Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Geschiedenis van Rotterdam volgens het Oud Memoriaal van Schepenen

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Philips en klik op ENTER




Geschiedenis van Rotterdam volgens het Oud Memoriaal van Schepenen

(fol. 259). In het jaar 1402 brandde het zes dagen in september van de Kerkstraat in Rotterdam westwaarts naar de Nieuwpoort en de Lombertstraat tot het raam aan toe. In het jaar 1403 de dag na St. Jorisdag brandde het in Rotterdam van het gasthuis tot het Westnieuwland. Ook schreef men dat het in 1431 op St. Margrietsdag brandde in Rotterdam van de Kerkstraat westwaarts en ook op het Westnieuwland.

(fol. 258). De bouw van de nieuwe kerktoren in Rotterdam begon in het jaar 1449 in de maand juli. In dezelfde zomer werd gesproken over het begin van de bouw van het Predikherenklooster op het Oosteinde. Dit werd pas ingewijd op St. Barbara'sdag in het jaar 1449.
In hetzelfde jaar begon men voor het eerst de zeven getijden te zingen in de kerk hier te Rotterdam. Tussen de toren en de parochiekerk was een sluisvliet van twee sluizen, die werd gedempt in mei 1460. Het werk aan de kerk kwam in de zomer zo ver, dat men schreef aan alle huizen de palen in het fundament te heien zolang het werk doorgaat. Op het laatst, toen alles gedaan was, toen heiden de ambachten en de neringen, mannen , vrouwen en weeskinderen, bij elk heiblok wel 79 of honderd mensen. Op St. Laurensdag 1460 liep men voor het eerst een processie vanaf het koor. Die ging van de sluisvliet door de nieuwe toren.

(fol. 259). In het jaar 1463 op de 24ste dag in mei werden in Rotterdam op de korendijk goede tarwegewassen verkocht voor 17st. en 1 den. gr., en goede rogge voor 10 st. 4 den. gr., God zij geloofd.

En omtrent Allerheiligendag in hetzelfde jaar kocht men de beste zomertarwe voor 16 st. groot en ook voor 15 st. gr.

In het jaar 1464 op Verzworen Maandag werd Cornelis Janssoon, mijn zoon, geboren. En in hetzelfde jaar 1464 op de vijfde dag van mei 's zaterdags in de namiddag brandde Rotterdam vanaf het klooster op het Oosteinde westwaarts langs de Hoogstraat tot Harper Geerijtszoons huis, waar nu Willem van Remmerswale de schout woont, aan beide zijden en het Oostnieuwland en de Mandemakersstraat zonder de Hordemakersstraat. En buiten de stadsvest brandde een huis.

(fol. 259 verso). Over de relieken en de strijd te Monsherry.

Op St. Martijns Translatiodag 1465 droeg Pouwel Pouwelszoon te Delft aan Willem Arent, de kerkmeester van Rotterdam, de relieken van de heiligen over om ze naar Rotterdam te brengen. Daar was ik, Jannes, ook bij. En op St. Laurensdag daarop werden de relieken onder eerbetoon met een grote processie binnengehaald.
Verder volgt het bericht over de slag te Montlhery van Karel van Bourgondië tegen de Fransen op 16 juli 1465.

(fol. 263 verso). Over de hoofden buiten Rotterdam.

In het eerdergenoemde jaar 1467 waren de hoofden buiten de haven van Rotterdam gemaakt. Toen waren ook de stadsboom en de plaats gemaakt en uitgestoken voor het Moriaanshoofd bij de haven, waar de kraan achter meester Pieters zijn huis stond.

(fol. 265). Over een grote vloed.

