Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Politietoezicht op de grote waterwegen te Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Politietoezicht op de grote waterwegen te Rotterdam

RIVIERDIEFSTALLEN

Politietoezicht op de grote waterwegen te Rotterdam, naar aanleiding van een artikel in het Rotterdams Nieuwsblad.

Gorinchem, 15 maart 1898.

Geachte redactie,

"Bij het lezen Uwer courant werd mijn aandacht in de laatste tijd nogal eens gevestigd op de schippersbeweging en daar het mij bekend is, dat er dikwijls tegen bedriegerij en zwendel in Uw blad te velde getrokken wordt, achtte ik het niet ondienstig U iets ter kennis te brengen, dat op de schipperij betrekking heeft. Ik bedoel hiermede het door de schippers - voornamelijk Duitse schippers - verkopen van de aan hunne zorgen toevertrouwde lading, zonder dat het schijnt, dat de politie daar iets tegen kan inbrengen. Aan mij is het bekend, dat op de dorpen langs de Waal vanaf Gorinchem tot Zaltbommel verschrikkelijk handel in granen en voedergranen wordt gedreven. Zo is het een feit, dat in de eerste week van maart te Zuilichem aan één man, met name aan mij genoemd, door een schipper 120 zak maïs uit de lading werd verkocht, ook door zo'n handelaar of aan-roeier, zoals die lui in de wandeling genoemd worden. Dit is één geval uit vele. Dan is het graan, dan weder lijnzaad, gerst, rogge of andere artikelen tot zelfs bussen vlees toe. Partijen graan van 30 tot 40 mud zijn geen zeldzaamheid. Het schijnt, dat de politie hier machteloos tegenover staat, aangezien de daad meestentijds des nachts plaats heeft en het niet dan met grote moeite zou zijn, de naam van het schip en van schipper te weten te komen. Mocht U dit schrijven ter kennis kunnen brengen van het publiek alsook van de afladers, mogelijk kan dan die handel bestreden worden."

De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, die bij voortduring diligent geweest was ten opzichte van het toezicht in de Rotterdamse haven, wendde zich te dezer zake op 23 januari 1900 opnieuw tot de Minister van Justitie met een schrijven, waarin aan het slot tevens gezegd werd:

"Wij veroorloven ons Uwe aandacht speciaal te vestigen op dat gedeelte van het rapport, waar gewezen wordt op diefstallen uit de schepen onderweg op de rivieren. Deze toestand is inderdaad meer dan ergerlijk. Het is van algemene bekendheid in de langs de rivieren gelegen plaatsen, dat geregeld partijen van de lading aan voorbijgaande schepen worden ontvreemd; ja, de namen van de dieven en opkopers worden openlijk genoemd. Wij verzoeken U dringend de nodige maatregelen te willen nemen om aan die misstand een einde te maken."

Op 14 januari 1902 zond de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Gorinchem de navolgende klacht aan de Minister van Justitie te 's-Gravenhage: "De Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier, vestigt de aandacht van Uwe Excellentie op de algemeen bekende, steeds toenemende , frauduleuze ruilhandel, welke sedert geruime tijd gedreven wordt door veerlieden en andere personen met de schippers der rijnschepen, die ladingen graan, hout, etc. vervoeren van Rotterdam naar Duitsland. Door die schippers wordt een deel van de hun toevertrouwde lading in ruil afgegeven voor levensmiddelen, als aardappelen, groenten enz., waardoor niet alleen een strafbaar feit gepleegd wordt, doch vooral graan- en houthandelaren groot nadeel ondervinden, doordat het aan de ontnomene ver beneden marktprijs verhandeld wordt. Het is om die reden, dat onze Kamer van Koophandel en Fabrieken zich geroepen gevoelt, Uwe Excellentie daarvan in kennis te stellen en Uwe medewerking te verzoeken om daaraan paal en perk te stellen, hetzij door bij de betrokken burgemeesters aan te dringen op een strengere surveillance, hetzij door het bestaande zeilvaartuig der Rijkspolitie door een stoomvaartuig te doen vervangen."

