(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
Rotterdam in de periode 1914-1918
Hertaling.
Hoe kort schijnt het de Rotterdammer nog maar geleden: het tijdperk 1914-1918, met de voor de wereldhavenstad zo belangrijke terugslag op het openbare leven! Alles uit die tijd staat hem veel helderder voor de geest, dan de meest ingrijpende gebeurtenissen van recentere datum. Het rad der historische ontwikkelingen draait later in een veel vlugger tempo dan toen. De snelle opvolging en menigvuldigheid van wereldschokkende voorvallen laat hem geen tijd meer zijn indrukken te laten bezinken en blijvend in zijn memorie vast te leggen. De feiten draaien aan zijn geestesoog voorbij, als de beelden op een mallemolen, zodat de ene impressie de andere onmiddellijk weer doet vervagen.
De Rotterdammer van 1941 is harder, meer gestaald door de beproevingen, dan die van 1914, die niet aan den lijve gevoeld heeft, wat oorlog betekent. Toenmaals aan langdurige vrede gewend, beschouwde men in Rotterdam het feit, dat veel van zijn medeburgers uit gezin en werkkring werden weggerukt door de mobilisatie, reeds als een geweldige ramp. Men brak zich toen het hoofd over de economische toekomst van de stad en haar bewoners, die immers van het inmiddels aan velerlei beperkingen en belemmeringen onderworpen wereldverkeer afhankelijk was. Ja, in den beginne zat men werkelijk hopeloos diep in de put. Het scheen wel, of men wanhoopte aan de mogelijkheid, dat Rotterdam ooit weer de inzinking in het zakenleven te boven zou komen.
Schade in z'n portemonnee leek de Maasstadbewoner van die tijd wel het ergste, dat hem kon overkomen. Als gevolg daarvan, was er aanvankelijk weinig meevoelen en meeleven met de zorgen en noden van anderen. Bewijzen van hartelijke spontane gemeenschaps- en offerzin, gelijk we die later in groten getale aanschouwd hebben, nam men toen nog sporadisch waar. Later echter telden we mensen, die zelf zware verliezen geleden hadden, onder de eersten, die bereid waren, anderen met een deel van hun overgebleven geld te helpen en te steunen. Menige Rotterdamse zakenman, of particulier, die gedupeerd was, hoorden we zeggen, dat hij juist het eerst en het meest tegemoetkoming en bijstand had ondervonden van stadgenoten, die zelf tot de getroffenen behoorden. Ja, wel is op treffende wijze de bekende waarheid bevestigd, dat wie zelf misère ondervindt, het meeste begrip toont voor de moeilijkheden van anderen. Ook vroeger, namelijk toen in de herfst van 1914 talrijke vluchtelingen zijn stad binnenstroomden, hebben we de nuchtere, soms wel wat al te zakelijke Rotterdammer, gelukkig, van z'n goede zijde leren kennen. Aan een grote menigte vreemdelingen werd toen weken-, soms maandenlang, op belangloze en menslievende wijze onderdak verstrekt bij particulieren en instellingen, tot later de grote stroom werd afgevoerd naar vluchtelingentehuizen en -kampen.
Die eerste vloedgolven van vluchtelingen in Rotterdam, in 1914! Welke tonelen van jammer en ellende. Maar ook: welke ontroerende uitingen van offerzin en hulpvaardigheid van de kant der Maasstadbewoners! In deze omstandigheden toonden zij zich op hun best. Er was een grote, spontaan georganiseerde hulpactie, maar ook een weldoend particulier initiatief. De schrijver dezes had een oudere collega, met wie hij de aankomst der vluchtelingentransporten ging gadeslaan. De goede kerel kocht zich arm aan chocolade en allerlei versnaperingen voor de kinderen, die met de transporten meekwamen en die, met hun ouders, aanvankelijk in het, aan het Stationsplein gelegen, Circusgebouw en andere grote lokaliteiten werden ondergebracht. Burgers werden midden in de nacht door politieagenten uit hun bed gebeld, met de vriendelijke uitnodiging, één of meer vluchtelingen onderdak te verschaffen en werden onmiddellijk bereid gevonden, tot de troostvolle daad van barmhartigheid: vreemdelingen herbergen. Ik wil geenszins tekort doen aan hetgeen elders in Nederland voor de vluchtelingen gedaan is, maar niemand van de lezers zal het mij, hoop ik, kwalijk nemen, dat ik, in een boek over Rotterdam, na zoveel jaren een eresaluut wens te brengen aan de bewoners van onze stad voor hetgeen ze gepresteerd en geofferd hebben voor evenmensen in lijden en nood.
