Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De geschiedenis van Rotterdam volgens de kroniek van P.T. Picolet (?-1649)

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Beurs en klik op ENTER




De geschiedenis van Rotterdam volgens de kroniek van P.T. Picolet (?-1649)

(Rga. no. 15, fol. 45).

In oktober 1623 stierf Jan Gerritsz. van Waarschut, bakker, auteur van dit boek en aangezien hij het meest geschreven heeft over de opbouw en het oude timmerwerk der stad Rotterdam, zullen wij als appendix van de handelingen ter zee enige verdere opbouw van de stad Rotterdam toevoegen, zo het de Heer behaagt.

Anno 1624 werd de Coolsewegpoort, staande aan de Delfshavense Binnenweg, afgemaakt.

In 1628 werd het gebouw achter het Stadhuis op de Huibrugge (het gebouw dat versierd is met pilaren) waar de kaaskopers, die de ponden uitsnijden, gekeurd worden, voltooid. Voordien stonden ze op de Middeldam voor en voorbij het Stadhuis, maar door groei van de nering was het daar veel te klein geworden.

In 1619, 1620, 1621, 1622 is de spits boven het steenwerk (van de St. Laurenskerk) 40 voet, nog 36 voet en nog 45 voet verhoogd tot op de volledige hoogte. Er werden 4 wijzerborden aangebracht en in het jaar 1623 was het werk voltooid. De kerkmeesters tijdens deze bouwwerkzaamheden waren: Willem Letterhuys, (J.H.) Bosman, A. de Reus, C. Jongeneel den ouden, Govert Goeree, (G.H.) Dorreboom, (P.H.) Goutswaart. De timmerman was: mr. Adriaan Vermeer, alias 's Gravezande.

In het jaar 1625 werd de Visserskapel of St. Pieterskapel op het Westeinde (voordien het Boshuis) verhoogd en de toren werd erop gebouwd. Ze werd de Engelse kerk genoemd. Er werd daar les gegeven. Daarna is in 1634 het Engelse Courthuis ernaast gebouwd, waar onderdak werd verleend aan het college van de Engelse kooplieden. Daar woonden voorheen arme lieden in kleine huisjes onder de dijk. Het is nu een voortreffelijk gebouw.
De Engelse lakencourt was ten tijde van Karel de V (fol. 45 verso) eerst te Brugge in Vlaanderen geweest, toen in Antwerpen. Vanwege verandering in de Nederlandse oorlogen kwam ze te Middelburg in Zeeland, waar ze vele jaren geweest is tot ze omtrent 1620 naar Delft is getransporteerd. Toen er een einde aan haar vrijheid kwam, is ze naar Rotterdam gekomen. De vestiging aldaar was beter vanwege het voordeel van de haven, waar de kooplieden met volle vrachten voor hun pakhuizen konden aanleggen om te lossen en te laden. Ook kregen ze veel privileges van de stad.

In 1634 werd ten gerieve van alle kooplieden en burgers de Bank van Lening gebouwd op het Begijnhof naast de Latijnse school. De fabriekmeesters (beheerders) waren: C. van Driel, L. Busch, W.A. van Couwenhoven, (J.H.) van Hoogendorp, G. Deyhijs(?).

Omtrent deze tijd is bij de grote kraan onder de Blauwe Toren de geoctrooieerde Wisselbank ten gerieve van alle kooplieden opgericht. Ze diende om geld te wisselen in die soort die zij nodig hebben om iets te verzenden en ook om onbekend geslagen muntgeld in te wisselen.

blauwetoren1700

1700

De Groote Stadskraan en de Blauwe Toren, een oude waltoren en gevangenis
van 1635 tot 1700 was in de Blauwe Toren de Wisselbank gevestigd

links de Kleine Draaibrug naar de Kleine Draaisteeg en dat alles vanaf de Kolk

later werd hier Plan C gebouwd

Omstreeks dezelfde tijd werd de Vismarkt verplaatst. Deze was voorheen bij de grote kraan aan het einde van de Blaak geweest, dat daarvoor het kleine Marktveld werd genoemd. In het zuiden is er de invloed van de prachtige Leuvehaven, in het oosten de wijde haven van de Blaak, ten noorden de kleine Leuvehaven die vanachter het Hang komt, met een dubbele gaarde op 40 gedraaide kolommen geplaatst, aan de ene kant op geheide palen boven de haven gezet en er is in het midden aan de landzijde nog een doorgang met een dubbele pomp. De daken zijn met leistenen gedekt.

(fol. 48 verso). De West-Indische Compagnie heeft anno 1634 een voortreffelijk pakhuis gebouwd aan de noordzijde van het Haringvliet, strekkende tot achter aan de zuidzijde van de Nieuwe Haven. Daar houdt ze haar vergaderingen en bergt er al haar handel en munitie op. Deze Compagnie is in goede staat door grote retourvrachten. Ze bezit de hoofdstad Olindo in Farnabok (in 1628 ingenomen door de admiraal Lonk en Cornelis Waardenburg). Ze drijft handel met de lieden van de Bahia de todos los Sanctos, die zij een jaar in bezit gehad hebben, 1624, 1625.

Nu de Treves voor 10 jaar getroffen is door Haar Hoog Mogenden en de koning van Portugal, don Johan de IV, 1641, die nu in oorlog is met de koning van Spanje, is de handel van de Hollanders met de Portugezen overal vrij voor die tijd, maar niet die met de Spanjaarden. Dat bleek in oktober 1641, toen er een vloot schepen rijkelijk beladen uit Portugal kwam, die de Duinkerkers bevochten.
Een schip, waar Stoffel Jacobsz. uit Rotterdam kapitein en schipper op was, werd na een lang gevecht steil de grond in geschoten. Hij schoot nog 2 of 3 salvo's tijdens het zwemmen naar een Engels scheepje, voor al het volk (meest Rotterdammers) en schip de grond in geboord werden.

In 1639 veroverde de West-Indische Compagnie het kasteel del Mina in Gunea, hetwelk door de Spanjaarden gebouwd was. Er was daar de meeste handel in goud, waar de admiraal Bouwe Heynze een aanval op deed in het jaar 1624. Maar hij werd door de zwarten vanuit de bosjes besprongen, terwijl zijn volk wat rustte van het marcheren. Het grootste deel van hen werd doodgeslagen, terwijl ze wel 800 man sterk waren. Maar nu is het beter gelukt.