Na het inzenden van dit rekwest, vaardigde genoemde Kamer in hetzelfde jaar een commissie naar de Minister van Justitie af, welke commissie met nadruk op de onhoudbare toestanden wees en op ernstige bestrijding der misstanden aandrong. Na dit bezoek viel even een kleine verbetering te constateren, spoedig echter heersten weder de oude toestanden. In een op 6 oktober 1903 gehouden vergadering van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Gorinchem werd dan ook besloten zich tot de Kamers te Dordrecht, te Rotterdam en te Amsterdam te wenden, teneinde te trachten door gezamenlijke actie verbetering in de toestand te verkrijgen. Op 23 oktober 1903 wendt Gorinchem zich met het navolgende schrijven tot de Kamers van Koophandel en Fabrieken te Dordrecht, Rotterdam en Amsterdam:

Kamer van Koophandel en Fabrieken te Gorinchem.

No. 2482.

Frauduleuze Handel.

Gorinchem, 23 oktober 1903.

Mijne Heren,

"Naar aanleiding van in onze vergadering van 6 oktober jl. gevoerde besprekingen, nemen wij de vrijheid ons tot U te wenden over de volgende aangelegenheid. Zoals U bekend is, wordt door sommige schippers speciaal op de rijn-vaart een frauduleuze handel gedreven in goederen, die zij van de hun toevertrouwde lading ontvreemden. Dat daardoor groot nadeel ontstaat voor de reële handel, behoeft geen betoog. Reeds gepasseerd jaar werd daarom uit onze Kamer een commissie afgevaardigd naar Zijne Excellentie, de Minister van Justitie om dit misdrijf onder de aandacht van Zijne Excellentie te brengen en het wenselijke van meer en scherp toezicht te betogen. Na dit bezoek konden wij gelukkig een vermindering van dit kwaad constateren, althans kwamen er daarover minder klachten in bij onze Kamer. Hoogstwaarschijnlijk was deze verbetering te danken aan het gestreng optreden der politie. Tot onze spijt kwamen er echter in de laatste tijd over deze zaak opnieuw klachten tot ons, waaruit wij menen te moeten afleiden, dat het euvel niet op afdoende wijze wordt bestreden. Ziedaar waarom wij besloten de invloedrijke en krachtdadige medewerking in te roepen van de Kamers van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam, Rotterdam en Dordrecht, teneinde die maatregelen van de bevoegde autoriteiten te verkrijgen, die kunnen leiden, zo mogelijk, tot vernietiging van het bovengenoemde bedrijf. Het zal ons aangenaam zijn van U te mogen vernemen , of U aan ons verzoek gevolg kunt geven en bereid zijt, een commissie uit Uw midden te benoemen, die met een commissie uit onze Kamer en met die uit Amsterdam en Rotterdam beraadslaagt over de meest afdoende wijze, waarop het gewenste doel in het belang van de Nederlandse Transito- en lokale handel kan worden bereikt."

Namens de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Gorinchem

I.H.C. van der Beek, Voorzitter.

H. Pynacker Hordijk, Secretaris.

De verdere correspondentie en gedachtewisseling tussen de Kamers te Gorinchem, Dordrecht en Rotterdam voerde tot een conferentie tussen afgevaardigden dezer Kamers, welke op 16 december 1903 in het gebouw der Rotterdamse Kamer plaatsvond. De vergadering kwam voorts tot de conclusie, dat een premiestelsel goed zou werken en dat het nuttig zou zijn, wanneer de politie in kleine plaatsen opgaven zou verstrekken van de personen, die daar goederen zouden lossen (blijkbaar, opdat de reders de gedragingen van hun personeel gedurende de reis zouden kunnen controleren). Gevolg gevend aan de door de minister tijdens deze audiëntie geuite wens zond de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Gorinchem in de maand maart 1904 aan de minister een vertrouwelijk schrijven, waarin een groot aantal gevallen van voorgekomen diefstallen en onrechtmatigheden uitvoerig werden gememoreerd. Zij besluit dit uitvoerig rapport met te zeggen:

"Wij zouden zo voort kunnen gaan met het noemen van feiten, maar vertrouwen, dat het opgegevene voldoende zal zijn om u een denkbeeld te geven van het kwaad, dat hier vrij uitgevoerd wordt en waaraan, volgens de verklaring van de Rijksveldwacht, met de haar ter beschikking staande middelen geen perk te stellen is."

