Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Rotterdam en de stoomvaart

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Rotterdam en de stoomvaart

Op 7 september 1815 kreeg de Kamer van Koophandel en Fabrieken Rotterdam voor het eerst te oordelen over een plan voor een stoombootdienst, dat uitging van twee Zuid-Nederlanders. Het betrof "het daarstellen van stoomvaartuigen op de rivieren Maas en Rijn". De Kamer meende te moeten wijzen op "de moeilijkheid van een dergelijke inrichting op onze rivieren uit hoofde van de ondiepte welke dezelve des zomers op vele plaatsen (hadden), terwijl zij wees op "de spoed met welke tegenwoordig de expeditiën te water naar Duitsland met de gewone schepen geschieden". De Kamer achtte het daarom het beste "de projectanten te renvoyeren naar de schipperij zelve". Het is niet waarschijnlijk, dat zij verwachtte de nieuwlichters daarmee naar een hun gunstig gestemd milieu te verwijzen.

De komst van het eerste stoomschip te Rotterdam op 10 mei 1816 vermocht evenmin ware belangstelling op te wekken. Op 4 november 1816 schreef de kapitein William Wager - tot ereburger van Rotterdam benoemd - aan de Kamer, dat de koning hem verlof had gegeven, om vier stoomvaartuigen te bouwen voor het vervoer van goederen langs de Rijn. Hij had zelfs de machinerie voor één vaartuig reeds gereed doen maken, doch "nu vermenende vernomen te hebben dat de Kamer van gevoelen is dat de commercie geen nut kan hebben van de inrichting der stoomvaartuigen", verzocht hij haar om inlichtingen daaromtrent. "Hierover gedelibereerd zijnde is besloten aan de heer Wager te rescriberen, dat de Kamer hoezeer de zaak zelve niet onverdienstelijk beschouwende echter gene redenen kan vinden om hem te encourageren met de vervaardiging der stoomvaartuigen voort te gaan." Als curiosum, als monument van wetenschap, waardeerde de Kamer de uitvinding, praktische toepassing achtte zij uitgesloten of gevaarlijk. Zij wilde het bedrijfsleven bevorderen en de oude bloei zien terugkeren; juist daarom meende zij de beproefde paden te moeten bewandelen en zich niet in te moeten laten met gevaarlijke nieuwigheden.

Kapitein Wager heeft zich niet meteen laten ontmoedigen; in het begin van 1818 verzocht hij de koning om een beurtvaart met stoomboten te mogen aanleggen van Rotterdam "langs de rivieren naar Nijmegen en Arnhem tot aan de grenzen van het rijk". Dit was voor de Kamer, wier advies op 2 maart 1818 werd gevraagd, eerst recht een aanleiding om de hierdoor in gevaar komende beurtvaarten in bescherming te nemen en zij verzuimde dan ook niet een uitgebreid rapport in te sturen, waarin alle motieven, die tot het afslaan van het verzoek van de eigenaar der stoomvaartuigen in het midden konden worden gebracht, breedvoerig werden ontwikkeld. Al deze energiek opgezette plannen van de heer Wager vermochten niet tot enig daadwerkelijk succes te voeren, waarschijnlijk, omdat de autoriteiten, die hem tenslotte concessie moesten verlenen, de monopolistische beurtdiensten niet goed durfden aan te tasten (noot 1).

Ook andere Engelse ondernemers leden schipbreuk met hun pogingen, om hier te lande tot exploitatie van stoombootdiensten te geraken. Daarentegen slaagde eindelijk in 1823 een Nederlandse combinatie, sterk door de persoonlijke steun van koning Willem I, waar alle buitenlanders hadden gefaald. In het najaar van 1822 richtten Mevrouw de weduwe Balguérie, geboren M.A. Dutilh, en de heren J.C. Baud, C. van Vollenhoven, C. Balguérie, C.C. Dutilh en G.M. Roentgen een adres aan de koning, waarbij zij toestemming verzochten voor het tot stand brengen van een stoombootdienst tussen Antwerpen en Rotterdam. Zij vroegen tevens verlof om in de vaart tussen die beide steden alle tussenliggende plaatsen, geen uitgezonderd, te mogen aandoen, tot het innemen of aan land zetten van passagiers met hun bagage. Zij verlangden voor dit traject zodanige stoomvaartuigen te mogen gebruiken, binnenlandse of buitenlandse, als zij daartoe het meest geschikt zouden achten en wensten tenslotte de toezegging, dat gedurende de eerste vijf jaren aan anderen niet zulk een concessie zou worden verleend.

