Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Episoden uit het Rotterdamse kantoorleven

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Episoden uit het Rotterdamse kantoorleven

Door A. Mineur

Hertaling.

De kantoorbedienden in onze goede oude Maasstad vormden steeds een leventje vol romantiek. Rotterdam was in de eerste decennia van de 20ste eeuw een stad met veel werk in de haven en op de kantoren. Maar de zwoegers op de kaden en op de kantoorkrukken - wat kenden ze 'n zorgen om hun karig loon! Betere tijden braken later aan, ook voor hen: de lonen stegen, de kantoorklerk kon zich beter voeden en beter kleden, zich wat meer genoegens verschaffen. Doch, toen dit eenmaal bereikt was, kwam er spoedig weer een tijd met weinig werk meer. Rotterdam kwijnde. En we kwamen zó ver, dat er gezegd werd: "we hebben het vroeger veel te weelderig gehad. We moeten een toontje lager gaan zingen!" Men begon zelfs naar de tijd van de lage lonen terug te verlangen.

Het moge al waar zijn, dat veel werk tegen weinig loon in alle geval beter is dan helemaal geen werk, toch deel ik geenszins het heimweeachtig verlangen, dat sommigen schenen te koesteren, naar de tijd der geringe bezoldiging. Niet, dat geld op zich de mens gelukkig zou maken! Ik weet wel beter! Doch, een zekere financiële welstand is voor ieder mens, voor ieder gezin, toch onontbeerlijk, opdat het leven en de levenslust op den duur niet verkwijnen. Te sterke financiële zorgen slopen tenslotte zelfs de sterkste man.

Ach, ach, wat hebben de kantoorbedienden uit de jaren mijner jeugd het in dit opzicht zwaar gehad! Moeilijker vaak nog dan de havenarbeiders, die weliswaar, evenals zij, buiten hun toch reeds lange werktijden nog vele overuren maakten, maar daarvoor tenminste nog extra betaald kregen. Bij de kantoormensen was het zo, dat een onderneming hemelhoog geprezen werd om haar humane arbeidsvoorwaarden, als zij het stelselmatig verrichte vele overwerk af en toe door een gratificatie honoreerde! Want, dat was in de dagen, waarover wij schrijven, een uitzondering.

De kantoorheren in die tijd hadden wel, naar de eis van het beroep, een heerachtig voorkomen, maar een allesbehalve heerachtig inkomen! Doch dit laatste wisten de expeditie-knechts en de bootwerkers niet, die het maar al te gaarne hadden over "die pennenlikkers", met d'r lui hoge witte boorden en ver uitstekende stijve manchetten. "Ze speelden maar fijntjes het heertje en waren bang hun dameshandjes vuil te maken," zo werd in de na-ijver geredeneerd. "Dat lieten ze," zo heette het verder, "liever over aan "Jan Boezeroen", die harder moest "peeze" en "sjappele" voor minder geld." - Ja, je was vroeger niet gelukkig, als je in een herenpakkie liep! Dan dachten ze al gauw, dat je een man in bonis was! De tijd , dat je een arbeider aan z'n kleding niet van z'n patroon kon onderscheiden, was toen nog ver!

Zoals alles in onze ongestadige, altijd wentelende en wisselende wereld evolueerde, zo evolueerden ook in de kantoorwereld, een tijd lang in gunstige zin, de levensvoorwaarden der "witteboordproletariërs". Het was nu interessant, op te merken, welke veranderde stempel die evolutie geleidelijk op voorkomen en gedragingen van de kantoorklerken drukte. Het waren niet meer de "fatsoenhouwers" met armoe, maar de "fatsoenhouwers" met zekere bescheiden welstand. Mensen, die zich meer voordeden dan ze in werkelijkheid waren, bleven ze immers altijd toch. Dat zat de Rotterdamse kantoorbedienden nu eenmaal in het bloed, omdat zij van oudsher geleerd hadden hun armoe te vergulden. Ze konden je van alles en nog wat wijsmaken over de leidende functies, die ze vervulden. De één noemt zich boekhouder, de ander procuratiehouder. Maar, als je in het adresboek keek, dan waren ze allemaal doodgewone "kantoorbedienden".