Omtrent het midden van de zomer van 1623 zeilde vanuit het Goereese gat de machtige scheepsvloot onder het bevel van Jaques l'Ermyte uit Amsterdam uit. De vice-admiraal was Geen Huygen Schapenham, geboren burger van Rotterdam, met nog twee schepen uit Rotterdam. Jaques Lermyte stierf onder de evenaar en Schapenham werd als admiraal gekozen als opvolger van de overleden admiraal. Deze vloot vervolgde haar reis (fol. 49) door de straat la Mair, 2 graden bezuiden de straat Magellanes, die in 1616 gevonden is door Jaques le Mair, koopman en Willem Schouten uit Hoorn, schipper. Voordien was deze straat onbekend.
Men kan binnen 3 etmalen zeilen van de Mar del Nord tot in de Mar del Zur, welke avonturen in druk zijn. De vloot van Schapenham is deze straat la Mair doorgevaren en zo langs de kusten van Peru en Chili de Zuidzee overgestoken. Zo zijn ze in Oost-Indië gekomen en op deze manier is volgens het octrooi de dienst bij de Compagnie beëindigd.

1614 is ook in Rotterdam de Noordse Compagnie of walvisvangst op het eiland Jan Majen-eiland genaamd, gevestigd en ....(hier staat een onleesbaar woord van drie letters) om de Noord, de eilanden van Spitsbergen en Wybe Jansz.' water, anders genaamd de Groenlandse Compagnie, die in het begin van mei samen uitvaren en aankomen omtrent september.

1633 bleven 7 matrozen op Spitsbergen in Mauritiusbaay, voorzien van genoeg levensmiddelen om daar te overwinteren. Het jaar daarna werden ze allen levend gevonden, maar de 7 matrozen, die op Mauritius of Jan Majen-eiland waren gebleven, werden allen dood gevonden. Deze Noordse Compagnie heeft evenals de Oost- en West-Indische Compagnie octrooi. Haar pakhuis is te Rotterdam aan het Haringvliet.

In somma is Rotterdam de kleine mast van de Hollandse koopsteden en Amsterdam de grootste. Ze heeft ook haar stem gekregen in de Raad van Staten, naast de zes grote Hollandse steden. Rotterdam is de eerste van de kleine steden, waarover de poëet Constantijn Huygens dit lofdicht schrijft:

't Zy Maas of Rijn

(Het overige der bladzijde is onbeschreven, maar zie elders op deze website).

(fol. 49 verso). J. van den Vondel op het metalen beeld van Erasmus, opgericht op de Grote Markt 1621:

Wat wijsheyd

(Hier volgt een lege ruimte van ongeveer een derde der pagina).

Meer andere geleerde mannen zijn uit haar schoot gesproten, zoals Boxhoorn in zijn Toneel van Hollant vermeldt: Arnoldus van Rotterdam 1424, Guilelmus Diemius 1508.

1634 Verhaald hebbende fol. ... dat de Vismarkt verplaatst werd van de grote wijnkraan, werd daarvoor in de plaats de Beurs neergezet. Deze heeft een overdekte galerij op gedraaide pilaren met een torentje, waarin de Beursklok is geplaatst.
De oude Beurs op 't Oude Hoofd werd in 1642 uitbesteed om af te breken en er het Admiraliteitshuis of hof van te maken. Voor die tijd was dat op het Prinsenhof. Als het nieuwe afgemaakt is, zal dat een prachtig gebouw zijn. De plaats op de Huibrugge achter het Stadhuis wordt te klein voor haar, omdat de marktdagen zich elk jaar uitbreiden.

blaakbeurs1696

1696

De beurs van Rotterdam aan de Blaak

Rechts van de bomen het huis van Paulus Boekenes & Zoon.
Daar stond een blikken bus waarin je je inschrijvingsformulier kon deponeren

Anno 1638 wordt de Prinsenkerk ook voor meer dan de helft vergroot. Ze willen daar nog een begraafplaats bij maken, want de Prinsenkerk wordt vol zerken van een graf breedte gelegd, die allemaal terstond verkocht worden voor 100 gulden per stuk, behalve (fol. 50) andere onkosten. Dat is geschied vanwege de schaarste aan begraafplaatsen en omdat de stad zo dicht bevolkt wordt. Want anno 1635, toen de pest woedde, werd er nog een begraafplaats ingericht achter het verbrande klooster of het nieuwe Schut- en klokkengiethuis vanaf het water tot achter aan de Vest toe, omtrent 300 passen lang en 100 breed.

Ook kwam er een begraafplaats in de nieuwe stad in de Jufferstraat achter de Rederijkers Academie, die men het Engels kerkhof noemt. De Engelsen preken nu daar, want in deze tijd woonden er veel Engelsen in Rotterdam (hetwelk een grote schaarste aan huizen veroorzaakte). Het kwam doordat de Court van de Engelse lakenhandel uit Engeland vluchtte vanwege de grote geschillen aldaar tussen Zijne Koninklijke Majesteit en de hoge en lage Parlementshuizen. Daardoor zijn veel moeilijkheden ontstaan, tot openlijke oorlog toe, die nu (1642) nog niet beslist is, maar in volle hevigheid woedt. Slechts God kan het veranderen.

