Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Ordonnantie uit 1715 betreffende de Rotterdamse haven

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Ordonnantie uit 1715 betreffende de Rotterdamse haven

Hertaling.

Ordonnantie uit 1715 op het binnenkomen, uitvaren, doorschieten (noot1) en liggen van schepen en schuiten en op het havenmeesterschap.

Artikel 1.

De zeeschepen acht voet of meer diep gaande, mogen niet in of voor de haven komen, maar moeten ankeren bewesten de hoofden, opdat onderwijl aan land zou kunnen worden onderzocht of er water genoeg is.

Artikel 2.

De zeeschepen minder dan acht voet diep gaande, zullen ook niet mogen binnenkomen wanneer op haar gedestineerde ligplaatsen niet zoveel water is dat zij aan een zijde kunnen liggen.

Artikel 3.

Alle schepen, schuiten en vaartuigen, geen uitgezonderd, moeten bij het binnenkomen voor de hoofden de zeilen hebben gestreken of helemaal toegegeid, de naar buiten stekende sprieten getopt (noot 2), of langs de schepen, de boegsprieten die niet vast aan de schepen zijn opgeschort, en de kluishouten ingeschoten.

Artikel 4.

Doch zullen de zeilen mogen ophebben bij het binnenkomen, wanneer het door tegenwind of harde stroom nodig zal zijn.

Artikel 5.

Bij het naar buiten gaan zal men geen zeil mogen opzetten of ontgeien, als nadat het schip of vaartuig tenminste de scheepslengte buiten de waterbomen zal zijn uitgeschoten of uitgekort.

Artikel 6.

Doch zal men aanstonds de zeilen mogen opzetten, en ontgeien van de schepen en vaartuigen die zeilvaardig aan een van de hoofden vastliggen.

Artikel 7.

Wanneer een schip in de boom blijft hangen, zodanig dat de boom 's nachts niet kan worden gesloten, zal zijn verbeurd een boete van twaalf gulden.

Artikel 8.

De schepen en vaartuigen in de havens van deze stad, of binnen de hoofden, of buiten aan de staakketting langs de Boompjes liggende, en veel minder die welke verschieten (noot 4), verhalen (noot 5), binnenkomen of uitvaren, mogen niet hebben een of meer hangende ankers of dreggen voor de boeg, maar een iegelijk moet zijn ankers en dreggen hebben liggen op de boeg, en behoorlijk ingebroken (noot 6), of anders hangende voor de boeg met de stokken nederwaarts, telkens op een boete van zes gulden voor ieder anker of iedere dregge die niet behoorlijk hangende of ingebroken zal zijn.

Artikel 9.

Bij het verhalen of verschieten van de ene plaats naar de andere binnen de hoofden of havens, met wat voor schepen of schuiten het ook mocht zijn, zal men geen staand of los zeil mogen hebben, maar tenminste de zeilen gegeid moeten hebben.

Artikel 10.

Alle schepen en vaartuigen moeten bij het liggen de boegsprieten die niet vast zijn hebben opgeschort, en de kluishouten ingeschoten.

Artikel 11.

En moeten de zeeschepen hebben een achter- en een voortouw, de zeilen beslagen (noot 7), en de ra's gepiekt of langsscheeps.

Artikel 12.

De binnenlandvaarders en vissers moeten de sprieten getopt hebben met doorgezette (noot 8) windrepen (noot 9).

Artikel 13.

De grote zeeschepen willende door een brug passeren, zullen alvorens een touw voor, een touw achter uitgebracht en vastgemaakt hebben.

Artikel 14.

Wanneer een schip bij het passeren van de brug aan de grond zal komen vast te zitten, zal zijn verbeurd een boete van twaalf gulden.

Artikel 15.

Men mag geen schepen leggen op het roer van een ander schip of vaartuig.

Artikel 16.

Alle schepen zullen moeten plaatsmaken, voor de pakhuizen waaruit of in schepen moeten lossen of laden.

Artikel 17.

Men mag geen schepen, schuiten, of enig ander vaartuig laten liggen tegen de uiteinden van de hoofden.

Artikel 18.

Noch aan het Oosters oude hoofd.

Artikel 19.