Toen op 8 februari 1905 het zeilvaartuig te Zwijndrecht tijdens het uitoefenen van de surveillance plotseling zonk (de 2 rijksveldwachters redden slechts met moeite hun leven) vond de Kamer te Dordrecht daarin aanleiding bij hernieuwing op de indienststelling van een stoombootje, voorzien van zoeklicht, aan te dringen. Zij meende, dat door de mogelijkheid van sneller verplaatsing, het beoogde doel beter zou kunnen worden bereikt en schreef o.m.: "Het behoeft toch wel geen betoog, dat een zeilvaartuig, dat uit de aard der zaak geheel van wind en getij afhankelijk is en niet op het gewenste ogenblik kan komen waar toezicht noodzakelijk is, geheel en al ongeschikt is om gesleept wordende schepen te achterhalen, daar genoemde veldwachters natuurlijk ook op geen steun kunnen rekenen van voorbijvarende stoomboten om hen ter gewenste plaatse te slepen, zodat door bestendiging van de thans bestaande toestand niet alleen aan de betrokkenen grote schade wordt veroorzaakt, maar tevens inderdaad uitgebreide en hoogst immorele handel in op het water gestolen goederen wordt bestendigd."

Ook deze hernieuwde klachten leidden niet tot enig zichtbaar resultaat.

De Zoetelaars

"De Zoetelaars", voorkomend in de Nieuwe Rotterdamse Courant en geschreven door de redacteur van de rubriek: "Onder de mensen". De schrijver van deze interessante artikelen verleende ons op ons verzoek toestemming, deze beschouwingen in dit overzicht op te nemen; wij bepalen ons echter tot dat gedeelte waarin de heer Brusse op de hem eigen, levendige wijze de toen heersende toestanden op de grote waterwegen schildert: (Overgenomen uit de Nieuwe Rotterdamse Courant van donderdag 19 juli 1906, avondblad A 1).

De venters, die wij hier in Rotterdam de kistjesmannen noemen, heten hogerop de zoetelaars, en in 't algemeen parlevinkers. 't Zijn de neringdoenden, die met hun drijvende winkeltjes-van-alles de schepen aanpikken om de schippers van proviand te voorzien. Ze leuren meest met dranken - en ook wel met - "stiekeme drank" - met aardappelen, groenten, fruit, brood, sigaren, tabak, kruidenierswaren en wat al niet meer. En op de Maas en in onze havens genieten deze roeiende, en zelfs al stomende kooplui nu juist niet een gunstige roep; maar hoe hoger op en langs de rivieren, in des te kwader gerucht ze staan. Want 't is verbazend wat je daar al zo hoort van het bedrijf dezer varensgasten. Langs beide oevers van de Waal nestelen de zoetelaars; en er zijn er, wier leefwijze je doet denken aan de oude verhalen van roofridders. Maar dan minder romantisch en avontuurlijk. Want zij bestelen de schepen zonder slag of stoot, omdat kapiteins en schippers van sommige slepen 't daar volkomen mee eens zijn. En zij maken daar nu al zoveel jaren ongestoord hun geregeld bedrijf van, en varen er zó wel bij, dat de jongeren al niet veel beter van de ouderen weten of 't hoort zo. De zoons zetten vaders zaken voort en richten ze enkel wat moderner in. Zodat het zoetelen aan de Waal als een streekeigen bedrijf wordt beschouwd, waarin menige stille vennoot deel heeft, die als zeer eerzaam en godvruchtig man wordt beschouwd. Geheimzinnigheid is er ook niemendal aan. Eenieder, die 't weten moet, weet er alles van. Zowel de bestolen handelaren, de ontvangers en de verzenders, de expediteurs en hun gekozen vertegenwoordigers, als de autoriteiten, van de opvolgende ministers van justitie af tot de jongste veldwachters toe. Tot in de puntjes zijn zij met de feiten bekend, die hierop neerkomen, dat er jaarlijks voor duizenden én tienduizenden guldens aan koopwaar uit de, vaak nog verzegelde, lichterschepen ontvreemd wordt op de korte reis van Rotterdam naar boven. En dat Gorkums vesting ook het voornaamste bolwerk van het uitgebreide gebied van het zoetelen is.