1641 trouwde te Londen Zijne Hoogheids zoon de jonge Willem van Nassau met de dochter van Zijne Koninklijke Majesteit van Engeland. Hij was omtrent 16 jaar oud en zij omtrent 14 jaar. Toen het feest ten einde was, kwam de jonge prins weer in Holland. In april 1642 kwam de jonge prinses van Oranje met haar vrouw moeder uit Engeland met een groot gevolg. Zij arriveerden in het Goereese gat en vertrokken naar Den Haag. In de zomer bezochten zij de voornaamste steden van Holland, zoals in mei de stad Rotterdam. Daar stond buiten de Delftse poort de schutterij in volle wapenuitrusting tot aan de hoge Heul toe, waar de Heren Magistraten hen met hun karossen tegemoet reden en hen vriendelijk verwelkomden. Toen Zijne Hoogheid de prins van Oranje met zijn zoon, zijn zoons gemalin, haar moeder de koningin van Engeland, de koningin (fol. 50 verso) van Bohemen, met veel van de voornaamste adel present en de stad ingereden waren, schoot de schutterij driemaal salvo. Daarna reed de hele stoet het aanzienlijkste deel van de stad door.
Toen zij aan de Maaskant kwamen, de Boompjes genaamd, omdat er veel bomen geplant zijn, lag daar een aantal oorlogsschepen, zoals het jacht van Zijne Hoogheid, op stroom en stonden op de Maaskant tussen de 40 en 50 stuks grof geschut opgesteld. Toen het hele gevolg ongeveer daar aankwam, begonnen de geschutsstukken van de landzijde als eerste vuur te geven, waarop alle schepen antwoordden. Samen met trompetten en trommels maakte dat zo'n geraas dat het scheen of hemel en aarde beefden. Toen dit voorbij was, reden ze weer verder door de stad en kwamen 's middags bij de St. Joris Doelen. Ze hielden daar hun middagmaal, goed getrakteerd door de Magistraat. Die avond vertrokken ze heel tevreden weer naar Den Haag. De burgerij, die nog in haar wapenuitrusting buiten de Delftse poort stond, schoot weer tot driemaal toe salvo.

staddoelecoolvest1694

1694

De (St. Joris) Doelen aan de Coolvest

Wij hebben verteld fol. ... over het sluiten van het contract tussen de Heren Staten Generaal en don Johan de 4, koning van Portugal. Zo is het in deze tijd geschied, dat de ambassadeur hier vanaf zee arriveerde en wel drie of vier dagen te Rotterdam vertoefde. Hem werd in de Stads Doelen beleefd logies aangeboden en hij werd getrakteerd door de Magistraat. Daarna vertrok hij naar 's-Gravenhage, alwaar het contract voor 10 jaar gesloten werd.

Voorts werd verteld het verhaal van Grotio, pensionaris van Rotterdam, vanaf het begin tot het eind. Ook hier is het laatste gedeelte der bladzijde open gelaten.

(fol. 51). De quote of gemeene schattinge (het aandeel in een hoofdelijke omslag van algemene belastingen), die de steden van Holland opbrachten anno 1427 onder de regering van Bourgondië (Boxhorn, cap. 2, fol. II): Haarlem 5000, Leiden 3500, Delft 3500, Amsterdam 3000, Rotterdam 1250, Hoorn 2000, Enkhuizen 626 schilden.

Anno 1461 is op verzoek van Karel van Bourgondië de som van 372800 schilden opgebracht en hebben de volgende steden betaald: Noord- en Zuid-Holland 39200, Haarlem 3594, Delft 3375, Leiden 3375, Amsterdam 2875, Gouda 2770 schilden van 15 stuivers. De kleine steden: Alkmaar 800, Rotterdam 1150, Schiedam 350, Hoorn 2000, Medemblik 450, Enkhuizen 470 schilden.

Ziet tot lof van H. de Groot de poëet Bredero in zijn treurspel Roderik en Alfonsus.
Hier volgt een open ruimte.

Een zeker poëet heeft een klinkdicht gemaakt, hetwelk in deze verwarde tijden niet al te goed opgenomen werd.
Het luidt als volgt:

Grotius heeft in het bekleden van zijn ambt als pensionaris van Rotterdam veel moeilijkheden ondervonden. Ook waren er in zijn tijd de voorvallen met de naburige steden en met de stad Gouda, die een zekere weg in de buurt van de Hildam door middel van een dam afsloten. Zo konden de Amsterdamse veerschuiten niet passeren, of ze moesten door Gouda varen. Burgemeester Walenburg met zijn stadssoldaten liet hem weer openen en de lieden uit Gouda wilden hem weer dichtmaken. Tenslotte is deze kwestie opgelost, doordat Rotterdam de heerlijkheid Bleiswijk kocht en toen over deze vaart het gezag had.

Daarna waren er problemen met Delft dat voor boeren die met paard en wagen op de marktdag met hun zuivel naar Rotterdam kwamen de weg afsloot. Daartoe schoot Delft zijn kooplieden een aanzienlijke som geld voor om de markt daar te stabiliseren. Maar er is uiteindelijk beslist, dat de kopers daar niet zulk gerief zouden vinden als in Rotterdam.

Toen begonnen de moeilijkheden met Dordrecht, die geen Franse wijnen van boven afgeleverd wilde hebben, of ze moesten daar overgeladen zijn. Dit berustte op haar stapelrecht voor de bovenlandse wijnen, hetgeen veel twist veroorzaakte. Het was zo erg dat de steden oorlogsrechtzaken tegen elkaar voerden en vijandigheden begingen. Meer andere steden dan Rotterdam alleen konden haar welvaart en groei niet verdragen.

(fol. 52). In 1640 omtrent middernacht tussen 6 en 7 januari was er in heel Holland een zware storm. Zo groot als we er nooit over gehoord of gelezen hebben. Gedurende 3 uur veroorzaakte de storm veel schade aan kerken, glaswerk, huizen en bomen. Een oorlogsschip lag op stroom en maakte zich gereed om uit te zeilen. Er waren 24 à 30 metalen kanonnen op gemonteerd, maar niet de ijzeren eertijds St. Anthonis genaamde, die eerder veroverd was door Maarten Harpertsz. Tromp, luitenant-generaal van de prins van Oranje in de slag voor Mardijk 1639 en die nu bestemd is voor Johan van Diemen, kapitein. Het was Driekoningendag en de bootsgezellen hadden gewerkt om de levensmiddelen aan boord te brengen. Ze hadden een vrolijke avond met vrouwen en kinderen en gingen rustig liggen slapen, zo'n 50 à 54 man, elk in zijn kooi. Toen deze onverwachtse storm opkwam is het schip, dat voor anker lag, omgeslagen en alle mensen verdronken, behalve twee bootsgezellen die de wacht hadden en die bovenaan de steng zaten. De steng stak maar net boven het water uit en toen het dag werd is deze geborgen. De derde man viel daar nog van af en verdronk. Hoe ijverig men het ook tot verscheidene malen aan toe geprobeerd heeft, men kon het schip nooit meer boven krijgen en de schepen varen er nu overheen.

veekenportret

Johan van der Veeken

Het gemeenlandshuis van Schieland aan de Hoogstraat is gebouwd door Hans van der Veeke, heer van Kapelle, een machtig koopman. De heemraden hebben het na zijn dood van de erfgenamen gekocht en hebben daarnaast in 1641 nog een prachtig huis gebouwd.