Op Elfduizendmaagdenavond in het jaar 1468 was er zo'n grote vloed, dat niemand, hoe oud hij ook was, zo'n vloed had meegemaakt. Want zij was groter dan de St. Lijsbetvloed, die eerder was, toen Zuid Holland onderliep en zij was anderhalve voet hoger dan de vloed die er eens was op Palmzondag. En ik, Jannes Allertszoon, zag dat het water boven op de dijk in Rotterdam stond, voor de Schiedamse poort stond het tot halverwege de dijk. Men liet de klok slaan, zodat het volk daar ter landweer lopen zou, wat het ook deed. Er waren veel doorbraken in de korenlanden in Holland en Zeeland, Alblasserwaard en Krimpenerwaard. En overal verdronken veel beesten, maar geen volk.

(fol. 268 verso). In het jaar 1471 op de 28ste dag van mei waren er in Rotterdam rijpe kersen en kielren (?) te koop en rapen gemaaid en gedorst op veel plaatsen. Ook was de tarwe en de rogge allemaal binnen voor St. Jacobsdag. Want men bracht voor St. Jacobsdag nieuwe tarwe uit Zeeland te koop in Rotterdam en verder in Holland. Ook de binnenkomende oogst aan wijndruiven was op St. Pietersdag wel rijp en de nieuwe most kwam uit Dordrecht Rotterdam binnen goed en wel op St. Jans Decollatiodag.

(fol. 269). Terstond na jaarsdag in het jaar Onzes Heren 1472 begon men te schrijven dat er een komeet aan de hemel begon te schijnen. Ze scheen of ze door een hoorn van een lantaarn geschenen had. Maar de stralen waren helder en zeer lang en stonden langs de hemel gestraald zoals men de stralen van de zon schildert. Ze stond eerst in het zuidoosten en straalde noordwestwaarts, daarna stond ze in het noordoosten en straalde zuidwestwaarts. Daarna stond ze recht in het westen en straalde naar het oosten en ze scheen de hele maand januari uit. En ze ging soms rond zoals de andere firmamenten. En beleef ik wat er later geschieden zal, dan zal ik dat beschrijven.

(fol. 269). Op de 15de dag van mei anno 1473 waren in Rotterdam rijpe krieken te koop.

Op de 5de dag in mei anno 1473 brandde de kerk van Ouderschie, de toren en het hele dorp.

Op St. Jans Decollatio anno 1473 was er in Rotterdam nieuwe most.

(fol. 271 verso). In die tijd (1477) was er een lange koude winter, want het vroor vanaf St. Andriesdag tot in maart. In maart reed men nog overal met paarden en de last geladen op sleeën van Dordrecht af naar Sinte Geerdenberge en daaromtrent tot de 12de dag in maart. En er voeren vanaf St. Andriesdag tot St. Gregoriusdag in maart geen schepen tussen Dordrecht en Rotterdam. Toen voor het eerst mocht men met schepen varen.

(fol. 272 verso). Over onze Heer Maximiliaan, hertog van Oostenrijk en van Bourgondië.

In het jaar 1477, toen hertog Karel dood was, schreef de keizer brieven aan de steden. In Rotterdam kwam er ook een, verzegeld met het zegel van de keizer, waarin stond dat men de stad bewaren zou ten behoeve van zijn zoon Maximiliaan. Ze behoorde hem toe volgens een huwelijks traktaat als voogd van de dochter van hertog Karel, die hem tot vrouw verzekerd was door hertog Karel in levenden lijve. En het werd bewaarheid dat zijn zoon Maximiliaan onze prins werd en trouwde met hertog Karel zijn dochter te Gent in het jaar 1477. Hij kwam in Zeeland, eerst in Middelburg, waar hij werd ingehuldigd. Goes huldigde hem op de dijk voor Goes en hij kwam in Zierikzee, waar hij ook gehuldigd werd in die tijd. Hij ging daarna naar Dordrecht, waar hij gehuldigd werd en ging vandaar naar Rotterdam, op de 26ste dag van maart anno 78 (dit laatste is doorgehaald). Donderdags na Pasen voer hij niet gehuldigd vanaf Rotterdam naar Den Haag en van Den Haag voer hij naar Haarlem, te schip.... Berch te Alkmaar, te Amsterdam, vandaar naar Leiden, van Leiden naar Delft en van Delft naar Rotterdam. Daar werd hij gehuldigd op de 14de dag van april anno 1478.
Hij voer van daar naar Sinte Geertenberge, daar werd hij toen ook gehuldigd. En de steden Gouda, Schoonhoven, Gorinchem en het platteland van Schieland huldigden hem in te Rotterdam op eerdergenoemde 14de dag van april.