Reeds meer dan vier jaar geleden, in maart van 1902, heeft de Kamer van Koophandel van die stad de wandaden van op de stroom, waar zij aan ligt, openlijk besproken, en als gevolg daarvan een missive aan minister Loeff gericht, die later door een commissie uit haar midden mondeling voor Zijne Excellentie is toegelicht. Tal van brutale gevallen werden daarbij genoemd, heel het systeem, zoals het zich nu sedert een twintigtal jaren volmaakt, werd uiteengezet. Daarna kwam er een commissie samen uit de Kamers van Koophandel van Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem, wier afgevaardigden wederom bij de minister op audiëntie gingen. En op diens verzoek zette de Gorkumse Kamer de toestand toen nog eens omstandig uiteen in een rapport, waarbij een tiental flagrante feiten beschreven werden. Maar hierbij bleef het dan ook; - bleef het evenzeer bij het zoetelen op de Waal. Of liever: 't werd er erger door. Want steeds hartelijker lachen de zoetelaars om de volslagen onmacht van de politie, die er immers in al die jaren nog nooit een achter slot heeft gebracht. Maar het nodige materiaal voor een enigszins ernstig bedoelde recherche op de rivier (de aangevraagde stoombarkas met een zoeklicht, bijvoorbeeld) blijft altijd nog uit. Wél hebben de expediteurs aan de grenzen dit jaar bij de regering hun beklag gedaan, over de ongehinderde roof op de drukke Waterweg van Rotterdam naar Duitsland, en de nieuwe Minister van Justitie heeft opnieuw om inlichtingen gevraagd, maar omdat er in de toestand niets ten goede is veranderd, heeft de Gorkumse Kamer kunnen volstaan met Zijne Excellentie eerbiedig naar het dossier van zijn ambtsvoorganger te verwijzen. 't Enige wat er sedertdien tegen 't dievig bedrijf beproefd is, heeft de overmoedige bende nog slechts meer van haar onaantastbaarheid kunnen overtuigen. De Vereniging van Rotterdamse Expediteurs immers had besloten om premies in geld uit te loven voor eenieder die een feit kon aanbrengen dat tot een veroordeling mocht leiden. Maar deze maatregel heeft tot niets geleid, zodat de commissie voor de uitvoering ervan weer is afgetreden en het beschikbaar gestelde geld in de verenigingskas gestort is. Voorts is de surveillance door de rijkswacht uit Dordt nog even versterkt geweest; voor de rivierdienst was er een stoomboot gehuurd. Doch na twee maanden is die proef als mislukt weer gestaakt. Tot de roofvaarders er over zullen gaan denken, om nu op hun beurt deze proefneming eens te herhalen. Want zij ontwikkelen zich krachtiger al naar de opbrengst van hun steeds groeiende buit. En de meesten staan economisch al aardig sterk.