Noch aan het Westerse nieuwe hoofd.

Artikel 20.

Noch tussen de hoofden buiten de sluitbomen.

Artikel 21.

Degene die aldaar ballast zal komen laden of lossen zal een dubbele boete verbeuren.

Artikel 22.

Doch het zal gepermitteerd zijn tussen de hoofden te liggen, om met de eerste eb of vloed uit te lopen, in welk geval ook met kennis van de havenmeester een restant van de lading aldaar zal mogen worden ingenomen.

Artikel 23.

In het doorsneden Westerse nieuwe hoofd mogen geen schepen, schuiten, of enige andere vaartuigen stilliggen, hetzij aan de kaaien vastgemaakt, hetzij aan de grond zittende, in veel mindere mate om te laden of te lossen.

Artikel 24.

Degene die ter zake van het aldaar laden of lossen bekeurd wordt, echter daarmee zal doorgaan, zal boven de gewone boete van drie gulden nog dertig gulden verbeuren, en daar onmiddellijk mee moeten ophouden.

Artikel 25.

Voorts zal een iegelijk die het hiervoor gemelde hoofd met schepen of schuiten wil passeren, bedacht moeten zijn op het vooraf ervan verzekerd te wezen, of te peilen, of er genoeg water is. Ingeval dat degene aldaar aan de grond zou komen te zitten zal hij de gewone boete van drie gulden verbeuren.

Artikel 26.

Wijders mogen geen schepen noch enigerlei vaartuig meren, aanleggen of vastgemaakt worden tussen de staakkettingen van de waterbomen.

Artikel 27.

Gelijk ook niet van binnen tegen dezelfde bomen wanneer die gesloten zijn.

Artikel 28.

Noch aan de staakketting benoorden de Jan Ruyten-brug.

Artikel 29.

Noch aan de staakkettingen of vleugels van de oude hoofd brug, staande wederzijds aan hetzelfde west einde.

Artikel 30.

Noch aan de staakkettingen bezuiden 't Admiraliteitshof, dan alleen de schepen en schuiten ladende of lossende aan de pakhuizen van de Admiraliteit.

Artikel 31.

Voorts mag niemand met stilliggen in het midden water, tussen de hoofden noch elders, in de havens de doorvaart stoppen noch belemmeren.

Artikel 32.

Gelijk ook niemand overdwars of gestrekt mag stilliggen in het midden van havens, veel minder evenzo lossen of laden.

Artikel 33.

Noch liggen in de tochten of toe vaart van een sluis of brug.

Artikel 34.

En is ten aanzien van het water tussen de Mandenmakers- of Hoenderbrug en de Valkenbrug afzonderlijk geordonneerd, dat alle schepen en schuiten, lossende of ladende, leeg of stilliggend, voor de hoofden, watertrappen en stegen, zo ver midden in het water moeten blijven dat onbelemmerd is, niet alleen het aan en afvaren naar die hoofden, watertrappen en stegen, maar ook de passage voor de roeischuiten.

Artikel 35.

Voorts mag men ook niet liggen buiten aan tegen de hoofden, gedestineerd voor bijzondere beurtschepen, alwaar tegen respectievelijk alleen de genoemde beurtschepen mogen liggen.

Artikel 36.

Noch op enige andere plaatsen voor zekere bijzondere schepen, met uitsluiting van andere gedestineerd.

Artikel 37.

Alle schepen, jachten, schuiten en andere vaartuigen, stilliggende aan de hoofden of in de havens, moeten vastgemeerd zijn aan de daartoe gedestineerde ringen en marlpalen (noot 10) op de kaaien, en met een achtertouw aan de enkele palen in de havens staande, of aan de schepen die aan haar zijde liggen.

Artikel 38.

Alle zeeschepen in de Maas tegen de staakkettingen voor de Boompjes liggende, moeten met twee goede touwen uit het voor- en achterschip vastliggen aan de marlpalen op de kaaien staande, zonder hun touwen te mogen vastmaken aan de staakketting.

Artikel 39.

En wanneer twee of meer schepen aldaar aan elkaars zijde liggen, zullen de schepen buitenwaarts liggende voor en achter een anker moeten uitbrengen en ervoor zorgen dat het schip of de schepen, nader aan de palen liggende, niet worden ingeklemd of beschadigd.