(fol. 52 verso). Wij zullen u hier een geschiedenis vertellen die de dijkgraaf van Schieland betreft en gebeurd is anno 1632.

Er waren twee soldaten gevangen genomen door de procureur-generaal van de krijgsraad, omdat ze van hun compagnie waren weggelopen en in dienst van de West-Indische Compagnie waren gegaan. De procureur-generaal wilde hen laten ophangen. De magistraat van Rotterdam weigerde hem haar executieplaats en het college van de Admiraliteit deed dat ook. De procureur, die met de executie wilde doorgaan, bracht met zijn dienaren, de predikant en de scherprechter, geassisteerd door een halve compagnie soldaten, de gevangenen buiten de Oostpoort, nabij het slot Honingen, om ze aan de eerste boom aan de dijk op te hangen. De beul maakte zich gereed om spijkers in de boom te slaan. Die bleven eerst niet zitten. De predikant was bezig met een gebed, dat hij wat langer maakte, omdat de beul zo beuzelde.

Intussen was er een grote menigte volk komen aanlopen. De ene helft van de burgerij was ontroerd en de andere helft wist niet wat er aan de hand was. Een vrouw, wier man in dienst van de magistraat was, liep al jammerend en klagend dat de stad geweigerd had haar executieplaats beschikbaar te stellen naar mr. Hendrik van Teylingen, een van de schepenen van Schieland. Dit was terwijl zij de slachtoffers passeerde. Hendrik van Teylingen zond meteen iemand naar de dijkgraaf, maar zij zouden beiden te laat gekomen zijn, indien daar niet de zoon van een rijke man zat, die een alsemwijntje dronk.

Dichtbij waren de paardenstallen van de kooplieden. De zoon van de rijke man zat bij het verzoek van de schepen van Schieland en het vrouwmens meteen recht overeind, sprong op een paard en galoppeerde haar achterna. Het volk zei verwonderd, toen ze hem aan zagen komen: "Bartelmees Vis, die moet 'er (fol. 53) ook al met zijn neus bywezen!" Toen hij aangekomen was, reed hij tussen het volk door, waar het slachtoffer al klaar stond om de leer op te gaan. Hij zei tegen de procureur: "Houd op van uw executie". De procureur antwoordde: "Waar is u last?" Hij zei: "Daar komt ze". Toen kwamen Herman Tijsz. van Wielijk, dijkgraaf, met de schepen van Schieland al zwetend aan. Zij zeiden zo'n executie in hun gebied niet te willen gedogen. De procureur eiste een akte, die zij zeiden hem te zullen geven. En zo keerden de schepen van Schieland en de dijkgraaf om, samen met de slachtoffers, die door de procureur enige maanden daarvoor nog op de galei waren gezet. Maar het ene slachtoffer leefde niet lang meer, alsof de doodsverf zich al had vastgezet.

De schrijver vertelt hier het verhaal over de poging die gedaan is om Haarlem te ontzetten, maar die mislukt is. Ook vertelt hij over het ontzet van Leiden en het doorsteken van de dijken, uit Meteren, 5 boek, fol. 103, Bor...., verhalende hoe al het land rondom Rotterdam als een zee onder water stond. Men preekte in geen 6 weken in de Grote Kerk, die binnendijks staande, wel 3 of 4 voet onder water stond.

1623 was er een grote schaarste aan granen. Voor een last rogge betaalde men meer dan 200 gouden guldens. Het jaar ervoor was het nog 50 gouden guldens. Een tolbrood van 4 pond kostte 8 stuivers min 4 penningen, de eetwaren navenant, zodat de granen, die andere steden gekocht hadden, werden tegengehouden als ze passeerden. De bovenlandse steden verkeerden in nog grotere nood.

In Gelderland gebeurde het dat een vrouw uit de stad, die meende een doodskist te kunnen gebruiken onder het voorwendsel dat haar man gestorven was, door de wacht werd bespied en het brood moest achterlaten. Holland en Zeeland, waar men zeehavens had, verwachtten troost uit Engeland, Frankrijk, Oostland (Noord-Duitsland), maar 't liep al tegen de winter (fol. 53 verso).

In Rotterdam kwam een schip geladen met Turkse tarwe uit Barbarije (het land der Berbers) aan, dat heel welkom was.

Daarop volgde een langdurige vorst. Half maart voeren er al schuiten naar Delft, maar soms was het dooiend weer en waren er stormwinden en midden in de winter bliksemde en donderde het en waren er hagel- en sneeuwbuien.

In januari 1624 brak de Lekdijk door bij of onder de Vaart bij Schoonhoven, waardoor alle land onder water kwam te staan. De klokken in de dorpen luidden tot in Zevenhuizen toe. Bleiswijk en Hillegersberg vreesden voor doorbraak van de Rottekade, waarover de boeren met veel meubelen en vee naar de besloten steden vluchtten, vooral naar Rotterdam en Gouda. In Rotterdam bleven de poorten de hele dag en de hele nacht open staan. De burgerij werd door middel van bekkenslagen opgedragen elk een lantaarn voor hun huis te zetten. De boeren dreven de hele nacht hun vee binnen de stad. Het was verdrietig om te zien dat ze weinig stalling binnendijks konden krijgen, zodat ze genoodzaakt waren buitendijks de pakhuizen van de kooplieden te huren. Daags daarna zond God een noordwesterstorm vanuit zee, waardoor de pakhuizen overstroomd werden. Daardoor hadden de boeren weer veel te doen met zowel het bergen als met het wegdrijven van hun vee. Maar door deze vloed van buiten schoot het ijs los en begon op drift te raken. De binnenwateren begonnen te zakken en eindelijk kon eind maart de breuk in de dijk dichtgestopt worden.

