Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Rotterdamse slepers in de Gouden Eeuw

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Draaisteeg en klik op ENTER




Rotterdamse slepers in de Gouden Eeuw

Al wie te Rotterdam bekend is, weet dat er geen nijverder, arbeidzamer en onvermoeider mensen te vinden zijn, dan die tot het sjouwersvolk aldaar behoren. De Rotterdamse sleper is van de voerman der Amsterdamse sleepkoetsjes hemelsbreed te onderscheiden. Zijn slede bestaat uit niets anders dan twee balken met ijzeren beugels aan elkaar gebonden. Zijn passagiers zijn dan ook alles behalve stijve neepjesmutsen en jichtige bloemkoolpruiken, maar vaten tabak, balen katoen, kisten thee en dergelijke, die tegen een stootje kunnen. Zo verschilt ook bij beiden het middel om de baan voor de slede glibberig te maken: want daarin komen zij overeen, dat ze, in een onfiguurlijke zin, graag een gladde baan voor zich hebben. In plaats van de onooglijke vetlap van de Amsterdamse sledevoerder, heeft de Rotterdamse sleper voor op zijn slede een gevuld watervaatje, dat uit de daarin geboorde gaatjes, evenals een dolfijn uit zijn neusgaten, onophoudelijk water opspuit.

Zie hem, daar hij met slede en paard door het dichtste gewoel heendringt: men zou hem bijna voor een automaat houden, met zulk een afgemeten kalmte vervolgt hij, door alles heen en onder alles door, zijn weg. Zijn oog wordt door niets van zijn last en lastdier afgetrokken, zijn voet wordt door niets opgehouden, zijn hand laat de teugel geen ogenblik glippen. Komt hem een rijtuig tegemoet, hij wijkt met een zwaai ter zijde; staat hem een voetganger in de weg, hij schuift hem zonder op- of omzien aan de kant; scherp en op een haar mijdt hij al de hinderpalen, die hij op zijn weg ontmoet; het spoor van het watervat op zijn slede vormt een reusachtige slang, die zich in allerlei bochten door het dichtste gedrang slingert, zonder vertrapt te worden. Als u op het gezicht af zou menen, dat het onmogelijk zou zijn door de volksmassa heen te breken en in zijn plaats moedeloos zou blijven staan, waagt hij zich met kalme moed, evenals een held op het slagveld, in het dichtst van het gewoel. Langzaam, maar zeker, gaat hij voort, totdat hij de plaats van zijn bestemming bereikt heeft.

Het gilde der slepers was gecombineerd met dat der voerlieden en Delftse schuitenvoerders tot een gilde, dat Vrouw Lichtmis tot patrones had. In de kerkeraadsnotulen van 25 mei 1639 wordt er over geklaagd, dat "op 't acker van 't gilde van de waghenaers staet een seer schandaleus en aenstotelijck beelt van Vrouw Lichtmis".

Krachtens de ordonnantie van 1642 waren er vijftig slepers geadmitteerd. Geen sleper mocht er meer dan één paard op na houden, om daarmee of zelf te slepen, of door een knecht te doen slepen. Er waren vijf ploegen, ieder van tien personen; aan het hoofd van elke ploeg stond een hoofdman. Iedere dag moest de kraanmeester of de commissaris in de stal komen om de ploeg, die aan de beurt was, aan te wijzen. Deze moest zich dan met paard en slede gereed houden bij de kraan om daar de orders van de kraanmeester af te wachten.