Het is wel een wonder, dat er voor deze beroepsnaam, die voor vele kantoormensen altijd als iets kleinerends werd gevoeld (ze zouden, bijvoorbeeld, nooit zeggen: "Ik ben kantoorbediende", maar wel: "ik ben op kantoor" - dat stond gekleder) nooit een deftiger titel werd uitgevonden, zoals de "reiziger" z'n naam verwisselde voor "vertegenwoordiger". Wat kon je daar al niet uit maken! Nee, de kantoorbedienden zijn nooit genoeg met hun tijd meegegaan!

Die typische verandering der kantoorbedienden-figuur, toen 't hun indertijd beter ging! Ik ken ze nog uit de tijd, dat je ze 's morgens tegen acht uur langs de verschillende, naar het stadscentrum en de havenwijken voerende, straten zag jachten. Het drukke gebruik van het rijwiel was immers toen nog onbekend. Je kon ze wel uittekenen, in hun goedkope confectiepakjes en met hun stijf bol- of dophoedje op, in de volksmond "kop en bak" geheten. Onafscheidelijk was met die verschijning het in krantenpapier verpakte twaalfuurtje verbonden, dat zo maar in de hand werd gedragen. Vetvrij boterhammenpapier kenden ze toen nog niet en ze vonden het ook helemaal niet erg, wanneer de bovenste en de onderste boterham in het pakje er een beetje zwartig kwamen uit te zien.

De "eisen" werden intussen, ook in dit opzicht, langzamerhand wat hoger gesteld. Vooruitstrevende kantoorbedienden zag je "naar bureau" (want, "naar kantoor" klonk zo burgerlijk!) gaan met hun "lunch", gewikkeld in - een servetje omsluitend - zwart zeildoek, waaromheen een roodbruin gekleurd elastiek. Toen zulks meer algemeen werd, kwam het gebruik in ere z'n "kuchie" netjes in een trommeltje mee te dragen, later gevolgd door een toeklapbaar of opvouwbaar blikje. En, toen deze hun tijd gehad hadden, verschenen er enige pioniers in de kantoorbediendenwereld, die het durfden wagen zich, als waren ze ministers, met een leren (soms imitatieleren) aktentas te tooien. In die tas droegen ze geen andere "documenten" dan hun krantje, dat ze tijdens het lunchuurtje wilden lezen, en hun boterhammen.

Kregen de heren geen melk of koffie "van kantoor", dan stopte moeder- of vrouwlief nog wel een half flesje melk in de tas. Doch de leuze: "Drinkt meer melk!" maakte weldra plaats voor de onstuimige wekroep van een nieuwere tijd: "Altijd warm drinken bij uw kantoorlunch! Gebruikt een thermosfles!". Iedere kantoorbediende, die zijn tijd verstond - en wie wilde daar niet voor doorgaan? - schafte zich een thermosfles aan, vooral toen deze, in plaats van guldens, zoals eerst, maar enkele kwartjes ging kosten. Tot zover een uiterlijke kant van het kantoorbediendenleven. Maar het had ook, gelijk we reeds zagen, z'n dramatische zijde, die verband hield met het wisselend lot van Rotterdams handel en scheepvaart. In de tijd der lage lonen hadden de kantoorklerken vooral de binnenhuisdrama's gekend: de zorgen- en armoeconflicten in de gezinnen. Toen kwam de grote inzinking, ten gevolge van de wereldoorlog 1914-1918, op haar beurt gevolgd door een heropleving, met betere lonen en bestaansvoorwaarden voor de kantoorbedienden. Doch die gelukkige tijd duurde niet lang. Hij maakte plaats voor de periode der economische- en werkloosheidcrisis. En nu werd het kantoor het toneel van een tragische "struggle for life!"