1624. In de zomer begon de pest hard toe te slaan. In oktober waren er in Rotterdam meer dan 300 doden in één week. Het duurde bijna een heel jaar over het hele christenland, maar op de ene plek meer dan op de andere.

De 1ste november 1633 was er in Holland, Zeeland en aan de andere zeekusten net zo'n hoge watervloed uit zee als die van 1570 (de Allerheiligenvloed genoemd), die Johan Fruytiers zeer deftig in rijm beschreven heeft. Maar (fol. 54) nu was ze op sommige plaatsen anderhalve voet hoger. Toch veroorzaakte ze niet zoveel schade aan de dijken als die van 1570, doordat de dijken er nu beter tegen bestand waren. Doch er was veel schade aan de pakhuizen van de kooplieden, doordat de vloed zo snel opkwam. Dat bleek te Rotterdam, waar het spui overliep en met kracht door de timmerlieden gestut werd.

De deuren van de Raambrug werden gesloten om het overlopende water bij de waterdeuren van het spui tegen te houden. Daardoor leden de binnendijkse huizen ook schade. Dit was in opdracht van dijkgraaf en hoge heemraden van Schieland.

raambrugkleur

De Raambrug

ter hoogte van de huidige Meent

In januari 1642 was er weer een bijna gelijke vloed.

In het begin van januari 1637 brak de Lekdijk door boven Kuylenburg (Culemborg), waardoor het platteland overstelpt werd met binnenwater tot voor de poorten van Rotterdam. Men zeilde met turfponten en jachten vanaf de Oostpoort en de Goudse poort over de kaden en velden door alle venen tot aan Gouda, Oudewater en de dorpen in de omgeving. Februari was toen een gelukkige maand, zowel wat het weer als wat de gestadige zuidwestenwind betreft. Daardoor, alsook door het doorsteken van de buitenkade vesten van Rotterdam, stroomde het water langzaam weg en vloeide aldus af naar de Maas. Vanaf Rotterdam tot aan de Schie toe zag het er uit als een openbare zee, waarop men met jachten voor het plezier voer.

Over de Schie in Delfland waren de omstandigheden goed. Daarom wilden zij hun winterwater uitmalen. Dat begrepen de lieden uit Schieland niet, omdat de last dan voor hen was. Daar waren veel moeilijkheden over. Er werd uiteindelijk beslist de molenzeilen, die het water aan het oosteinde van de Schie uitmaalden, eraf te halen. Dit was tot genoegen van beide partijen.

Eind januari 1642 is de koningin van Engeland, met haar paarden en bagage, vanuit Den Haag naar Scheveling (Scheveningen) vertrokken, alwaar ze zich onder groot feestbetoon inscheepte op het schip van luitenant-generaal Tromp, dat goed begeleid werd door oorlogsschepen. Maar op zee kregen ze zo'n harde storm (fol. 54 verso), dat ze in groot gevaar waren. Ettelijke schepen met paarden en bagageschepen vergingen met mensen en beesten. Ook andere schepen vergingen, zoals te zien was aan het dagelijks aan komen drijven van doden en stukken van schepen. Daardoor was de admiraal genoodzaakt om met de koningin het Goereese gat weer binnen te lopen en weer in Den Haag aan te komen. De koningin vertrok in april opnieuw naar Engeland, waar ze wel goed aankwam, maar tot ongenoegen van het parlement. Door deze storm waren er weer even hoge vloedgolven te Rotterdam als in het jaar 1570.

1643 is de spits van de toren (van de St. Laurenskerk) afgebroken. In hetzelfde jaar werd er begonnen aan een uitmuntend orgel, dat rustte op twee pilaren van zwart gepolijste arduinsteen en witte albast.

In dat jaar werden ook alle singels gekeurd. Ze moesten 24 voet breed zijn. Wie te dicht bij de vest gebouwd had, moest dat afbreken. Vooral tussen de Goudse poort en de lange brug moest van een hele rij huizen bijna iedereen 18 voet naar binnen halen, omdat de bouwsels op stadsgrond stonden. Er werd opgehoogd, zodat veel tuinen tussen de Delftse en de Coolse Binnenweg poort lager kwamen te liggen.

In februari 1643 is er een Engels schip dat achter het Admiraliteitshof lag tot aan de grond toe afgebrand, maar er raakten geen mensen gewond.

Op 2 september 1643 was er een wonderlijk spektakel in de Grote Kerk te Rotterdam. In de middag, toen er enige doden begraven werden, zag men boven het koor hoog op de muur een naakt mansfiguur staan. Hij stond zo stil alsof hij een houten beeld was. Men wist niet hoe hij daar gekomen was, want de deuren waren door de leidekkers gesloten. Maar het vermoeden was dat hij via de oude orgeltrap binnengekomen was. Uiteindelijk werd hij gepakt en men ontdekte dat hij een Engelse student was bij wie het verstand door het studeren verstrooid was geraakt.

In hetzelfde jaar op 20 november kwamen de ambassadeurs van Frankrijk, van Portugal en van Catalonië in de stad. Ze werden met een grootse plechtigheid, zijnde het losbranden van scheepsgeschut, verwelkomd en ze werden ook welkom geheten door de burgerij die gewapend in het gelid stond. Zij overnachtten drie maal (fol. 55) in de Doelen en in het Gemeenlandshuis en vertrokken toen naar Den Haag om de Munsterse vrede te behandelen. Daartoe geve God zijn zegen, Amen.

In het voorjaar van 1644 werd de lange brug buiten het Hofpoortje afgebroken. Er werd geen andere brug voor in de plaats gemaakt, maar er kwamen twee andere bruggen dicht bij de stadsvesten over het eiland Pompenburg. Daarop woonde toen Cornelis Ewoutsz. Sirre. Voor die tijd was er een grote blekerij, nu zijn er tuinen en tuinhuizen. Toen werd ook de volmolen in de buurt van Katshoek, waar nog met paarden gewerkt werd, afgebroken. Er werd gekeurd aan de Schie tegenover het stadsgerecht.
Het gehele gebied werd bebouwd tot aan het Amsterdamse veer toe, alsof het een nieuwe voorstad was. Voor die tijd was het een kale wei, het Franse veld genaamd, geweest.
Ook aan de andere kant van het eiland richting Goudse poort werd gebouwd langs de singel, die verbreed werd, alsof het een nieuwe stad was. De singels werden beplant met een dubbele rij bomen.
Buiten het Hofpoortje werden ook de ramen die dicht aan de vest stonden opgeruimd. Andere werden gekeurd, tot aan de Schie toe. Ze werden allemaal ontsloten door grachten en zandwegen.