(fol. 273). Dit is de eed door prins Maximiliaan afgelegd op de 14de dag van april in het jaar 1478:

"Dat zweert gij, genadige heer, als kerkelijk voogd van onze genadige vrouwe de hertogin van Oostenrijk, van Bourgondië etc. uw lieve gezellin en van harentwege ontvangen het recht van landsheer en graaf van Holland, dat gij de heilige kerk in haar rechten zult houden, weduwen en wezen beschermen, de stad Rotterdam zult onderhouden in al haar rechten, privileges verleend door onze vaderlijke heren en graven of gravinnen en ook het nieuwe privilege dat de landen van Holland, Zeeland en Friesland verleend is door de hertogin van Bourgondië, uw lieve gezellin, allemaal zult onderhouden en daarbij alle keuren, gewoonterechten en gebruiksrechten en wat komt uit deze stad mede zult onderhouden en voorts alles zult doen wat een goede graaf van Holland verschuldigd is te doen, zo mogen u God en al zijn heiligen helpen"

Deze eed staafde Johannes de klerk met luide stem voor mijn genadige eerdergenoemde heer, staande op een tafel in een ring van palen, waar het gerecht in stond. En ook de steden Gouda en Schoonhoven stonden in de ring en huldigden mijn heer in.

De eed van de gemeente werd gestaafd door mijn heer Van der Veen, stadhouder:

"Dat zweren wij, dat wij Maximiliaan, hertog van Oostenrijk en van Bourgondië etc. als kerkvoogd van Maria, de hertogin van Oostenrijk en van Bourgondië, zijn lieve gezellin, die alleen rechtens bevoegd en ook erfgenaam is van wijlen hertog Karel, die God genadig zij, haar lieve vader en van harentwege ontvangen als heer en graaf van Holland, Zeeland en Friesland, hem trouw zullen wezen en hem met wapens volgens oude gewoonte en wat daarbij hoort en onze privileges, die wij daar van hebben, en zijne hoogheid, heerlijkheid en... helpen onderhouden en versterken en dat wij voor hem doen alles wat goede en trouwe onderdanen aan hun heer en prins schuldig zijn te doen, zo mogen ons God en al zijn heiligen helpen"

Op dezelfde dag kwamen de stad Gouda met het land van Tessel en de stad Schoonhoven, alsook het land van Beloys en de dorpen van Schieland binnen de perken op het kerkhof achter de Spiegel staan en huldigden mijn gedachte heer daar ook in.

(fol. 275 verso). Op de zesde dag van april in het jaar 1481 kwam heer Jan van Egmond, de zoon van de heer van Egmond en nam Dordrecht in tussen 6 en 7 uur 's morgens met hulp van enige vrienden van de Kabeljauwse partij, die daar waren. De Hoekse partij had sedert hertog Karel zijn dood het regiment gehad en veel goede mannen van hun rijkdom verbannen, sommigen waren verbannen en verjaagd. Op de eerdergenoemde zesde dag van april anno 1481, toen de heer van Egmond binnenkwam, werd Gielles Aryaenssoon, die in die tijd burgemeester was, met hun zessen, verslagen en Aryaen Heymanssoon liep het water in en verdronk (en verdronk is later doorgehaald). Veel lieden werden daar gevangen genomen door de Hoekse partij.
In die tijd was onze prins Maximilianus, hertog van Oostenrijk, van Bourgondië en graaf van Holland in Sinte Geerdenberge. De heer van Egmond kwam met geheel bedekt volk in hoge schepen uit Gorinchem. De lieden van het regiment van Dordrecht werden toen verslagen en gevangen genomen. Ze wilden Leiden ondersteunen, of Reyer van Broechuysen, die in die tijd Leiden had ingenomen jegens de eerdergenoemde prins en graaf. Tot deze tijd lag mijn heer de bastaard van Brabant, heer van Craybeek, te Rotterdam, als kapitein van mijn heer Maximilianus van Oostenrijk met wel 500 ruiters, allemaal Rijnlanders. Elk hield zijn stad zonder vertueche (?) en bewaarde de stad Rotterdam ten behoeve van onze prins.