Het jaar 1940 heeft in onze Maasstad een herhaling doen zien van daden van naastenliefde, nu aan eigen stad- en landgenoten betoond. De Rotterdammers zijn, als het er werkelijk op aankomt, niet de onbewogen 'n tikje droog-onverschillige mensen, die ze kunnen schijnen, maar warm van hart en royaal in het offeren. Wie hen aldus kende, voelde zich dan ook tijdens de oorlog 1914-1918 diep ontgoocheld over het gedrag van diegenen onder hen, die in de toen bestaande toestand een gelegenheid zochten, om zich te verrijken, ten koste van hun medemensen. Het gilde der oorlogswinstmakers, of O.W.-ers, van toen heeft dan ook tot op de huidige dag z'n beruchte reputatie behouden.
Het ergste was, dat het opkopen van voorraden, met het oogmerk de prijzen op te drijven; dat door Jan en Alleman handelaartje spelen in artikelen, die schaars waren, of dreigden te worden; dat het hamsteren en knoeien toentertijd veel te lang openlijk kon geschieden. Is het een wonder, dat de Rotterdammers kankerden, toen hun allerlei beperkingen werden opgelegd door de distributiemaatregelen van die tijd? Te lang had men de handel te grote vrijheid gelaten, nu beschouwden zij zich als slachtoffers van deze nalatigheid. Er zullen natuurlijk nog wel andere factoren een rol gespeeld hebben, om de situatie moeilijker te maken, maar deze zijn voor de massa niet altijd even begrijpelijk en dan wreken begane fouten zich dubbel. Klachten over de voedselvoorziening konden ook door de beschikbaarstelling van de tegen vastgestelde prijzen verkrijgbare, "regeringsworst" en "regeringsharing" (die, om te voorkomen, dat ze in de vrije handel boven de maximumprijs zou worden verkocht, van de staart was ontdaan) niet worden gesmoord.
Intussen bleven de O.W.-ers lange tijd goede zaken doen en gingen daar openlijk groot op. Ze lieten dure, paleisachtige huizen bouwen, schaften zich luxueuze auto's aan en maakte in cafés en restaurants goede sier. Verhalen deden de ronde van oorlogswinstmakers, die, om te manifesteren hoe dik ze in het geld zaten, hun sigaartje aanstaken met een brandend bankbiljet van tien. Die bankbiljettengeschiedenis herinnert me aan een ander feit in het begin van de mobilisatie 1914: hoe de mensen almaar zilvergeld gingen oppotten en weigerden, papiergeld te accepteren. Je kreeg er 'n versje op, waarin de regels voorkwamen: "Ze hadden de p.... gezien aan 'n bankbiljetje van tien. Zo mesjokke hebbie 't in Holland nog nooit gezien." Met dat al deed een massa mensen aan de pogingen, om "binnen te lopen", of zich te dekken ten nadele van het algemeen, maar ongestoord mee.
Totdat de doorsnee-Rotterdammer, die het tot dan toe eens was geweest met het devies "zaken zijn zaken", bij het stijgen der massaontevredenheid begon te begrijpen, dat er toch nog zoiets moest bestaan, als gemeenschapszin. Dat het toch maar niet aanging, dat de één van de vruchten der aarde nagenoeg alles kreeg, omdat hij met zilver, of zelfs met goud kon rammelen, terwijl de minder kapitaalkrachtigen maar moesten zien, hoe ze uitkwamen. Vooral, toen de armoede onder de havenbevolking, ten gevolge van het stagneren van het handels- en scheepvaartverkeer, begon toe te nemen. Het werd niet langer als een "eer" beschouwd - dat O.W.-erschap! Ja, waarachtig, er waren nog veel mensen geweest, die een zeker respect hadden voor de "handige" en "gehaaide" lieden, met geen andere kennis toegerust, dan het sluwe besef, hoe ze het gemakkelijkst en voordeligst van de nood van anderen konden profiteren. "Als ik de kans kreeg, deed ik het ook", zo werd in het begin nog vaak gedacht. Men was zowaar nog jaloers op dat soort slimmeriken!