Voor dat onderdeel van hun verzoek, waarbij zij handelden over het te gebruiken materieel, hadden rekwestranten deze alternatieve vorm gekozen, dat zij zich tot het hierbij weergegeven voorstel bepaalden ofwel, dat zij zich verplichtten om alleen van Nederlands fabricaat gebruik te maken, voor welk geval zij echter de toezegging eisten, dat dan gedurende tien jaren geen andere dan in Nederland gebouwde stoomboten en machines in enig gedeelte van de door hen bedoelde vaart zouden worden toegelaten. Dit rekwest van adressanten, die op 24 september 1822 de rederij Van Vollenhoven, Dutilh en Co. hadden opgericht, werd aan de Rotterdamse Kamer van Koophandel op 17 oktober 1822 om advies weggezonden. "Na ampel gebesoigneerd en van consideratiën verwisseld te hebben", heeft de Kamer het stuk weer om advies gesteld in handen van de leden J.L. Nierstrasz en C.J. Blankenheijm, die daaraan een uitgebreid en zeer afwijzend rapport hebben gewijd.

In elk geval constateerden de heren rapporteurs in de eerste plaats, dat de vele inrichtingen en gelegenheden, die er tot allerlei vervoer tussen de in het rekwest genoemde plaatsen bestonden, "door de ondervinding bewezen (werden) volkomen genoegzaam te zijn," waardoor zij zich niet in staat achtten iets op te geven "ten betoge der noodzakelijkheid of nuttigheid van de stoomboten". Daarna vermeldden zij in de reeds hierboven weergegeven geest de nadelen, die volgens hen door de stoomboten aan de bestaande inrichtingen en aan het algemeen belang zouden worden toegebracht en de noodzakelijkheid om die inrichtingen te behouden. Tenslotte lanceerde het rapport enkele aanmerkingen over het verzoek tot een uitsluitend recht van gebruik, dat onbillijk en schadelijk zou werken. Dat dit gedeelte van hun veroordelend vonnis evenzeer de oude beurtvaart trof, schijnt de heren ontgaan te zijn. De commissie beschouwde de geprojecteerde stoomvaart in één woord als "ten enenmale onnoodzakelijk". De Kamer verenigde zich op 24 oktober eenparig met dit rapport, waarschijnlijk denkende daarmee het algemeen belang te beschermen tegen de waaghalzerij van enkelingen. Het was echter niet te verwachten, dat Willem I, die hier zelfs te kennen had gegeven, dat hij "gaarne zou zien, dat adressanten, hoewel nog geen toezegging hebbende, de onvoorzichtigheid begingen van te bouwen" (noot 2), het met de Rotterdamse Kamer eens zou zijn en zo werd op 7 januari 1823 op het advies gunstig beschikt, echter "zonder enig privilegie", alle delen der stoommachines zouden binnen het rijk moeten worden vervaardigd, met uitzondering van die voor de eerste twee vaartuigen, terwijl alle vroeger gegeven concessies ingetrokken werden, indien zij niet binnen drie maanden in werking zouden zijn gebracht. De koning gaf zelf het goede voorbeeld door aan boord van "de Nederlander", het eerste schip van de jonge rederij, een tocht te maken van Vlissingen naar Antwerpen, waarna op het einde van juni 1823 de dienst Rotterdam-Antwerpen vice versa geopend werd.