(fol. 277). Men kocht (anno 1485) een last haring en meer lasten het last voor tien en voor 11 lib. groot te Rotterdam, als hij uit zee kwam 14 sc. voor 't last.

(fol. 278). Over de keizer van Rome, Maximilianus' vader.

Op St. Mauritiusdag in het jaar 1486 kwam de keizer van Rome in Rotterdam. Hij toog naar Den Haag met 200 man, vanuit Dordrecht en werd zo te Rotterdam welkom geheten:

"Allerhooggeborenste, doorluchtigste, mogenste en genadigste prins en vorst, keizer van het Roomse Rijk, heer van de hele wereld, uw onderdanige stad Rotterdam dankt en looft God voor uw blijde komst alhier en we hopen er geluk en welvaren door te hebben en presenteren ons altijd aan uwe keizerlijke majesteit met onderdanigheid van hart en zinnen zoals goede getrouwe onderdanen verschuldigd zijn te doen en dat uwe keizerlijke majesteit en machtige God van het hemelrijk bij ons altijd welkom zullen zijn"

(fol. 312 verso). Over de inhuldiging van hertog Philips en hoe hij in Holland kwam.

Hertog Philips, graaf van Holland, kwam in Rotterdam op de 14de dag in juni anno 1497 en hij werd onder eerbetoon binnengehaald. Het gerecht met de schutters stond op 't Hooft en verwachtte zijn komst aldaar. De lieden van Dordrecht brachten hertog Philips van Dort naar Rotterdam met veel schepen en oorlogsschepen en de hertog kwam op 't Hooft aan. Daar stond het gerecht, dat hem ontving en hem de sleutels presenteerde. Hij nam ze in zijn hand en hij gaf ze terstond terug. De stad had verordonneerd dat er ongeveer 120 toortsen moesten zijn. Te weten elk gilde kreeg zoveel toortsen als er gilden waren, sommige één, sommige twee, sommige drie, sommige vier en sommige zes toortsen. En de leden van het gerecht kregen elk een toorts, sommige van de rijkste personen elk een toorts en ze brachten de toortsen allemaal in het stadhuis. En de schutters, voetboog en handboog, kregen elk een toorts. De Retoriek en het Heloysgilde kregen er elk één en zij brachten de prins zo in een processie in de kerk en weer in zijn herberg. De prins vertrok ongeveer vijf uur later naar Delft, waar hij 's avonds bleef. Hij werd te Rotterdam op die dag nog niet ingehuldigd. En de stad schonk hertog Philips 's middags voor het eten Rijnwijn, ongeveer tien viertel en schonk die niemand anders van zijn heren, die bij hem waren. Hertog Philips bleef ongeveer drie dagen in Delft en kwam toen in Den Haag aan. Daar werd hij onder eerbetoon ontvangen en binnengehaald. De lieden uit Delft brachten hertog Philips naar Den Haag met schutters uit Delft, te weten de voetboog-, de handboog- en de St. Hubrechts schutters. Op elke wagen vier schutters, die elk een brandende toorts in hun hand hadden. Hertog Philips trok zo van stad tot stad en werd overal ingehuldigd. Hertog Philips vertrok weer uit Den Haag op de 18de dag in juli anno 1497 en kwam 's avonds aan in Rotterdam. Hij werd de dag daarna op de 19de dag van juli ingehuldigd, tegelijk met de inhuldiging door Schiedam. Het gerecht van de stad en dat van Schiedam stonden achter de Spiegel op het kerkhof in een ring, waar de schutters van de stad, die allemaal hun uitrusting aanhadden, omheen stonden, alsook de veertig lieden van de stad. Hertog Philips lag achter in de Spiegel in een venster en meester Jacob van Almonde, een raadsheer die uit Den Haag kwam, huldigde de prins in.