Doch, de afgunst maakte plaats voor afkeer, werkelijk oprechte afkeer, van de onsmakelijke types met dure kleren, zware ringen met grote briljanten, mannen en vrouwen uit de O.W.-wereld, die dik deden in café, schouwburg en concertzaal; "heren", die met opzichtige bandjes versierde, omvangrijke sigaren "rookten", dat wil zeggen: voor een deel op-kauwden, voor de helft op-paften en voor de rest weggooiden, en "dames", die op opvallende wijze pronkten met wat ze om en aan hadden, maar van manieren niet het minste begrip hadden. Intussen zullen we de Rotterdamse O.W.-ers uit die dagen in zoverre niet te zwart maken, als het O.W.-erstype een nationale of internationale verschijning was. Bovendien hadden zij, en wij, nog niet ervaren, wat oorlog betekent. Die ervaring heeft de Rotterdammer harde lessen gegeven, al zullen er altijd zijn, die niets geleerd hebben. De begrippen omtrent rijkdom, luxe en comfort ondergingen in die dagen van bange nood een radicale wijziging. We zijn kleine ongemakken minder gaan tellen. We zijn minder zwaar op de hand en minder sikkeneurig geworden, uitzonderingen natuurlijk daargelaten. We hebben een schok, een "opdonder", om in Rotterdamse volksstijl te spreken, gekregen, die aan onze karaktervorming over het algemeen geen kwaad heeft gedaan. Al behoeft men niet naar rampen te verlangen, men kan toch ook begrip hebben voor de louterende waarde, die ze kunnen bezitten.
Ja, we zijn op een krachtige wijze uit de plooi geschud, wij, Rotterdammers, die in 1914-1918 de oorlogsgebeurtenissen voortdurend commentarieerden met de woorden: "Als wij er maar buiten blijven!" Wij, die indertijd reeds zo heftig geschokt waren bij tijdingen over het verlies van schepen, welke we alle in onze havens zo goed gekend hadden. Wij, die beefden van emotie, toen er na het vierjarig wapengeweld in Europa einde 1918 revolutie in ons vaderland werd aangekondigd, met Rotterdam als centrum en uitgangspunt.
Dat was de laatste grote schok, die we vóór 1940 ontvingen. Overal in onze, in spanning verkerende, stad stonden de sprekers op, om de burgerij tegen het naderende gevaar te waarschuwen en aan te sporen tot paraatheid tegen de revolutionaire plannen. Bijna elke weerbare Maasstad-bewoner meldde zich als lid van de burgerwacht, die in allerijl geformeerd was. In alle stadswijken werden zogenaamde vendels opgericht, die zich veelvuldig oefenden in het hanteren van schietwapens en door het organiseren van schietwedstrijden om prijzen de stemming erin hielden, ook nog nadat het revolutiegevaar geweken was. Intussen kwam er van systematisch oefenen niet veel meer terecht. Menig burger bleef echter lid van de burgerwacht, omdat hij nu eenmaal gehecht was aan het bezit van z'n geweer met bajonet en er derhalve niet toe kon besluiten, voor het lidmaatschap te bedanken. Een schitterend figuur heeft de Rotterdamse burgerwacht, over het geheel genomen, niet altijd gemaakt en we geloven, dat, als ze ooit handelend had moeten optreden, het geval misschien wel op een fiasco zou zijn uitgelopen. Daar alles op het vrijwilligheidsbeginsel berustte, ook het oefenen, raakte de animo bij velen eruit, ofschoon een aantal palstaanders, nog lang na de oprichting van de burgerwacht, haar trouw bleven. Waarschijnlijk zullen maar weinigen het betreuren, dat zij een pijnloze dood is gestorven. Evenals indertijd het revolutiecomplot zelf.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|