Omdat de markt overvoerd was met arbeidskrachten, werden er steeds hogere eisen gesteld. Men vroeg steeds meer diploma's en bood steeds minder salaris aan. Advertenties van ondernemingen, de sollicitanten verzoekend, opgave te doen van de verlangde salariëring, om te maskeren, dat er op de ergste wijze op het loon werd bepingeld, of die een "bescheiden aanvangssalaris, met kans op spoedige promotie", in het vooruitzicht stelden, deden honderden sollicitatiebrieven binnenstromen. Op de kantoren zelf heersten een onderlinge rivaliteit en wantrouwen zonder weerga. Immers, daar een jongeman niet meer langs de weg van jaarlijkse verhogingen tot een "trouwsalaris" kon komen, moest hij, zodra er een betere plaats op z'n kantoor openkwam, er bovenop springen, anderen met de ellebogen verdringen, intrigeren soms, ja, zich, om zo te zeggen, "vooruit boksen" vaak.

O wee, als iemand het "goed kon vinden" met z'n patroon, of met z'n chef! De man had eenvoudig geen leven meer! Men verdacht hem ervan, z'n collega's te bekladden, fouten uit hun privéleven te onthullen, kritiek te leveren op hun werk, of op hun ijver, teneinde "een wit voetje bij de baas te krijgen" en zo z'n kansen op promotie te verbeteren. Nee, hoor, men vertrouwde hem voor geen cent! De hooggeprezen collegialiteit werd een aanfluiting. Collega's grinnikten meer dan ooit achter hun schrijfmachines, als ze hoorden, dat hun naaste buurman een standje kreeg om een of andere stommiteit. En als er één 'n fout bij 't werk gemaakt had, die lelijke gevolgen voor hem zou kunnen hebben, dan werd er met opzet maar quasi-onnozel op de foutieve gegevens voortgewerkt, in de hoop, dat de ongeluksvogel eruit zou vliegen en er weer een opschuiving zou kunnen plaatshebben. Jongens met massa's diploma's, het "volontairen" en de eeuwige "goede vooruitzichten" moe, werden, als ze tenminste over goede "kruiwagens" beschikten, tramconducteur. Ze konden dan meer verdienen dan op kantoor. Ze hadden er genoeg van, te zitten wachten op het onvoorzien overlijden van een chef. En voor de anderen bracht Nieuwjaar geen salarisverhoging, noch een eenmalige gratificatie.

Het ene expeditiebedrijf na het andere slokte de kleinere onderneminkjes op. Een steeds verder doorgevoerde mechanisering maakte een immer sterkere inkrimping van kantoorpersoneel noodzakelijk. Het scheen, of sommige ondernemingen zich nog maar alleen in stand konden houden door een deel van haar arbeidskrachten te ontslaan en de overige mensen alleen dan te handhaven, als ze genoegen wilden nemen met een flinke salarisreductie. Men bleef aan het "vereenvoudigen" en "reorganiseren", tot er wéér zoveel mensen "uitgereorganiseerd" waren. Rotterdam ging hard achteruit. De binnenstad zag vele winkelzaken, die jarenlang een bloeiend bestaan geleid hadden, verdwijnen. In de cafés vond je weinig vertier meer en het hele uitgaansleven droeg de stempel van verkwijning.

En thans? Thans is slechts de hoop gevestigd op een bloeiend vredestijdperk der toekomst, ook voor Rotterdam, op meer welvaart door meer werk en op meer werk door meer welvaart. Onze oude Maasstad zal niet sterven! Ze zal herleven in groter krachtsontplooiing, in groter bedrijvigheid, vol vredesvreugd en arbeidslust, even moedig bij grote, als bij kleine tegenslagen. De Rotterdammers zijn over 't algemeen niet verwend. Ze waren vanouds harde werkers, die geen hoge eisen stelden aan het leven, dat voor velen hunner weinig aantrekkelijk was. Want, je woonde niet goedkoop in de stad en wat je er kocht was duur en veel gelegenheid tot amusement had je er ook al niet, verondersteld dat je daarvoor genoeg geld had. Bedriegen de tekenen niet, dan breekt er weer een tijd van hard zwoegen aan, waarin de gedachte aan weelde opzijgezet zal moeten worden en slechts één denkbeeld zal dienen te overheersen: herstellen wat verloren ging aan onmisbare waarden, in taaie volharding werken aan het nieuwe Rotterdam, een Rotterdam van vrede en geluk!




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

20 April 2021