Artikel 40.

Niemand mag schepen, schuiten, jachten of vaartuigen meren, of touwen vastmaken, aan een van de sluizen, bruggen, leuningen, lantaarnpalen, zitbanken, watertrappen, groeiende bomen, of andere hetzij stads- of burgerwerken van deze stad.

Artikel 41.

Geen schepen, noch schuiten, hetzij binnen of buiten deze stad, zullen enige ballast, puin, zand, aarde, klei, mest, as, vuilnis en dergelijke, mogen laden of lossen, tenzij zij van het ene scheepsboord tot het andere, met een geschikt dicht en groot kleed goed en vast behangen zijn, op de boete van zes gulden.

Artikel 42.

En degenen die in of uit een schip of schuit, op de kaaien of van de kaaien, ballast en dergelijke zoals vermeld, willen lossen of laden, zullen ook een geschikt dicht en groot kleed, of dikke houten planken, van de kaaien tot in het schip of de schuit spannen of vast moeten maken, om zo te voorkomen dat er iets in het water geraakt, op gelijke boete.

Artikel 43.

Niemand mag houtvlotten, balken, planken, bomen, blokken of enige andere zinkende of drijvende houtwerken leggen of bouwen in een haven of water van deze stad, buiten- of binnendijks.

Artikel 44.

Maar moet hout worden gelegd in de buitenvesten, ter plaatse door de havenmeester te ordonneren.

Artikel 45.

Uitgezonderd dat de waterhoutwerken van blok- en pompmakers, draaiers en dergelijke werken makende, mogen worden gelegd buiten de oude hoofdpoort, tussen dezelfde poort en het Oosterse oude hoofd, alsmede tussen het Westers oude hoofd en het Bolwerk en nog ten westen en ten zuiden van het Bolwerk bij het Westers nieuwe hoofd.

Artikel 46.

En zal de havenmeester ook mogen toelaten aan de blokmakers, pompmakers, draaiers, en dergelijke werken makende, enig hout, geen zinkhout zijnde, voor hun woonhuizen in het water te mogen hebben.

Artikel 47.

Zoveel aangaat de bijzondere ligplaatsen, moet worden nagekomen de orde en het reglement hiernavolgend, op de boete van dertig stuivers elke reis te verbeuren.

Artikel 48.

Wel verstaande dat de schepen en schuiten voor welke geen hoofden of ligplaatsen geassigneerd zijn, altijd plaats zullen moeten maken voor schepen en schuiten die uit of in een huis of pakhuis hebben te laden of te ontladen.

Artikel 49.

Er wordt ook niet verboden aan de schepen en schuiten aan welke ligplaatsen geassigneerd zijn, ten dienste van de kooplieden, of om andere redenen, op andere plaatsen te liggen, wanneer het zonder belemmering van de schepen en schuiten, aldaar ligplaats hebbende, zal kunnen geschieden.

Artikel 50.

De plaats voor de Engelse jachten is in de Maas, langs de staakketting voor de Boompjes.

Artikel 51.

En voor de transportboten en sloepen op Engeland, op de Gelderse kaai tussen de palen bij de trekschouw en de Wijnstraat.

Artikel 52.

De beurtschepen op Londen moeten liggen tegen het Rondeel aan de noordzijde van de Nieuwehaven. En de boeglegger (noot 11) daarachter oostwaarts.

Artikel 53.

Die op Rouen tegen het hoofd aan Wolfshoek. En de boeglegger aan de zijde.

Artikel 54.

Die op St. Vallery sur Somme aan de oostzijde van de Leuvehaven aan het hoofd ten noorden van de kleine Wijnbrug. En de boeglegger aan de zijde.

Artikel 55.

De schepen ladende voor Duinkerken, in de Wijnhaven aan de oostzijde van het Deventer hoofd.

Artikel 56.

De oesterscheepjes aan de Roobrug tegen de zuid kaai van de Nieuwehaven. Van de binnenlandvaarders buitendijks.



In de Kolk.

Artikel 57.

Het marktschip van Goes aan het Steiger, ten oosten van de Korenbeurs.

