(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
De Rotterdamse scheepvaart op het westen
De oudste sporen van handelsverkeer van de Hollanders en Zeeuwen met Frankrijk vinden we in het Noord-Franse korengebied aan de Somme. In de loop van de 14de eeuw breidden ze hun tochten uit naar het zout- en wijnrijke zuiden en in de eerste helft van de 15de eeuw hadden ze zich langs de gehele westkust een zelfstandige plaats veroverd. De steden in het voor de handel in deze richting gunstig gelegen deltagebied gingen hierbij voorop en pas later volgden de steden ten noorden van het IJ. Kampen nam als Hanzestad reeds zeer vroeg aan de baaivaart deel. Was aanvankelijk het aandeel van Rotterdam in deze vaart op Frankrijk, vergeleken met Vlissingen, Middelburg en andere steden en dorpen van weinig belang, in de laatste helft van de 16de eeuw veranderde dit. We zien dan ook Rotterdamse of voor Rotterdamse rekening uitgerede schepen deelnemen aan de vaart op Franse havens, als Calais, Dieppe, Rouen, Nantes, La Rochelle, Bordeaux en Bayonne de France. Het handelsverkeer met deze havens had geen uniform karakter, want terwijl de Noord-Franse havens en hun achterland vooral betekenis hadden als afzetgebied voor haar exportproducten, waren de Zuid-Franse havens voor Rotterdam juist door hun uitvoer van belang.
Naar de Noord-Franse havens - en dan moet hier vooral Rouen worden genoemd, dat ongeveer viervijfde van de Rotterdamse export opnam - gingen allerlei soorten vis, haring vooral, maar ook kabeljauw, schelvis, makreel en weldra ook visproducten zoals traan en walvisbaarden, voorts zuivelproducten (kaas) en landbouwvoortbrengselen als granen, vlas en meekrap. Naast deze artikelen, die in eigen stad gekocht werden, exporteerden de Rotterdamse kooplieden goederen, die ze eerst uit andere landen betrokken, zoals hout uit Noorwegen, Engelse en Schotse kolen en zout uit Frankrijk. Tussen Rotterdam en Rouen was zelfs een geregelde vaart van "Rouaansvaarders". De vaart op andere Franse havens was daarbij vergeleken van minder betekenis en betrof soms ook slechts één bepaald artikel; zo werden door Friese en Groningse paardenkopers veel paarden uitgevoerd naar Dieppe, waarbij ze Rotterdam als uitvoerhaven gebruikten.
De vaart op de Zuid-Franse havens werd, voor wat Rotterdam betreft, pas in het begin van de 17de eeuw van belang. Het achterland van Nantes, Bayonne de France en La Rochelle leverde een overvloed van wijn en zuidvruchten, terwijl in Nantes bovendien ook tarwe, rogge en gerst, in La Rochelle voornamelijk gerst werd geladen, die in de Rotterdamse brouwerijen werd verwerkt. Zout werd geïmporteerd uit de Brouage, gelegen te midden van de zoutmoerassen bij de monding van de Seudre ten zuiden van La Rochelle. De wijnvaart was echter het belangrijkst en vooral de uit Zuid-Nederland gekomen kooplieden speelden hierin een grote rol. Vele Rotterdamse kooplieden hadden in Nantes een factoor, dikwijls een koopmanszoon, die voor hen inkocht. De producten, die in deze havens door de Hollanders werden verkocht, waren evenals in de Noord-Franse havens, haring en andere soorten vis, hout, ijzer en andere metalen zoals koper en blik. De handel in Franse wijnen is in Rotterdam tot grote bloei gekomen. Er werd in de 17de eeuw een speciale haven voor aangelegd: de Wijnhaven. In 1638 telde Rotterdam onder zijn burgers niet minder dan vijfenvijftig wijnhandelaren. De wijnimport uit Frankrijk geschiedde niet enkel met Hollandse schepen, ook veel Franse kwamen in de Wijnhaven hun vaten lossen.
Een belangrijk aandeel in de koopvaart had ook de vaart op Spanje en Portugal, die ondanks de oorlogstoestand voortging, omdat deze landen de Hollandse koopwaren niet konden ontberen. De handel met de vijand was trouwens voor de Republiek niet minder belangrijk, dan voor Spanje zelf. De grote winsten die erin werden gemaakt, konden niet worden gemist en bovendien moest worden voorkomen, dat andere natiën Spanje van het nodige gingen voorzien. Ondanks het verbod der Staten om oorlogsmateriaal en inlandse granen naar Spanje uit te voeren en de arresten van schippers en schepen, waarmee ook de Spaanse koning de handel belemmerde, werd deze dan ook voortgezet. Toen koningin Elisabeth in 1597 het voorstel deed de handel op Spanje en Portugal geheel te verbieden en dit voorstel in de Rotterdamse Vroedschap ter sprake kwam, was deze hiertoe niet bereid. De reden was dat: "sonder grondeling bederf van de landen de negotiatie op Spaingen ende Portugal niet en kon worden geïnterdiceerd alsoe daerdeur die presente trafique vuyte landen oistwerts zoude werden gediverteert, die onverhindert alderhande waren achter om op Spangien en Portugal mogen voeren", hetgeen wil zeggen dat niet alleen vanwege de behoefte aan grondeling van de landen de handel op Spanje en Portugal niet kon worden verboden, maar evenzo zou de tegenwoordige handel uit de landen oostwaarts, die achterom zonder belemmering allerlei waren mogen brengen, talrijker worden.