In april 1645 werd de opstal van het oude Prinsenhof verkocht om afgebroken te worden voor 1700 gulden.

In ditzelfde en het eraan voorafgaande jaar werden de meeste van de ophaalbruggen en ook de houten overdekte bruggen vernieuwd. Ook werd er vele jaren aan de toren van de St. Laurenskerk gebouwd.

In de laatste dagen van april 1645 arriveerde hier over zee uit Frankrijk de heer Hugo de Groot, ambassadeur van Zweden, die afgevaardigd was voor de vredesonderhandelingen te Munster. Hij overnachtte een nacht in 't "Wapen van Vrankrijk" op 't Oude Hoofd. Hugo de Groot had een groot gevolg bij zich en kreeg bezoek van zowel personen van hoge als van lage stand. De burgerij heeft hem verwelkomd en hij heeft hen vriendelijk bejegend. Voor de middag vertrok hij naar Amsterdam. Op de dag van zijn vertrek arriveerden in de namiddag de ambassadeurs uit Engeland voor deze stad. Zij waren naar de Staten gezonden om de geschillen tussen de koning en het Parlement (fol. 55 verso) te overbruggen, maar er bijna een jaar mee bezig geweest zijnde, zijn ze onverrichter zake teruggekeerd.

Na lange debatten over of het fundament van de toren (van de St. Laurenskerk) goed genoeg was, is men weer begonnen te bouwen met witte hardsteen. Op 11 juli 1645 werd de eerste steen ervan gelegd door het zoontje van Willem Vis, gewezen kapitein van de burgerij, 11 of 12 jaar oud. Kerkmeesters waren: Johan Verzyde, Pieter Sonnemans, oud-burgemeester, (mr. H.) Biscop. Er is tot in oktober gebouwd tot op de hoogte van 22 à 24 voet. Daarna is het bouwsel deels bekleed om het inregenen de volgende jaren tegen te gaan.

Op 18 augustus 1645 is Hugo de Groot, op reis in het noorden van Duitsland, in Rostock overleden. Hij is gebalsemd en zijn stoffelijk overschot is in september in Rotterdam gearriveerd. De volgende dag is hij naar Delft vervoerd, alwaar hij de 3de oktober plechtstatig werd begraven.

In 1645 op de 7de augustus is ter vernieuwing van die van 1643 deze ordonnantie afgelezen: "Aangezien schepenen van de stad Rotterdam door dagelijkse praktijk en gewaarwording ondervinden, hoe de genoemde stad en haar goede ingezetenen in hoge mate benadeeld worden door het niet en onbehoorlijk bebouwen van de erven, gelegen in de buitenstad en buiten de oude Schiedamse poort, in strijd met de voorwaarden, waarop de genoemde erven door de heren burgemeesteren, raden en vroedschappen van de eerdergenoemde stad zijn verkocht en uitgegeven, waardoor de eerdergenoemde stad niet alleen in haar rechten wordt benadeeld, maar ook in haar nering, handel en welvaart, die hier goed gedijen en veel voortreffelijke kooplieden worden weggejaagd, hoewel zij van mening waren zich hier te kunnen vestigen en te kunnen komen wonen, zijn zij toch genoodzaakt geweest met hun familie naar andere steden in deze provincie te verhuizen, om (fol. 56) aldaar te gaan wonen en handel te drijven en dat door gebrek aan goede gebouwen en woonhuizen in deze stad het zo is dat de eerdergenoemde heren om de stad goed in haar recht te onderhouden, alsook om de nering en handel ervan te conserveren en voort te zetten, gekeurd en bepaald en verordend hebben, zulks zij keuren, bepalen en verordenen, dat degenen die enige onbebouwde erven op de eerdergenoemde plaatsen hebben, gehouden zijn ervoor te zorgen dat dezelfde erven binnen de tijd van de eerstvolgende drie jaar, met ingang van heden, behoorlijk zijn bebouwd en dat datgene, waartoe besloten is, heeft plaatsgehad met die materialen en op die hoogte, grootte en breedte en verder ten enenmale in zodanige vorm, als de eerdergenoemde erven respectievelijk op de eerdergenoemde voorwaarden van de stad zijn uitgegeven en niet anders, op straffe van 600 gulden bij in gebreke blijven, voor tweederde ten behoeve van de stad en het resterende derde deel ten profijte van de heer officier, bovenop de straf in elk van de voorwaarden genoemd en men zal onverminderd nog gehouden zijn, zoals eerder gezegd is, de eerdergenoemde bebouwing plaats te doen hebben".

Aldus opgemaakt en bij besluit vastgesteld de 15de januari 1643, in tegenwoordigheid van W. van Couwenhoven, P. Sonnemans, burgemeesteren, P. Timmers, E. van Wielyk, A. Hartman, mr. J. van Driel en G. van Bergen, schepenen en aan de pui van het stadhuis van de eerdergenoemde stad gepubliceerd op de daaropvolgende 16de januari in tegenwoordigheid van A. Dullaart, schout, W. Couwenhoven en P. Sonnemans, burgemeesteren, Timmers, Wylik, Hartman, van Driel en G. van Bergen, schepenen.
Met kennis van mij, secretaris, W. van der Aa.

En de 7de augustus 1645 door publicatie hernieuwd, in tegenwoordigheid van H. Nobel, J. van Coulster, burgemeesteren, C. Koning, H. de Ruyter, M. de Reus en mr. C. Prins, schepenen en dezelfde dag gepubliceerd, in tegenwoordigheid van F. Verboom, schout en alle eerdergenoemde heren burgemeesteren en schepenen.
Ter ordonnantie van mij, W. van der Aa.

(fol. 56 verso). Publicatie op dezelfde dag van het stuk over de neringen buiten de stadsvesten tot op 300 roeden van de stad.

