenschapszaaltjes voor mannen verbouwd. Deze Bijzondere Strafgevangenis voor Mannen is van zeer geringe betekenis geweest, wat ook wel blijkt uit de summiere faciliteiten die ervoor beschikbaar werden gesteld. Hetzelfde geldt ook voor de Bijzondere Strafgevangenis voor Jonge Vrouwen, die pas in 1938 in gebruik kon worden genomen. In september van dat jaar werden de voormalige ziekencellen op de eerste etage van de rechtervleugel van het administratiegebouw hiervoor ingericht. De bezetting van deze Jeugdgevangenis is altijd uiterst gering gebleven.

Tijdens het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 werden de A-vleugel (de linkervleugel) van de Strafgevangenis en de linkervleugel van het Rechtsgebouw verwoest en werd de Bijzondere Strafgevangenis voor Vrouwen beschadigd. Hierbij verloren vierenveertig mensen, gedetineerden, personeelsleden en familie, het leven. Alle gedetineerden, die het bombardement hadden overleefd, werden door de directeur vrijgelaten. Later besloot de Officier van Justitie alle gedetineerden, die meer dan drie maanden gevangenisstraf moesten ondergaan, met uitzondering van degenen die zich heldhaftig hadden gedragen, weer op te sporen.

De Strafgevangenis werd op 20 augustus 1940 weer in gebruik genomen. De gehele B-vleugel, de bovenste etages van de C- en D-vleugels, de collegekamer en de keuken werden echter door de Duitse Weermacht in beslag genomen, zodat er voor tenuitvoerlegging van gewone gevangenisstraffen weinig plaats over was. Daarom werden de Bijzondere Strafgevangenissen voor Vrouwen en Jonge Vrouwen krachtens de Noodwet van 1918 gebruikt om deze straffen in gemeenschap te laten ondergaan. Van 1940 - 1946 deed de Strafgevangenis ook nog dienst als hulp-Huis van Bewaring, aangezien het Huis van Bewaring, dat gedeeltelijk door de Duitsers voor hun eigen arrestanten werd gebruikt, ondanks het feit dat elders een hulpgebouw werd ingericht, zelf geen plaats meer kon bieden aan de grote stroom gedetineerden. Al in 1940 werd een begin met de herbouw gemaakt. Een plan om de A-vleugel uit te breiden ging niet door. De Bijzondere Strafgevangenis voor Vrouwen kon spoedig worden hersteld en werd op 11 augustus 1941 weer in gebruik genomen. Daarna werd met de herbouw van de A-vleugel en de keuken begonnen. In 1942 werd er ontheffing van het bouwverbod verleend, zodat het werk tot en met de begane grondvloer mocht worden afgemaakt. Gedurende de oorlog kon daarom alleen van het souterrain gebruik worden gemaakt. In 1947 bleek de herbouw nog steeds niet voltooid te zijn. Er werd nu enorme haast gemaakt, aangezien de vleugel niet gemist kon worden, vooral omdat een groot aantal politieke delinquenten in Rotterdam werd ondergebracht.

In 1945 werd op last van en na vordering door de Districtscommandant te Rotterdam der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, Strijdend gedeelte, in de Strafgevangenis het zogenaamde "Arrestantenhuis" ingericht. Hier werden de van onvaderlandslievend gedrag verdachte delinquenten ondergebracht. Het is in ieder geval tot medio september 1948 in gebruik geweest en heeft in die tijd meer dan 2200 gedetineerden geherbergd. Verder werden hier ook Duitse krijgsgevangenen opgesloten.

Met de invoering van de nieuwe wetgeving voor het Gevangeniswezen in 1953 kreeg de Strafgevangenis de bestemming van gesloten gevangenis, met een regime van beperkte gemeenschap. Dit hield in dat de gedetineerden overdag gezamenlijk arbeid verrichtten en dat zij 's avonds en 's nachts alleen in hun cellen waren. In juni 1955 werd de Vrouwenafdeling uitgebreid met een Huis van Bewaring, dat sindsdien werd aangeduid als Huis van Bewaring II. Enkele maanden later werden hier ook mannen ondergebracht. Het reeds bestaande Huis van Bewaring I, kampte namelijk met enorm plaatsgebrek, hetgeen steeds meer door het nieuwe Huis van Bewaring moest worden opgevangen Dit probleem gold niet voor de Vrouwenafdeling, die een capaciteit had van 100 plaatsen. De directeur drong steeds aan op een Vrouwengevangenis elders, zodat de vrijgekomen plaatsen door mannen bezet konden worden. Overigens was in de Vrouwenafdeling nog steeds een (onder)afdeling, de Bijzondere Gevangenis, waar (zeer geringe aantallen) "criminelen" werden opgesloten. Ook minderjarige meisjes werden in de Vrouwenafdeling opgenomen.