Dit was de eed, die de oudste burgemeester, Jan van Veen Janszoon genaamd, de prins staafde:

"Dat zweren wij, dat wij een goed en rechtvaardig (fol. 313) heer en prins zullen zijn van onze stad Rotterdam en onze stad Schiedam en voor onze onderdanen van deze steden zullen onderhouden en doen onderhouden alle rechten, privileges, handvesten en gewoonterechten, die hen verleend zijn en die bevestigd zijn door hertog Philips zaliger en de laatst overleden Karel en hun voorgangers, graven en gravinnen van Holland en alles te doen wat een goed en natuurlijk heer en prins behoort te doen voor zijn onderdanen. Zo mogen ons God en zijn heiligen helpen"

Dit is de eed, die meester Jacob van Almonde, raadsheer, de gemeente staafde, terwijl hij bij de prins in een venster lag:

"Dat zweren wij, dat wij ontvangen en inhuldigen tot onze natuurlijke en erfelijk recht bezittende heer en prins onze sterke genadigste heer hertog Philips, hier tegenwoordig als graaf van Holland en beloven hem, zijn Raad van Holland en de Hoge Raad en al zijn officieren, die hun werk doen, onderdanig te zijn en te gehoorzamen en zijn edele persoon te beschermen en te helpen met alles, zo wij van rechtswege verschuldigd zijn te doen en alles te doen wat goede en getrouwe onderdanen verschuldigd zijn te doen jegens hun natuurlijke heer en prins. Zo mogen ons God en zijn heiligen helpen"

Toen dit geschied was, vertrokken de lieden uit Schiedam meteen naar huis, zonder gegeten en gedronken te hebben. En dat omdat de dienaren van de prins dat zo wilden en met grote onbeschaamdheid in de stad aan het hijsen geslagen waren vanwege zijn blijde inhuldiging. En de burgemeesters gingen ook uit de weg, aangezien iedereen hen achterna liep om hen aan te houden. De burgemeesters waren: Jan van Veen Janssoon en Daniel Ariaenssoon. De schepenen waren: IJsbrant Wouterszoon, Reyer Janszoon, Huych Claessoon, Jan Wynantszoon, Ewout Pieter Hopertsoon, Ewout Janssoon en Claes Jacob Rus.
De prins vertrok op de 19de dag in juli na het middaguur naar Gouda en daar werd hij ook ingehuldigd.

Hertog Philips kreeg toestemming voor een bede van de som van 80000 klinkers 't stuk voor 30 groten Vlaams, gedurende vier jaar, in twee halfjaarlijkse termijnen te betalen, op Kerstavond en op St. Jansdag midden in de zomer. Men moest erin toestemmen om dat wat op Kerstavond geschonken zou worden in de maand augustus voor Kerstavond te betalen, omwille dat hertog Philips daarmee zou betalen en afdoen het door de hertog van Saksen geschonkene, wat hij de hertog van Saksen schuldig was, hetgeen hem toekwam als belasting in Holland.

(fol. 313 verso). Hertog Philips vertrok uit Holland en sprak geen recht terwijl hij in Holland was.

