(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
De Rotterdamse Verzekering-Sociëteiten (R.V.S.)
Uit: Het hoofdartikel in "De Verzekeringsbode" van 23 september 1938 bij het eeuwfeest van de Rotterdamse Verzekering-Sociëteiten.
Hertaling.
De oorsprong van de Rotterdamse Verzekering-Sociëteiten, meer bekend onder de naam R.V.S., verliest zich in het grijze verleden, in een tijd, toen er in Nederland van het eigenlijke levensverzekeringsbedrijf nog geen sprake was.
In de Wekelijkse Mededelingen van de Verzekeringsbode van 9 en 16 september 1938 heeft mej. T.P.H. van den Broek nog eens in herinnering gebracht, hoe het Nederlandse levensverzekeringsbedrijf in de eerste helft van de vorige eeuw door de regering sterk aan banden werd gelegd - men werd onder andere gedwongen verouderde sterftetafels te gebruiken - terwijl buitenlandse bedrijven hier te lande geheel vrijgelaten werden. Pas omstreeks 1880 kwam hierin verandering en van die tijd dateert ook het grote aantal oprichtingen van naamloze vennootschappen op het gebied der levensverzekering. Ook de R.V.S. is, wat de N.V.-vorm van het bedrijf betreft, niet van 1838, maar van latere datum. Pas in 1895 werd de zaak in een naamloze vennootschap omgezet, verscheen zij in deze onpersoonlijke vorm ten tonele. Is het daarom historisch onjuist om van het eeuwfeest van de R.V.S. te spreken?
Dat is het stellig niet. Voor de grote maatschappij, zoals wij die in 1938 kennen, werden inderdaad de grondslagen gelegd door de oprichting op 24 september 1838 van het Begrafenisfonds, dat zich bij het publiek onder de zinspreuk "Tot aller welzijn" aandiende. Ons interesseert nu in de eerste plaats de persoon van de oprichter, want slechts van deze figuur uit kan men tot een karakterologische schets (opkomst, groei en bloei) van de maatschappij in 1938 komen.
Wie was de heer Th. Wijlacker, wiens foto al dadelijk herinneringen oproept aan de tijd van Bilderdijk? Was hij een kleermaker, die in zijn vrije tijd gedichten schreef? Wij weten het niet. In elk geval was hij een eenvoudig man, die, zo hij al kleermaker was, uit de praktijk geleerd moet hebben, hoe een eenmaal opgevatte draad moest worden vastgehouden. Hij wenste, zo leert de eerste prospectus, zijn medeburgers "een heilrijke inrichting" aan te bieden, dienstig "om de meer of mindere stand een zeer fatsoenlijke begrafenis, hetzij binnen als buiten deze gemeente, met enige gelden, daarbij behorende, te beschikken". Potgieter zou het al moderner geformuleerd hebben! Maar hoe dan ook, aan fantasie en koopmansgeest ontbrak het de heer Wijlacker niet. Zonder middelen stak ook hij van wal - als zovele pioniers - en men denke niet, dat het in die tijd zoveel gemakkelijker ging dan tegenwoordig. Het waren koene schippers op de golven van een ongewisse conjunctuur! Velen kwamen met hun ranke scheepjes, waarmee zee gekozen werd, niet heel ver.
Het scheepje, waarmee de heer Wijlacker zee koos, was evenwel van solide maaksel. Men leze eens aandachtig de oudste prospectus, waarmee de "directie" haar nieuwe onderneming aankondigt en men geve zich eens goed rekenschap van het model der eerste polissen. Dat alles ziet er zeer verzorgd en vertrouwenwekkend uit, maar ook niet zonder bravoure en de nodige bluf. Tegenwoordig zou men iemand, die op zulke smalle grondslagen als deze een zaak begint, van lichtvaardige overmoed verdenken. De heer Wijlacker droeg het hart niet beneden de riem. Wat een zin voor organisatie moet deze man gehad hebben en welk een goede kijk op de mensen moet hij daaraan hebben gepaard.
De onderneming, die voorlopig nog slechts een onderneming van het standpunt van de oprichter was, begon al dadelijk met het uitgeven van een jaarverslag. Uit het eerste verslag nu - in het archief is dat document bewaard - bleek, dat de ontvangsten over de eerste zestien maanden, waarover het oprichtingsjaar liep, ongeveer f 800,- bedroegen. Na bestrijding van de kosten en uitkering van het winstaandeel van de directie, resteerde er een surplus van f 100,-, waarover tweeënhalf procent N.W.S. (Nederlandse Werkelijke Schuld) werd aangekocht. Daarmee was de grondslag voor een reserverings- en beleggingspolitiek gelegd, te weten voor een bescheiden bedrag.