Nu reeds beschikken ze over een ferme vloot van solide en grote boten, die allemaal ongeveer dertig mud kunnen laden, en zijn ze van een zwerm rijwielen voorzien, die zodra ze gaan slijten weer door nieuwe eersteklas machines worden vervangen. Zonder knibbelen betalen ze coulant de hoge prijzen voor de beste merken, geld bij de vis. En zo is het corps zowel bevaren als bereden, om onder alle omstandigheden maar op vlug handelen te zijn ingericht. De nodige opslagruimte hebben ze gehuurd of zichzelf gebouwd. De omvang van de organisatie betekent toch ook nogal iets, als men nagaat dat alleen tussen Gorkum en Zaltbommel minstens twee- of drie-en-veertig zoetelaars-gezinnen uitsluitend van de opbrengst van de scheepsladingen van anderen leven. En heel royaal ook. Met naam en toenaam zijn zij bij de autoriteiten bekend; in Gorinchem woont er één, in Vuren zijn er zeven, in Zuilichem en Brakel zeven- of acht-en-twintig, in Herwijnen vier, in Gameren één, in Zaltbommel twee. En dan nog de nodige bovenop. Terwijl er nog verscheidene gelegenheids-zoetelaars langs die oevers schuilen. En welke macht is daar nu op de rivier tegenover gesteld in deze zelfde beruchte streek van Gorkum tot Bommel? Eén brigadier van de rijksveldwacht met twee man. Die zijn in Gorkum gestationeerd. Bij hun gewone dienst te land zijn zij ook nog belast met de surveillance te water. Enige keren per week stappen zij daartoe in de beschikbare zeilboot. Maar zodra er een hoge wind waait, kunnen zij natuurlijk slechts kruipenderwijs de Waal op komen. Dan hebben ze nog een roeibootje, dat uiteraard nog trager de stroom is in te brengen. Daarom liggen ze nu meest maar net zo lang aan de wal te wachten tot er een sleep naar boven komt stomen om aan 't achterste van een schip te gaan hangen en zo mee te varen. Maar om die zeilschuit van de politie zonder vergoeding op te slepen, daar bedanken de kapiteins van de sleepboten hartelijk voor. Veelal gaat de rivierpolitie dus met het roeibootje uit, opdat ze, hangende aan een konvooi, tenminste nog iets sneller naar boven kan komen. En dat moeten de schippers wel dulden, al kijken ze soms ook nog zo zuur, omdat de politie gerechtigd is, te allen tijde hun schepen te onderzoeken, wanneer zij maar niet in de woonverblijven komt. Maar hoe gevaarlijk dat meeslepen is, bleek verleden jaar nog, toen er zodoende een politievaartuig gezonken is.

En wat doet de politie dan nog op deze wijze tegen de praktijken der roofvaarders? Onomwonden gezegd: niemendal! Zij hangt aan één sleep, zodat aan de volgende en voorgaande slepen, die elkaar in snelheid niet zo heel veel ontlopen, alle ongerechtigheden voor haar verborgen blijven. Op z'n best mag eens een enkele zoetelaar, die de algemeen bekende politiemannen en hun al even populaire bootjes op de stroom heeft gezien, een ogenblik wachten met uit stropen te gaan of anders roeit hij de tegenovergestelde richting uit voor zijn operaties. Want er zijn transporten te kust en te keur, waar hij een zoet lijntje kan aanschieten om te proberen 't met de gezagvoerders op een akkoordje te gooien. Er gaan immers driehonderd schepen per dag de rivier op en af langs Gorkum. Doch trouwens, - stel dat de parlevinker de pijp van een sleep in zicht krijgt, die tot 't complot behoort. Wat kan de politie hem dan nog maken, als hij zich desnoods langs 't veldwachtersjachtje laat slepen, al moest het tot Nijmegen, ja tot bij Lobith zijn, om, zodra de rijks-roeiboot uit zicht is, des te rustiger te beginnen met overladen van de verkwanselde ladingen. En heeft hij die goed en wel in zijn schuit, wat let hem dan alle politie? Immers niets. Ze lossen openlijk 't goed aan de wal, waarvan iedereen weet dat 't gestolen is. Maar geen autoriteit, die er een vinger naar uitsteken kan, al was 't de minister zelf.