(fol. 312). In het jaar 1497 in de vastentijd werd het kruiswerk aan de noordzijde van de kerk weer afgebroken tot op het oude fundament. Er werd opnieuw geheid en er werd voor gezorgd dat bij de gratie Gods het werk nu wel stand zou houden. Het kruiswerk kwam datzelfde jaar zo hoog, dat het wel twee of drie stellingen hoger kwam dan het tevoren was, want het werk kwam uit boven het glas van het kruiswerk.
Het was dat jaar door een natter jaar dan men ooit beleefd had. Er bleef veel hooi en haver op het veld en men mocht de weg acht of tien dagen voor de Rotterdamse kermis niet gebruiken. Het regende op onze kermisdag de hele dag door. De volgende dag, op maandag, toen hield men pas de omgang.

(fol. 314). In het jaar 1499 voeren de buizen voor St. Jansdag naar zee om haring te vangen. Ze kwamen pas terug omtrent ad vincula Petri en ze brachten niet veel binnen. Er was een stuurman, die het schip van Jan de Visser stuurde, die 4 last tonharing en weinig vis binnenbracht. En alle andere buizen brachten de een acht tonnen, de ander één ton. Er waren er ook veel die niet veel meer binnenbrachten dan een halve ton en ook veel met een kinnetje haring. Er kwamen er veel die hun haringen wel konden tellen. Ze brachten allemaal weinig vis.
Men gaf voor een last haring omtrent 9 lib. en omtrent 9 lib. 10 st. zwaar geld. Men gaf voor een last haring in Rotterdam omtrent 3 penningen. Na onze kermis kwamen er acht of tien schepen binnen, die van hun eerste reis de een 10 last, de ander 8 last en 4 last tonharing binnenbrachten en dit waren allemaal zienaars. Er waren veel schepen die geen haring of vis binnenbrachten en die waren allemaal de een zes weken, de ander zeven weken en ook acht en halve week uitgevaren geweest. Er was veel verdriet onder het volk.
Het beste dat er was, was dat het een goede tijd wat betreft koren was. Men gaf in Rotterdam voor tarwe het achtendeel voor 10 gr., God zij geloofd en de boter was al door goed voor een zilveren munt van 7 duiten. Glinsterende vis was allemaal schaars. De oogst aan gewassen was veel talrijker dan ze in menig jaar geweest was. Men gaf voor een goede ton peren omtrent 7 en omtrent 6 gr. en voor appels hetzelfde. Ook honderd appels en peren voor een penning. God zij geloofd.

In het eerdergenoemde jaar op de 2de dag in september de dag na St. Gillisdag, toen stierf mijn vrouw, de moeder van mijn kinderen en ze liet mij met zeven kleine kinderen achter.

In hetzelfde deel kwam er een zienaar aan in Rotterdam op de geboortedag van Onze Lieve Vrouwe en bracht twaalf last tonharing en twee en halve last verse haring. De verse haring was op de afslag goed voor 10 lib. gr. zwaar geld.

(fol. 257 verso). In het jaar (15)46, 47, 48, 49 moest men in deze stad lastgeld geven over de haring. Ik ben veel reizen mee geweest en dat tegen onze vijanden de Schotten, welk lastgeld men ook wilde hebben in de jaren 50, te weten van elke last 20 stuivers, waar genoeg over te doen was. Maar zo weinig dat erin toegestemd was en niemand er erge schade door leed.

(fol. 257 verso). In het jaar 1548 begon men op het oude werk van de toren weer verder te metselen en in het jaar 1550 was het houtwerk gemaakt, waar men de klokken in zou hangen. Men noemde dat "het Bellefroet". Omtrent oktober werd het omhoog gebracht en werden de klokken in het nieuwe werk geluid...(de zin breekt hier af).

(fol. 265). In het jaar 1570 op Allerheiligendag tussen acht en negen uur 's avonds was de vloed zo hoog dat het water meer dan anderhalve voet boven de Hoogstraat in Rotterdam liep tot diverse plaatsen, zoals tot bij de Schiedamse poort, de nieuwe en de oude Kerkstraat en tot de Wagenstraat, waar men naar Gouda vaart. Er waren doorbraken in Charlois, Krimpenerwaard, Papendrecht enz.

Het overige heeft geen betrekking op Rotterdam.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

9 December 2015