Het vertrouwen is altijd een tere zaak geweest, maar was dat vooral in die tijd, toen de begrafenisfondsen het eigendom waren van de beheerder. Om evenwel goed te doen uitkomen, hoe de zaken stonden, schonk de heer Wijlacker alle aandacht aan jaarverslagen, die door klaarheid uitblonken; hij stelde daarin vooral in het licht, hoe het met de verplichtingen en met de dekking ervan stond, wel begrijpend, dat ook een kleine zaak krachtig kan zijn en volledig vertrouwen genieten, als het financiële gedeelte maar zuiver in evenwicht is. Dat werd de leidende gedachte.
In 1863, toen het kredietverkeer zich meer en meer ging ontwikkelen en het publiek begrip van en gevoel voor verzekering begon te krijgen, was de zaak van Wijlacker zo stevig gegrondvest, dat zijn kinderen van een waardevolle erfenis konden spreken. Twee jaar tevoren was de pionier overleden en opgevolgd door zijn zoon, K.J. Wijlacker, die blijkbaar uit hetzelfde hout gesneden was als zijn vader. K.J. ging moedig voorwaarts, richtte de Algemene Burgersociëteit tot Voorzorg op en noemde de twee fondsen Rotterdamse Verzekering-Sociëteiten. Naast verzekering van begrafenis in natura was nu ook verzekering in geld mogelijk, een vorm, die langzamerhand de verzekering in natura verdrong. De fondsen bloeiden, want de Wijlackers bleven vasthouden aan de goede gewoonte der openbaarheid, zodat ieder kon zien, hoe het vermogen, strekkende tot dekking van de verplichtingen, afzonderlijk werd beheerd en hoe dit vermogen door een solide reservevorming steeds toenam. Men stond in die tijd nog in veel nauwer contact met de verzekerden. De fondsen droegen daardoor min of meer het karakter van een onderlinge verzekering. Traden er epidemieën op of moest men om andere redenen de reserves in enkele jaren in bijzondere mate aanspreken, dan werd in overleg met de verzekerden de premie verhoogd; de leden deden dat graag, omdat men er volledig op vertrouwde, dat teveel betaalde premies later werden terugbetaald. Directie en verzekerden werkten samen om de reserves intact te houden.
Toch was het duidelijk, dat bij het allengs ingewikkelder worden van het kredietverkeer geen expansie mogelijk zou zijn, indien werd vastgehouden aan de particuliere eenmanszaak. Zowel voor verzekerden als voor directie dreigden de risico's te groot te worden en bovendien zou zulk een zaak in geval van overlijden van de directeur tot allerlei complicaties met de erfgenamen aanleiding kunnen geven. Vooral in het verzekeringswezen komt het aan op het voortbestaan van de onderneming, die als het ware een afzonderlijk leven moet leiden, geheel losstaande van dat der eigenaren van de zaak. Dat nu is alleen maar mogelijk in de vorm ven een N.V. of van een vereniging, waarin de directie weliswaar het beheer voert, ook de morele verantwoordelijkheid draagt voor de gang van zaken, maar waarbij het voortbestaan toch niet meer staat of valt met het leven der beheerders.
Zo werd dan in het jaar 1895 het bedrijf in een N.V. omgezet, genaamd Levensverzekering-Maatschappij N.V. Rotterdamsche Verzekering-Sociëteiten. Voorlopig bleef de onderneming evenwel het karakter van een familievennootschap dragen. De heer T. Wijlacker, die reeds in 1889 als directeur in de zaak was opgenomen, naast zijn vader K.J., had zich tevoren al toegelegd op het verzekeren van grote posten en zag in, dat bij deze stand van zaken de reserves niet langer het persoonlijke eigendom van de directie mochten zijn. Wilde men de zaak uitbreiden, en daarvoor was alle aanleiding vanwege het vertrouwen dat men genoot, dan was oprichting van een N.V. de enig mogelijke weg, uiteraard ook met het oog op de concurrentie, die er immers steeds op kon wijzen, welke gevaren er waren verbonden aan de oude particuliere beheersvorm voor een zo groot gemeenschappelijk bezit.