En willen ze nu bepaald 't zekere voor 't onzekere nemen als ze de rijksveldwacht aan 't spelevaren weten, wel, dan gaan ze op hun fietsen langs de dijken hogerop tot Tiel en Nijmegen toe, want overal zijn handlangers met beschikbare boten, om vlug even een slagje te slaan. Nu zijn er natuurlijk veel meer veldwachters te land, en sommige van die ijverige dienaars hebben zich op eigen kosten eveneens een rijwiel aangeschaft. Zo surveilleren ze dan ook wel op de dijken, en daarom kiezen de zoetelaars sedertdien hun wegen door de polders, binnendoor, om de politie mis te rijden en alle argwaan te vermijden. De voorzorg is echter gans overbodig. Mag een zoetelaar soms niet fietsen waar hij wil? Ja, maar dan kan de politie hem immers volgen tot de plaats van 't delict. Dat denkt u maar. Want zodra de verdachte in 'n roeiboot gaat zitten, kijkt een veldwachter, die geen rivierdienst, en in elk geval daar geen schuit heeft, in dezelfde opwinding toe, als een kip die 'n eendenei uitgebroed heeft, en dat kuiken begeeft zich stoutmoedig te water! En de parlevinker lacht wat in z'n baard, doet z'n winstgevende zaken, - gaat heel ergens anders weer aan de slag met z'n waar, die 'm te liever is, omdat de overheid er zo machteloos bij op z'n vingers heeft staan kijken. Nee, 't politietoezicht, zoals dat nu gaat, is voor 't zoetelen niet in 't minst een bezwaar. En dit moet de beambten op den duur wel ontmoedigen, hoezeer zij ook van dienstijver blaken. Ze weten 't alles, ze zien de dieven en de gestolen koopwaar voor hun ogen, iedere dag en nacht als ze uitgaan, en toch kunnen ze voor 't stelen geen stokje steken.

Maar als een van die heren parlevinkers dit artikel mocht lezen - en ze houden zich steeds au courant - dan zal hij er, meen ik, wél mee akkoord gaan. Doch door één woord zal hij zich quasi verongelijkt tonen: dat hun lucratieve bedrijf "stelen" genoemd wordt. Want 't is immers handel, heel eerlijke ruilhandel. En zaken zijn zaken. Wie heeft er wat tegen te zeggen, als zij met een schipper een krop of wat sla uit hun drijvende winkel inruilen tegen een mud of wat mais uit het ruim van zo'n rijnaak? Een paar pond kersen voor een zak suiker, of een zak aardappelen voor een schuit vol kolen? 't Is alles ruilen; maar die kunst moet je verstaan. 't Geheim moet je weten om zo'n beetje groenten en aardappelen om te toveren in net zoveel kostbare koopwaar als een roeischouw kan laden, zij 't dan graan, hout, kolen, suiker, koffie, schapenwol, huiden, staaldraad, vaatjes haring, krenten, rozijnen, of allerlei stukgoed, tot bijvoorbeeld partijen voetballen toe. En dat geheim, de zoetelaars willen 't best weten, dat je niet onder de duizend gulden de rivier op moet gaan voor een etmaal om flinke zaken te doen. Want bij zo'n drijvertje met een schijntje negotie voor de schijn, hoort een portefeuille met bankpapier. En dan is 't: hoog op of blijf thuis. Maar vrijwel zonder risico natuurlijk. Alles is immers vooruit overeengekomen. Zodra er in Rotterdam aangemaakt is, om te worden opgesleept, wordt er bericht gezonden aan de zoetelaar, met wie de ontrouwen in verbinding staan. Gewoonlijk doen ze dat telegrafisch, maar zo het tijd is, sturen ze openlijk een briefkaart, bijvoorbeeld met de woorden: "Houdt twee hanen voor me gereed; wij zijn zo laat te Vuren." En dan zonder ondertekening. Doch komt ook wel de knecht met een der schippers per trein naar Gorkum, om in mondeling overleg te treden met de bevriende parlevinker. En op de afgesproken tijd komt die langszij, om de waren over te schepen.