In 1958 werd de Gevangenis, zoals vele gevangenissen die tijdens het cellulaire stelsel waren gebouwd, door de Commissie- s' Jacob niet voor het in 1953 ingevoerde penitentiaire systeem aanpasbaar geacht en afgekeurd. In de komende jaren vond een aantal verbouwingen plaats, echter niet zo rigoureus als de directie had gewild. Zo werden onder andere de cellen van de B- en C-vleugel gemoderniseerd, werden de nieuwe cellulaire wandelplaatsen gebouwd en werd de A-vleugel voor werk- en recreatiezalen ingericht. Inmiddels was in 1957 het "archiefvertrek" op de bovenverdieping van het administratiegebouw in een kamer voor de psychiater veranderd.

Vanaf februari 1960 was het gebouw als Huis van Bewaring voor mannen en vrouwen (het Huis van Bewaring II) én als Gevangenis voor Vrouwen, in gebruik gebracht. De vrouwen (zowel veroordeelden als niet-veroordeelden) bleven als vanouds gevestigd in de D-vleugel, die daarom nog altijd als de Vrouwenafdeling werd aangeduid. De jaren zestig werden gekenmerkt door een nijpend plaatsgebrek voor mannen. Dit werd voor een groot deel veroorzaakt door het snel groeiende aantal (zeer) jeugdige preventieven, die men niet bij de volwassen mannen wilde onderbrengen. Aangezien er op de Vrouwenafdeling sprake bleef van een plaats-overschot, bleef men (voorlopig tevergeefs) aandringen op een verhuizing. Wel werd in 1962 de scheidingswand in de D-vleugel tot halverwege verplaatst, waardoor de capaciteit van de Vrouwenafdeling tot 58 plaatsen werd teruggebracht. De vrijgekomen ruimte werd voor zeer jeugdige (mannelijke) gedetineerden bestemd en werd in het vervolg als de E-vleugel of de E-afdeling aangeduid. Hierdoor kwam de totale capaciteit voor mannen op 198 cellen.

In 1967 en 1968 vonden opnieuw verbouwingen in de D-vleugel plaats, ditmaal in het kader van een project dat van de Gevangenis en het Huis van Bewaring voor Vrouwen een zelfstandiger en onafhankelijker gedeelte van de gehele instelling moest maken. Dit hield in dat de directrice een eigen, intern beleid kon gaan voeren. Het regime werd nu op de "verzorgende taak van de vrouw" gericht, aangezien het merendeel van de gedetineerden uit huisvrouwen bestond. Een en ander had ook gevolgen voor de administratie. De directrice mocht nu zelf de registers gaan bijhouden en deze ondertekenen, iets waartoe voorheen alleen de directeur bevoegd was. In 1968 verscheen ook het eerste jaarverslag en in december 1969 deed de eerste administratieve kracht haar intrede. Sinds maart 1969 was de instelling behalve Gevangenis en Huis van Bewaring voor Vrouwen ook Rijksinrichting voor Vrouwen. Wegens het (landelijke) lage aantal vrouwelijke gedetineerden werd de ene vrouwenafdeling na de andere opgeheven, zodat de Rotterdamse Vrouwengevangenis na 1 januari 1973 lange tijd de enige in Nederland is geweest. Door deze ontwikkeling werd de gehele Vrouwenafdeling op 1 maart 1972 een geheel zelfstandige instelling: de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen. In 1976 werd de capaciteit uitgebreid met twaalf plaatsen, die nog tijdens deze verbouwing alle bezet moesten worden. Ook dit bleek nog te weinig te zijn en er werd dan ook uitgezien naar de verhuizing naar Amsterdam, waar een groot penitentiair complex (de Bijlmerbajes) in aanbouw was. Sinds 7 maart 1978 is de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen daar in een apart torengebouw (De Singel) gehuisvest.

De jaren zestig en zeventig brachten ook voor het Huis van Bewaring II grote veranderingen met zich mee. Naast de jeugdige delinquenten kreeg men steeds meer te maken met een andere probleemgroep: de drugsverslaafden. In de jaarverslagen staan, behalve de groei van bovengenoemde categorieën gedetineerden, de te langzaam vorderende verbouwingen en het steeds nijpender wordend gebrek aan personeel centraal. Als gevolg van het laatste werden de Huizen van Bewaring I en II, op 1 maart 1974 onder één directeur samengevoegd.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 November 2020