Alle slepers moesten wekelijks voor hun paard twee st. stalgeld betalen, die elke zaterdag ten profijte van het Vrouwenhuis ingezameld werden, omdat de stal aan dat gesticht toebehoorde. Als 's zomers enkele slepers met de wagen reden, zodat het kon voorkomen, dat de koopman geen sleper beschikbaar vond, dan mocht men de eerste met de wagen rijdende sleper, die men zag, bevelen zich met zijn paard, bak en slede op straat te begeven. Paarden en sleden mochten niet op de openbare weg blijven staan, maar op een daartoe bestemde plaats, "te weten van de exchijnhuyskens 't water langhs tot de Claverstraet toe", d.w.z. aan de westzijde van de Botersloot. Geen sleper mocht zijn paard 's nachts stallen in de stal van het Vrouwenhuis, tenzij hij een nachtelijk karwei had op te knappen en dan alleen met voorkennis van regenten van dat gesticht.

Slepers, die tevens voerman waren, mochten gedurende de zomermaanden in beide kwaliteiten werkzaam zijn: 's winters in de ene of in de andere. Van de geadmitteerde slepers was steeds een aantal aan de kraan verbonden; van eind oktober tot eind maart twee ploegen van veertien man, gedurende de overige maanden slechts één ploeg. Zij, die goederen wensten te doen slepen, waarover belasting verschuldigd was, moesten aan de commissarissen van de slepers een biljet van de kraan met opgave van de hoeveelheid ter hand stellen, waarvan de sleper een duplicaat kreeg. Die commissarissen waren daarom verplicht altijd een half uur voor de opening in hun kantoren present te zijn om van de biljetten, in de volgorde waarin ze binnenkwamen, aantekening te houden. Deze kantoren lagen in de onmiddellijke nabijheid van de Groote Stadskraan, die stond tegenover de Beurs in de Kleine Draaisteeg, naast de Wisselbank. De commissarissen waren ook belast met de regeling der werkzaamheden van de slepers, het toezicht op de naleving der ordonnantie en het keuren van paarden en sleden. Zij hadden er tevens voor te zorgen, dat goederen, die naar andere plaatsen vervoerd moesten worden, eerder dan andere werden gesleept.

blauwetoren1700

1700

De Groote Stadskraan en de Blauwe Toren, een oude waltoren en gevangenis

Van 1635 tot 1700 was in de Blauwe Toren de Wisselbank gevestigd

Links de Kleine Draaibrug naar de Kleine Draaisteeg en dat alles gezien vanaf de Kolk

Later werd hier Plan C gebouwd

"Buitenslepers", d.w.z. slepers, die niet aan de kraan verbonden waren, moesten zich steeds op hun vaste standplaatsen gereed houden, te weten aan de Mosseltrap, het Utrechtse veer (aan de Slepersvest), de Wijnbrug en de Ballastkaai. Waren zij aan geregelde beurtveren verbonden, dan moesten zij er voor zorgen, tegen de tijd van aankomst der veerschuiten aan het veer te zijn, om na het bezorgen van de goederen terstond weer naar hun standplaats terug te keren. Tot onderhoud van het gilde moesten de slepers wekelijks een halve st. contribueren. Het gilde had de beschikking over hoogstens twaalf knechts, die geen van allen in vaste dienst bij een sleper mochten zijn.

Het gildebestuur der wijnkopers had nogal wat in de melk te brokken, wat wijst op het belangrijke aandeel van wijnen en brandewijnen in de slepersvrachten. De superintendent en hoofdlieden bestraften de sleper, die een hem toegewezen werk onder vals voorwendsel weigerde uit te voeren en die onder het werk in strijd met het verbod rookte. Zij beoordeelden de geldigheid van het excuus van een kraansleper, die te laat aan de kraan verscheen of er te vroeg van weg ging en hadden de beslissing in loonkwesties. Zij konden aan de commissarissen om dringende redenen dispensatie verlenen van hun verplichting om iedere dag op de vastgestelde uren op hun kantoor te zijn en moesten kennis nemen van de gevallen, waarin commissarissen een sleper wegens een of andere overtreding in zijn bediening schorsten. Tenslotte hadden zij met hun gildeknecht het recht op bekeuring, evenals de hoofdlieden en commissarissen van de slepers.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

26 Mei 2015