Verordening ter voorkoming van misbruiken

"Verordeningen, strekkende tot het tegengaan van misbruiken, voorkomende bij den verkoop van proviand aan boord van schepen en aan de kaden".

"Aan den Gemeenteraad,

Als "kistjesmannen" staan hier ter stede bekend de handelaars, die zich met hun vaartuigen begeven naar in de rivier en de havens liggende schepen, om aldaar verschillende artikelen van dagelijks gebruik, voornamelijk eet- en drinkwaren te verkopen. Bij de uitoefening van dit op zichzelf geoorloofd bedrijf, worden door sommige dezer lieden tweeërlei misbruiken gepleegd. Vooreerst maken zij zich schuldig aan het verkopen van sterke drank zonder vergunning aan hen, die zich op schepen bevinden, vooral aan bootwerkers, en wel in zodanige hoeveelheden, dat verscheidene ongelukken in het havenbedrijf aan de aldus gedurende het werk gebruikte sterke drank schijnen te worden moeten toegeschreven. En vervolgens laten zij zich door personen, die daartoe niet gerechtigd zijn, betalen met voorwerpen van scheepsuitrusting of goederen, behorende tot de lading van schepen en spelen op die wijze een rol bij de bekende ontvreemdingen, welke in de laatste tijd ook in het buitenland de aandacht hebben getrokken en welke, voor zover zij op de rivier boven Rotterdam plaats hebben, aan de Minister van Justitie aanleiding hebben gegeven om het nodige krediet aan te vragen voor het instellen van een bijzondere politiedienst. Ook door venters van eet- en drinkwaren, tabak en sigaren, die met hun handwagens aan de kaden staan, wordt, voornamelijk aan bootwerkers, in strijd met de wet, sterke drank verkocht.

Het is in vele gevallen, niet gemakkelijk, op grond der bestaande wettelijke bepalingen, tegen deze misdrijven op te treden. Wordt de sterke drank door de politie ontdekt, dan heet hij meegevoerd te worden voor eigen gebruik, of wel aan vrienden gratis te worden verstrekt. En de overtreders zorgen wel, dat zij niet tappen terwijl de politie in de nabijheid is. Zodoende is bezwaarlijk te constateren, dat de venter de drank verkoopt, te koop aanbiedt of ten verkoop in voorraad heeft, hetgeen een vereiste is voor een veroordeling krachtens de Drankwet. Evenzeer is het moeilijk te bewijzen, dat scheepsgoederen, die de proviandhandelaars bij zich hebben, door misdrijf verkregen zijn. Een en ander heeft het denkbeeld doen rijzen, dat het doelmatig zou kunnen zijn de bevoegdheid tot optreden als "kistjesmannen" afhankelijk te maken van het bezit ener vergunning, die bij gegronde vrees voor misbruik ingetrokken zou kunnen worden. Met dit denkbeeld hebben de Inspecteur van de Drankwet, de Hoofdcommissaris van politie, de Havenmeester en de Commissie van onderzoek voor het havenbedrijf hun instemming betuigd, blijkens de rapporten die hiernevens ter visie liggen en tevens omtrent de bestaande toestand belangrijke gegevens bevatten. Ook onze Commissie is van de wenselijkheid ener zodanige regeling overtuigd. Zij heeft daarom de beide verordeningen ontworpen, die u hierbij ter vaststelling worden aangeboden. De voorgestelde aanvulling der verordening op de straatpolitie, die betrekking heeft op de venters aan de wal, is van eenvoudiger aard en schijnt geen verdere toelichting te behoeven. Ten opzichte der afzonderlijke artikelen van de ontwerpverordening op de verkoop van proviand aan boord merken wij nog het volgende op. Enz."

Deze verordening, meer uitvoerig genoemd:

"De Verordening op den verkoop van proviand aan boord van schepen", werd op 27 juni 1907 van kracht (Gemeenteblad No. 32). Deze verordening is sindsdien gewijzigd en in overeenstemming gebracht met gewijzigde toestanden.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

10 April 2023