Alleen wanneer een Engelse vloot de Sont en de Elbe afsloot en alle handel met het westen verbood, zou de Republiek haar koopvaart op het Iberisch schiereiland kunnen stopzetten. Naar San Sebastian, Bilbao, Coruña, Bayonne, Viana, Oporto, Lissabon, Setúbal, Sevilla, Cadiz en andere Spaanse en Portugese oceaanhavens wendden de Rotterdamse koopvaarders de steven, geladen met hout, vlas, was, kaas, huiden, geslagen want, lakens en andere goederen, om straks, geladen met zout, wijnen, zuidvruchten, olie, specerijen en wol de terugreis te aanvaarden. Toch liep de handel met Spanje op den duur terug, vooral nadat Philips III in 1598 aan het bewind gekomen was en de Spaanse regering ons steeds nieuwe hinderpalen in de weg legde.
Reeds vóór genoemd jaar hadden ondernemende kooplieden en schippers het besluit genomen om de Portugezen en Spanjaarden op hun tochten naar Indië en Amerika te volgen en daar zelf de producten uit die gebieden in te kopen. Zo nam in Rotterdam de vaart op Amerika een aanvang, waarbij Zuid-Nederlandse kooplieden, er naar strevend hun overzeese relaties uit te breiden, in 1597 hun schip "De Rode Leeuw" uitreedden naar de kusten van Guinea, Guyana en West-Indië. Anderen vormden een compagnie, die in hetzelfde jaar "De Drie Koningen" met nog drie andere schepen naar West-Indië zond; nog vóór 1600 vielen de eerste schepen uit Zuid-Amerika en West-Indië de Rotterdamse havens binnen met brazielhout. De vaart op Brazilië is voor wat Rotterdam betreft, niet tot ontwikkeling gekomen. Wel was dit het geval met die op West-Indië en de kusten van de Caraïbische Zee, waar suiker, gember, indigo, cochenille, verfhout, salsaperilla (een geneesmiddel) en huiden werden geladen. Als exportgoederen naar deze gebieden worden genoemd wijn, meel, Hontscootse en Leidse saaien, zwarte en "gecouleurde" baaien, tinnewerk en spijkers.
De vaart op West-Indië schijnt tijdens het Bestand tot stilstand te zijn gekomen. De handel op de Indiën was namelijk om Spaanse gevoeligheden te ontzien, niet uitdrukkelijk in het verdrag genoemd en de Rotterdamse kooplieden waren blijkbaar niet bereid de riskante vaart op vijandelijk gebied voort te zetten. Na het Bestand namen ze weer deel in de West-Indië vaart als participanten van de West-Indische Compagnie. Groot was hun belangstelling voor deze vaart echter niet en het kostte de stad grote moeite om hun aandeel te storten. Slechts met behulp van kapitaal uit andere steden is haar dit tenslotte gelukt. Verder werden door particuliere kooplieden schepen uitgereed voor de zoutvaart en de kaapvaart. Als importartikelen vinden we in deze tijd genoemd, evenals vóór het Bestand: suiker, brazielhout, gember en huiden en voorts tabak en vruchten.
In de laatste tien jaren van de zestiende eeuw waren Rotterdamse schepen ook de Middellandse Zee ingezeild, waar in Italië als gevolg van enkele onvruchtbare zomers behoefte aan koren was ontstaan. In 1592 vinden we Clemens Adriaensz. van Stolck vermeld als bevrachter van een schip, dat tarwe en rogge naar Livorno zou brengen. Weldra volgden andere schepen. In 1606 is de Rotterdamse koopmanszoon Van der Meyden op Cyprus en weer enkele jaren later vinden we een andere koopmanszoon, Wijnandt de Keyser van Bollandt, als consul in Algiers gevestigd. De opkomende Levant handel vormde een welkome compensatie voor de afnemende handel op Spanje en Portugal.
Met Engeland en Schotland was er een levendig handelsverkeer, dat met Hollandse en Engelse schepen onderhouden werd. Spoedig vestigden zich te Rotterdam Engelse kooplieden, die er de tabakshandel brachten. Ze kwamen hier ook meermalen voor het aankopen van schepen. Met Schotland was het handelsverkeer minder druk; daar Veere stapelmarkt bleef voor Schotse waren, was dit land slechts als leverancier van steenkolen voor de Maasstad van betekenis. Uit Engeland werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw ingevoerd: boter, bokking, sprot en mout en verder delfstoffen, zoals steenkolen en lood en producten uit de Engelse kolonie Virginia, vooral tabak. Het scheepvaartverkeer vond voornamelijk plaats met de Engelse havens Londen, Hull en Harwich; voor het laden van Engelse smids- en steenkolen voer men naar New-Castle. Afzetgebied was Engeland voor haring, vis, granen, zout, Franse wijnen, hout, teer, meekrap, soms ook van papier, aluin en garen. In twee opzichten verschilde de handel op Engeland met die op andere landen. In de eerste plaats werd hij te Rotterdam niet alleen door Rotterdamse kooplieden gedreven, maar ook door Engelsen die zich in deze tijd te Rotterdam waren komen vestigen.
In de tweede plaats werden voor dit goederenvervoer niet uitsluitend te Rotterdam thuishorende schepen, maar ook veel Engelse koopvaarders gebruikt. De handel met Engeland was van minder betekenis dan die op Frankrijk. Pas na 1635, toen de Merchant Adventurers hier hun Court vestigden, onderging hij een aanzienlijke uitbreiding.
Reeds vóór Brazilië verloren ging hadden Rotterdamse kooplieden handelsbetrekkingen aangeknoopt met Virginië, vooral om haar tabak van grote betekenis, en daarnaast met andere Engelse koloniën in Amerika. Ze waren afzetgebied voor kledingstukken, geweven stoffen, ijzerwaren, aardewerk, zeildoek en touwwerk.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|