Niet alleen de nationale beurtdiensten ondervonden de invloed van de opkomst van de stoomvaart, maar ook de internationale verbinding van Rotterdam op Keulen en andere Rijnsteden. Te haren aanzien ging het initiatief van het buitenland uit en wel van de Kamer van Koophandel te Keulen, die aan de Kamer van Rotterdam op 12 september 1822 een plan voorlegde, om de beurtschepen naar die plaats door stoomvaartuigen te doen slepen (boegseren) en daardoor het transport Rotterdam-Keulen tot drie dagen te bekorten. De commissie die zelfs de opdracht had gekregen om het vraagstuk van stoomvaart op de Rijn in het algemeen te bezien, heeft vrij lange tijd nodig gehad en besloot blijkbaar tenslotte om de kat eerst eens uit de boom te kijken. In de vergadering van 5 december 1822 stelde zij tenminste voor, om aan de Kamer te Keulen te vragen of deze "de mogelijkheid zoude inzien om een stoomboot daar te stellen, welke zoude dienen om de Keulse beurtschippers onzer stad van het Nederlandsch territoir te Lobith af te halen en tot hunne destinatie voort te slepen". De Kamer te Keulen antwoordde op 23 december 1822, dat zij op alle mogelijke wijzen de onderneming gemakkelijk wilde maken. Zij wenste echter op haar beurt te weten of er "physique mogelijkheid" was om het onderhavige plan op de Waal uit te voeren en verder of er te Rotterdam een voldoende aantal aandeelhouders gevonden zou kunnen worden, om de kosten der onderneming goed te maken. De Kamer te Keulen twijfelde er niet aan, of zij zou de nodige middelen kunnen vinden om een ander stoomvaartuig in te richten, teneinde de schepen van Lobith naar Keulen te slepen, "ten ware physique redenen onoverkomelijke hinderpalen daarstelden".

In Rotterdam was men ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan optimistisch gestemd, wat moge blijken uit het op 23 januari 1823 gearresteerde antwoord der Rotterdamse aan de Keulse Kamer, dat het plan, volgens het oordeel van deskundigen, zowel wat de kracht en constructie van de machines als de gesteldheid van de rivier ten opzichte van de stroom en diepte betrof, veel kans van slagen had. Het is merkwaardig, dat alle bezwaren tegen de stoomvaart als bij toverslag verdwenen, toen zij de oude beurtdiensten tot nut kon zijn in plaats van hun concurrentie aan te doen. De stoomsleepboten zijn dan ook betrekkelijk spoedig op de Rijn verschenen. Dit bedrijf is onder meer uitgeoefend door de Nederlandse onderneming, die ontstaan is uit de rederij Van Vollenhoven, Dutilh en Co.: "De Nederlandse Stoomboot Maatschappij", werkende onder de energieke en voortreffelijke leiding van de gewezen luitenant ter zee 1e klasse Roentgen (noot 3). Maar hoe Rotterdams deze onderneming ook in veel opzichten was en in hoe grote mate de belangen van deze stad ook met de hare waren verbonden, de Rotterdamse Kamer van Koophandel bleef ook te haren aanzien haar standpunt getrouw door de beurtdiensten in bescherming te nemen, zodra de Nederlandse Stoomboot Maatschappij deze hooggeschatte instellingen weer meer concurrentie dreigde aan te doen.

Het voornaamste gevaar daarvoor dreigde wel op de Rijn. Het werd acuut in oktober 1825, toen de Kamer in haar vergadering op de laatste van die maand een rekwest om advies ontving, dat achtentwintig zeehandelaars, kooplieden en commissionairs op Duitsland tot heren Burgemeester en Wethouders hadden gericht, teneinde er op aan te dringen, ook aan hen de gelegenheid te geven, om evenals de Antwerpse kooplieden de goederen, die een spoedig vervoer eisten, direct met de boten der Nederlandse Stoomboot Maatschappij, die haar stoomvaartdienst uitbreidde, naar Keulen te verzenden. De heren J.L. Nierstrasz, Wachter en Van Rijckevorsel, die over deze aanvraag advies moesten geven, sloegen terstond alarm en stelden zelfs voor, om het "dreigende kwaad te helpen weren", waartoe zij een adres aan de koning op zijn plaats achtten "ten einde het Hoogstdeszelve behage, ter conservatie der Rhijnbeurtvaarten alle verzoeken, welke strekking (konden) hebben om het verval derzelve voor te bereiden of daar te stellen te declineren en af te wijzen". Dit vond de Kamer echter vooralsnog niet nodig; zij hield dus het adres "provisioneel in advies". Gelukkig was het "kwaad" niet meer "te weren".

Noten:




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

8 Mei 2020