Intussen kan men slechts met eerbied aan het solide beheer uit die tijd terugdenken. Ook toen kende het bedrijfsleven zijn geweldige ups en downs, met dalingen en stijgingen van de rentestand in de prijzen van vastgoed en schokken in het kredietwezen. Men denke aan de crisisjaren van 1880 tot '90. Dat fondsen als die van de heer Wijlacker, die geen rechtspersoonlijkheid bezaten - de directeur handelde met het vermogen, zoals het hem goed dacht, kocht en verkocht bijvoorbeeld voor eigen rekening effecten - niettemin nooit in enige moeilijkheid zijn geraakt, lag niet aan de mindere gecompliceerdheid van het zakenleven uit die tijd, maar moest uitsluitend aan de vastheid en de wil van de handelende personen worden toegeschreven. Overdreven expansiezucht was hun vreemd. Zij kenden slechts één doel: onder alle omstandigheden onwrikbaar pal staan voor de belangen van de verzekerden. De, als het ware ingeboren trek van de familie Wijlacker, die ook weer tot uiting kwam bij de oprichting van de N.V.
Toen men M. Henriquez Pimentel, destijds Adviseur inzake Levensverzekering bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en hoofdredacteur van "De Verzekeringsbode", werd opgedragen om de reservegrondslagen, kortom het vermogen van de N.V. te berekenen, werd hem speciaal op het hart gedrukt, de reserves zo ruim mogelijk te nemen. De N.V. moest meer, ja veel meer, hebben dan strikt nodig was. Aan kapitalisatie van goodwill en meer zulke moderne kunsten, mocht niet worden gedacht, niettegenstaande de R.V.S. in die jaren reeds stevig wortel in het levensverzekeringwezen van Nederland had geschoten.
In het ter gelegenheid van het eeuwfeest uitgegeven boekje wil de directie van 1938 zich niet al te lang met het verleden bezighouden. Men staat immers op de drempel van de toekomst en haar roep is dringender dan die van het verleden. De heren Korink en De Lange raakten echter toch niet uitgepraat over die oude tijd, over de ideeën van trouw en soliditeit, die de opeenvolgende geslachten der Wijlackers bezield moeten hebben. Het is zeker wel een unicum in de geschiedenis van het bedrijfsleven van de R.V.S., dat ook de vierde generatie van deze familie nog aan de onderneming is verbonden. Een achterkleinzoon van de oprichter is nog als procuratiehouder bij de R.V.S. werkzaam. Vatten wij nu weer de draad van de geschiedenis op, dan verdient het vermelding, dat de heer Pimentel in 1895 het vermogen der R.V.S. op ruim 7 ton berekende. Een uit zijn voegen gerukt bedrijf was het dus nog niet. De heer Korink weet u trouwens te vertellen, dat hij in 1896 als no. 5 aan de administratie van de zaak werd verbonden. In 1938 bestaat de bemanning van het hoofdkantoor aan de Westerstraat in Rotterdam uit ruim 500 koppen.
Toen de rechten van de verzekerden eenmaal op bredere grondslag waren gewaarborgd, kon de expansie met kracht ter hand worden genomen. Allereerst werd daartoe in de organisatie verandering gebracht, al bleef de geest hetzelfde. Men wilde tot alle lagen der bevolking en tot in alle delen van het land kunnen doordringen. Het zogenaamde bloksysteem, waarbij de agenten een zeker rayon kregen toegewezen, werkte in de volksverzekering, want dat bleef vooreerst de hoofdzaak, uitstekend. Opgezet op het beginsel van vaste beambten, werd een acquisitie-staf gekweekt, die werkte volgens in onderling overleg tussen directie en beambten uitgestippelde richtlijnen en die daarmee gunstige resultaten behaalde.
De agenten van de volksverzekering begonnen van lieverlee ook grote posten aan te trekken. Een speciale organisatie daarvoor werd omstreeks 1900 ter hand genomen, met als resultaat, dat de productie van grote posten bij de R.V.S. in 1907 reeds 12 ton bedroeg, tegen die der volksverzekering 23 ton. Het verzekerde kapitaal was inmiddels aangegroeid tot ruim f 11 miljoen, het dubbele van 1895 toen de N.V. werd opgericht. Aan een gestadige groei viel niet meer te twijfelen. Stevig hield de directie de leiding van de buitendienst in de hand, bleef zelf zijn beambten in deze dienst aanstellen en werd de methode tot het onderling uitwisselen van gedachten tot in perfectie toegepast. Het 100-jarig feest wordt ook door verzekerden meegeleefd. Bij het afscheid laat de directie een brief zien van iemand, die sinds 1870 verzekerd is en die in 1938 zijn maatschappij geluk komt wensen.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|