"Aangezien mijne heren burgemeesteren en schepenen der stad Rotterdam niettegenstaande de publicatie op de 18de juni 1618 en de 28ste juni 1642 met advies van de heren vroedschappen over enige keuren en ordonnantiën gekeurd en gepubliceerd opmerken, dat die hoe langer hoe meer door verschillende lieden dagelijks overtreden worden en dat de neringen van het tappen en bakken en dergelijke van diegenen die buiten de stadsvesten wonen tot groot nadeel van en tot inbreuk op de rechten van de inwoners en burgers van deze stad leiden, dientengevolge komen eerdergenoemde heren opnieuw met advies van de heren vroedschappen van deze stad daaropvolgend met dezelfde resolutie van 19 juni 1645 en keuren en ordonneren conform het privilege van de hooggeboren Willem van Henegouwen, graaf van Holland, aan de stad Rotterdam en haar poorters verleend op de 20ste augustus 1412, dat niemand het hierna zal wagen te bakken, brouwen of tappen of enige andere nering te bedrijven binnen 300 roeden van de eerdergenoemde stad, op straffe van een boete van 50 ponden Hollands; te verbeuren zo dikwijls als er tegengewerkt wordt, te bestemmen de ene helft ten behoeve van de heer en de andere helft ten behoeve van de eerdergenoemde stad en worden bij dezen de lieden die nu binnen de genoemde grenzen wonen en daar nering doen, gewaarschuwd, dat de neringen van het tappen, bakken en dergelijke aldaar niet langer zullen worden getolereerd dan tot 1 november 1645, zodat na die tijd aan niemand, wie het ook zou mogen zijn, enige vergunning of toestemming om aldaar nering te doen, zal mogen worden gegeven, wel te verstaan dat alleen vier stadsherbergen daarvan zullen zijn uitgezonderd, mits daartoe uitdrukkelijk een akte van toestemming van de heren burgemeesteren zal zijn verkregen, te weten één aan 't Amsterdamse Veer, één aan het Delftse Veer, één aan de Goudse poort en één aan de Oostpoort".
Aldus opgemaakt en bij besluit vastgesteld de 7de augustus 1645, in tegenwoordigheid van Nobel en Koulster, burgemeesteren, Coning, Ruyter, de Reus, Prins, schepenen en op dezelfde dag gepubliceerd in tegenwoordigheid van mr. F. Verboom, schout en alle eerdergenoemde heren.

Ter ordonnantie van mij,
W. van der Aa.

(fol. 57). Daarna is er nog een stadsherberg toegelaten buiten de Coolse poort aan de Delftshavense Binnenweg, genaamd "de Niewe Nadorst", aldaar nieuw gebouwd door Jacob IJsbrantsz. Poot en hem door de heren burgemeesteren vergund, alwaar rondom veel land uitgegeven en verkocht werd om er tuinen te maken, hetwelk deze zomer goede voortgang maakte, met verschillende nieuwe lanen en wegen tot aan de Delftse poort aan toe achter de oude tuinen om, zoals aan de andere zijde naar de nieuwe Schiedamse Dijkpoort toe.

1646 was een zeer strenge winter. Begin februari van hetzelfde jaar is er een vloot koopvaardijschepen, met vracht voor Rotterdam uit Frankrijk komende, door tegenwind en vorst in Engeland gaan liggen. De vloot bestond uit 16 zeilschepen en een konvooischip met 32 geschutsstukken onder kapitein Klaas Juynbol.
Er kwamen zes Duinkerkers, waar er nog één bij kwam. Vier ervan hebben het konvooischip vanaf 's morgens tot zonsondergang zo hevig beschoten, elk met 26 stukken, dat het al reddeloos verloren was. Uiteindelijk moesten ze machteloos uitwijken, 200 doden achterlatend. De andere drie Duinkerkers waren intussen in gevecht met de koopvaardijschepen, waar zij er vier van namen. Drie van de schippers ervan woonden te Rotterdam en één schipper was een Noord-Hollander. Kapitein Juynbol had zeven doden en 30 gewonden, waarvan er nog vier stierven. Zo kwamen zij op Texel terecht, daar zij de Maas niet konden bereiken. De kapitein was met een musketkogel door zijn kuit geschoten.

Vervolg door een onbekende geschiedschrijver.

slothoningen1645

1645

Slot Honingen

De 5de december 1665 was er een hoge vloed, veel hoger dan in het jaar 1633. De dijk bij het slot Honingen is bijna overspoeld en het water richtte zo'n grote schade aan in de pakhuizen dat de kooplieden vele duizenden schade leden.

Op 4 februari 1666 is het water in de Schie zo hoog geweest, dat de dijk tussen het Lazarushuis en de hoge Heul op twee plaatsen is doorgebroken en er veel land is ondergelopen.

In 1645 heeft men na veel debatten over het fundament van de toren (van de St. Laurenskerk) er echter nog 42 voet op aangebracht, maar kort daarna bevonden, dat het fundament te zwak was. De toren van dit gebouw van 326 treden helde bij een sterke westenwind wel drie en een halve voet naar de noordoostzijde, naar de kerk toe, over. Dit gebeurde (fol. 57 verso) op een zondag tijdens de preek, hetgeen een grote schrik onder de mensen, die in de kerk waren, veroorzaakte. De schrik was des te groter omdat er reeds veel kalk en steen uit het gewelf begon te vallen. Toen begon men de toren te onderschoren en hem op schragen en vijzels te zetten. Hierna werden in het jaar 1651 de fundamenten blootgelegd. Men haalde de oude elzen paaltjes, 16 à 17 voet lang, eruit. Men heide weer een afgrijselijke hoeveelheid lange palen en zware masten tot aan het welzand toe, daarna is het werk met stenen goed dichtgestopt. Men liet tot verbazing van de gehele wereld de toren weer drie en halve voet overhellen van het noordoosten naar het zuidwesten en hij werd weer in het lood gebracht door Claas Jeremiasz. Persoons. In het jaar 1655 was dit wonderwerk en meesterstuk voltooid. Het rechtzetten van de toren is anno 1655 geschied, toen kerkmeesters waren: Willem van Couwenhoven, Paulus Timmers, Pieter Blankert. Anno 1662 werd er een kunstig speel- en klokwerk in gehangen.

Hier volgen de beschrijvingen van de tomben der zeehelden.

