Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het schoenmakersgilde in Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gilden en klik op ENTER




Het schoenmakersgilde in Rotterdam

Het schoenmakersgilde bestond reeds in 1454. Van dat jaar dateert een ordonnantie op het gilde, vastgesteld door het stadsbestuur.

In 1492 lieten de schoenmakers een fraai altaar ter ere van St. Crispijn oprichten in de Grote Kerk. Het werd geplaatst in de eerste kapel (van de oostelijke ingang af gerekend) aan de noordkant en gewijd door David van Bourgondië, bisschop van Utrecht. Deze kapel werd later met een gekleurd raam versierd, de vloer werd toen eveneens opgeknapt en in de lantaarn werd "een horen" geplaatst. Dat de geldmiddelen van het gilde vrij ruim waren blijkt onder andere uit het bezit van rentebrieven op huizen in de Weste Wagenstraat en het Oostnieuwland.

De stadsbestuurders verleenden het gilde dan ook wel enige voorrechten. Zo bepaalden zij in 1594, dat van al de run, die binnen Rotterdam verkocht werd, door de verkopers ten behoeve van het gilde de honderdste ton moest worden afgestaan en enkele jaren later, in 1606, schreven zij de eigenaar van de runmolen op de oosterwal ten noorden van het Haringvliet voor, dat hij geen meel van run uit de stad mocht voeren, vóór de leden van het Rotterdamse schoenmakersgilde in de gelegenheid waren gesteld zich van hun gerief te voorzien; ook moesten deze elke ton run twee stuivers goedkoper hebben dan de vreemde schoenmakers.

Ook in het proces, dat de Rotterdamse schoenmakers in 1597 tegen hun Brielse concurrenten voerden, werden zij in het gelijk gesteld. De Rotterdamse schoenmakers beweerden namelijk, dat zij met hun schoenen en laarzen vrij de weekmarkt in Den Briel mochten bezoeken en de Hoge Raad van Holland bevestigde hen in dit voorrecht.

Maar in het laatste kwartaal van de 17de eeuw moesten de gildebroeders vaak vechten om hun voorrechten te behouden. In 1677 werden zij allen, ten getale van 73, opgeroepen om de eed te doen, vereist inzake de belasting op de schoenen, laarzen en muilen. Slechts twee van hen, Gillis Bolk en Wouter van der Been, legden de eed af; de anderen weigerden. Maar ook dezen draaiden weldra bij en deden een maand later eveneens de eed met overhandiging van hun namen en merken aan de impostmeester.

Anno 1686 klagen de schoenmakers bij Schout, Burgemeesters en Schepenen van Rotterdam, "hoe dat er dagelijks groote en zeer veel klagten voorkomen, alsmede meenigvuldige kwesties rijzen ter oorzake dat de schoenmakersknechts veeltijds de bazen verlegen laten zitten en zoo wanneer het hun lust, van de winkels afgaan en op andere winkels binnen deze stad gaan werken, bezonders veroorzaakt wordende door vele bazen zelf, die de knechts welke zij begeren te hebben, van den voorgaanden baas aftronen en hun meer arbeidsloon beloven." De heren van de Wet bepalen hierop, dat voortaan de schoenmakers geen knecht zullen mogen aannemen die bij een andere baas in de stad heeft gewerkt, tenzij hun blijkt dat de aan te nemen gezel zijn vorige baas veertien dagen tevoren heeft gewaarschuwd.

Maar ook de knechts waren aaneengesloten. Dit bewijst de nog bewaarde "ordonnantie van een broederlijk bondgenootschap onder getrouwde of ongetrouwde schoenmakersknechts, om malkanderen in alle noodt, ziekten en eenige gebreke bij te staan." In 25 artikelen. Gedrukt te Rotterdam bij de Wed. Johannes van Eik, boekdrukster in de Korte Pannekoekstraat bij de Nieuwemarkt. 1735. Anno 1697 wordt nogmaals bepaald, dat niemand een schoenmakerswinkel mag doen, noch als baas werken voor hij zijn proef heeft afgelegd. Verder wordt niemand tot de proef toegelaten, die niet twee jaar bij een baas binnen of buiten deze stad gewerkt heeft. De proef bestaat uit het maken van een "ruytersjacht", een visserslaars, een mans- of een vrouwenschoen.

Anno 1748 vragen de looiers en schoenmakers om de keur en ordonnantie inzonderheid wegens het looien en kopen van huiden en wie daartoe gerechtigd is en wie niet, te verduidelijken.

Anno 1761 richten enige Rotterdamse meesterschoenmakersbazen, die op Zeeland reizen, een rekest aan Burgemeesteren en Regeerders van Rotterdam om te bewerkstelligen, dat zij weer op de jaarmarkten te Vlissingen en Middelburg hun schoenen en muilen te koop mogen presenteren. Zij vragen dat, omdat in de Haagse en Delftse couranten was bekendgemaakt, dat de besturen van Vlissingen en Middelburg beperkende bepalingen hadden gemaakt, dat zij echter van mening waren, dat deze niet op hen sloegen. Doch nu is te Vlissingen beslag op hun goederen gelegd. Burgemeesteren en Regeerders van Rotterdam doen hun best, maar het bestuur van Vlissingen weigert hen weer toe te laten.

Nog in 1791 dienden de hoofdlieden van het looiers-en schoenmakersgilde een rekest in bij de Staten van Holland en West-Friesland om de uitvoer van schors of ongemalen run te verbieden. Alleen daardoor, beweerden zij, zou de totale ondergang van looierijen in ons land voorkomen worden. Hoe de Staten op dit rekest beschikten, blijkt niet; waarschijnlijk hebben de woelige dagen, die voor de deur stonden, ook deze kwestie, als zovele andere, in de doofpot gestopt.

In het Stadsarchief berust nog het gildeboek van de schoenmakers van 1583-1590, waarin al de gildebroeders werden ingeschreven. Voorin staat het opschrift: "Dit boek behoort toe Crispijns ende Crispaensghilde, ghemaeckt bij Philips Adriaens den 23 December 1583. Hoop is lijdens troost."

In die jaren waren er ongeveer 200 schoenmakers, de schoenlappers en leertouwers erbij inbegrepen. Ook de jonggezellen zijn ingeschreven. Het lidmaatschap van het gilde werd veelal gekocht voor drie rijnse guldens. Tevens werd in dit boek de hoeveelheid geleverde run, dit is eikenschors, gebruikt voor het looien van het leer, opgetekend. Anno 1588 vindt men erin de afrekening van eten en drinken met de waard in "Graaf Lodewijk".

Een voorbeeld van een post van het kopen van het lidmaatschap is de navolgende:

"Anno 1589 den 24 Mei heeft Dirck Willemszoon, van Geertruidenberg, het gild gekocht voor drie rijnsche guldens en heeft dadelijk 20 stuivers daarvan betaald en 20 stuivers (zou hij betalen) als men het (gilde)bier drinkt, en de andere 20 als de hoofdlieden weder rond gaan. Deze lapper zit (heeft zijn woning) en lapt onder Ariaan Thoniszoon buiten aan het Oude Hoofd."

Anno 1587, den 6 Maart, verzoekt de gildeknecht om verhoging van loon, eensdeels omdat hij nu veel verder moet lopen, als hij iets moet rondzeggen en ook omdat de andere gildeknechts meer verdienen. Ook laat het gilde biljetten drukken van de leermarkten.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

23 November 2019