(fol. 58 verso). De Zuiderkerk, te klein zijnde, is in 1676 vergroot. Zij pronkt met de wapens van de heren Jacob de Braauw, Balthazar Verbeek, Dominicus Roosmale, Pieter de Mey, Leonard van Naarssen en Bartholomeus van de Velde 1676. Daarna is er een torentje opgezet voor de klok.

1659 is de Prinsenkerk nog een pand vergroot, wat te zien is op twee stenen, datum 1659.

oosterkerkets

De Oosterkerk omstreeks 1850, afgebroken in 1933, rechts 't Oude Mannenhuis

In 1681 is begonnen met de Nieuwe (Ooster)Kerk op 't Oosteinde bij 't Oude Mannenhuis. Daartoe werden enige huizen van burgers afgebroken. De kerk is voorzien van een lantaarn. De eerste steen is gelegd door Jacob van Herzelen Adriaansz.

Tweede steen.

Burgemeesters waren de heren Paulus Timmers, Dominicus Roosmale, Pieter de Mey, mr. Franko du Boys. Fabriekmeesters (beheerders) de heren: Dirk Danen, oud-burgemeester, Adriaan van Herzelen, oud-schepen.

Derde steen.

Dit gehele werk is vanaf de eerste grondpaal tot aan de laatste leisteen onder Gods genadige zegen zonder ongeval, zonder tegenspoed, met blijdschap volbracht binnen de tijd van 17 maanden gedurende de regering van de vorige burgemeesters. Fabriekmeesters waren W.B. Schepers, Dirk Dane, oud-burgemeester.

Vierde steen.

(fol.59) De eerste dienst werd geleid door Ds. Fr. Ridderus.

Te voren fol. ... is vermeld dat de St. Pieters kapel als plaats om te prediken aan de Engelsen gegeven is. In 1662 is de St. Pieters kapel vergroot en aan de Fransen gegeven. Doordat er vanwege de godsdienst veel Franse vluchtelingen kwamen is deze kerk in 1686 en 1687 weer vergroot, zodat ze nu tot de flinke kerken gerekend mag worden. Zij pronkt met mooie beschilderde glazen ruiten en is voorzien van een mooi orgel.

sebastkapel1627

1627

Ook wel St. Pieters kapel genoemd, later Schotse kerk

Als Armenkerk afgebroken in 1911

sebastkapaars2

sebastkapelmensen

De Armenkerk, prachtige foto van Bersenbrugge (1904)

1687 is er bij de Schiedamse poort een mooie vierkante kerk voor de Schotse gemeente, die hier groot is, gebouwd. Het is een sierlijk gebouw met een spits torentje en met de wapens van de heren burgemeesters Willem Bastiaansz. Schepers, Franko du Boys, Gregorius van Teylingen, Johan van der Hoeve. Fabriekmeesters Johan Beyer, Johan Steenlak.

Het verbod een Lutherse kerk te bouwen, fol. ... vermeld, is in 1651 veranderd. Er is toegestaan een kerk, aardig en voorzien van galerijen, te bouwen aan het einde van de Herenstraat aan de Vest. Er hangt een bord in met bijbelplaatsen met het penseel geschilderd door Abraham Westerveld, dat niet te evenaren is.

In 1663 is er begonnen met het prachtige Gemeenlandshuis van Schieland. Men heide met een paard, dat in een rosmolen liep. Het gebouw is van hardsteen volgens de mode van de tijd, met een balkon dat rust op vier ronde pilaren en aan de muur platte pilasters. Het balkon pronkt met het wapen van Schieland, zijnde een rode leeuw op een geel veld. Dit is aan weerszijden omringd met een Jeruzalemse veer. Het wapen wordt vastgehouden door de klauw van een arend, die met zijn bek de bovenste parel van de keizerlijke kroon, die 't wapen bedekt, vast heeft. De voorkant heeft (fol. .. 59 verso) 32 pilasters of kolommen naar de Ionische en Korinthische orde. De gevel heeft een fronton met lofwerk, waarvan de festonnen door vier Cupido's worden vastgehouden. Onder het balkon is een smeedijzeren traliewerk waarin kindertjes, bloemen, vruchten, pilaren en andere bewonderenswaardige dingen zijn uitgewerkt, een kunstig meesterstuk gemaakt door de beroemde smid Jacob Toorn.
Het plein voor het huis is rondom met een ijzeren hek afgezet. Dit huis is voorzien van meer dan 250 ramen. Achter heeft het ook een plein, beplant met lindebomen en omgeven door een muur. Behalve veel op prachtige wijze gemeubileerde kamers, is de Vierschaar groot en luchtig, voorzien van een kostbaar uurwerk en een schoorsteen van rood marmer met witte aderen.

admiraliteitshuismaze

Admiraliteitshof of Zeekantoor van de Admiraliteit op de Maeze

Haringvliet, hoek Spaanse Kade
gebouwd in 1644 in plaats van het Prinsenhof als vestigingsplaats

rechts de brug over het Haringvliet en de Ooster Oude Hoofdpoort

Het Admiraliteitshof gebouwd 1644 is een prachtig gebouw met mooie kamers en ruime vertrekken met binnenin een open plein. Hieraan zijn behuizingen voor gevangenen aan de woning van de kapitein-overste van de Hellebaardiers grenzende. Ook is hier een hel, dat is een veilige ligplaats voor schepen, die venten en ingehaald en gepakt worden.

Voor fol. ... is melding gemaakt van het Ammunitiehuis, gelegen bij de Oostpoort, dat, zeer vervallen zijnde, in 1660 is vernieuwd en geplaatst aan de kant van de Nieuwe Haven. Daar is een kraan neergezet om ankers en kanon in te schepen en te ontschepen. Het andere deel van de Oostpoort is in 1662 vernieuwd. De voorgevel pronkt met de zeegod Neptunus voorzien van zijn drietand. Naast hem is het wapen van het land, omringd door allerlei oorlogstuig.

Het Geschut- of Giethuis aan de Hoogstraat bij het Gasthuis is gebouwd in het jaar 1663. Het pronkt aan de voorkant met de drie P's, betekenend: "Pugno Pro Patria", oftewel: "Strijdt voor het vaderland".




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

8 Februari 2016