Artikel 58.

Het marktschip van Zierikzee aan het Steiger, ten westen van de Korenbeurs.

Artikel 59.

Het marktschip van Bergen op Zoom, twee op Gouda, een op Tholen, en een op Oud-Beijerland, aan het Steiger, tussen de palen staande ten westen van de dubbele sluis, en de palen ten oosten van de Keizerinnesluis.

Artikel 60.

Het marktschip op Dordrecht wiens beurt het is, voor de Keizerinnesluis.

Artikel 61.

Twee marktschepen op Delfshaven, aan het Steiger tussen de Grote markt en de Keizerinnesluis.

Artikel 62.

Het marktschip op Schiedam, aan het Westnieuwland naast de Zeilsluis.

Artikel 63.

Wijders wordt (zoveel het de Kolk en aanliggende wateren op de marktdag aangaat) gerefereerd aan hetgeen hieronder op dat subject is geordonneerd.



In de Nieuwehaven.

Artikel 64.

De markt- of veerschepen op Utrecht, Gorinchem, Schoonhoven, Vianen en Hulst, aan de noord kaai van het west einde af naar het Rondeel toe.

Artikel 65.

Het marktschip op Leerdam, ten westen van hetzelfde Rondeel, tussen het Londense beurtschip en de kaai.

Artikel 66.

De schepen en schuiten geladen met hooi en stro, in het oost einde aan de zuid kaai.

Artikel 67.

Uitgezonderd dat gepermitteerd is op de marktdagen met de graanschepen en schuiten ook stro te brengen, tot voor en door de Draaibrug, mits geobserveerd wordende hetgeen hierna onder andere zaken de Korenmarkt betreffende is geordonneerd.

Artikel 68.

Gelijk ook gepermitteerd zal zijn een schip volgeladen met hooi te doen komen voor of dichtbij het huis of de stal van degene die het hooi zal hebben gekocht.

Artikel 69.

Alle schepen en schuiten geladen met brandhout of takkenbossen moeten liggen buiten de oost brug van de Nieuwehaven, en aldaar lossen aan land of in kleinere vaartuigen, om aanstonds naar de woonplaats van de koper gebracht te worden.

Artikel 70.

Wel te verstaan dat bij de verkoping van de gehele of halve lading, en niet minder, aan koper, de schipper met zijn schip of schuit mag verschieten naar het huis van de koper, en aldaar te lossen.

Artikel 71.

Doch moeten alhier liggen de schepen en schuiten geladen met bezemhei en boskolen (noot 12).

Artikel 72.

En zal na de verkoping telkens voor deze door de havenmeester de losplaats worden aangewezen.

Artikel 73.

Voorts mag alleen op deze plaats geschieden het overnemen van as en andere vuiligheden, zoals ook van mest van beesten van het ene vaartuig in het andere.

Artikel 74.

En moet daaromtrent worden geobserveerd hetgeen hiervoor ten aanzien van ballast is gestatueerd.



Buiten de oost bruggen van de Nieuwehaven en het Haringvliet.

Artikel 75.

Alle turfschepen en schuiten, geladen of leeg, mogen bij het passeren nergens stilliggen dan alleen op deze plaats, uitgezonderd die welke de wil hebben naar beneden te gaan, of van daar komen, aan welke het zuid einde van de Leuvehaven werd aangewezen.

Artikel 76.

Doch zal de havenmeester, om redenen van laag water en dergelijke, permissie mogen geven om elders te liggen waar het geen incommoditeit aan andere schepen of schuiten zou geven.



In het Haringvliet aan de noord kaai.

Artikel 77.

De huurjachten in deze stad thuis behorende, van de oostzijde van de heer Velthuysen oostwaarts tot het West-Indisch Huis toe.

Artikel 78.

De huurjachten van vreemden, ter plaatse door de havenmeester aan te wijzen.



In de Oude Haven.

Artikel 79.

Vanaf de palen, staande aan de Spaanse kaai, ten noorden van de trekschouw, in de volgende orde:

  • De veerschuit op Dordrecht.
  • De dagelijkse veerschuit op Den Briel.
  • De dagelijkse veerschuit op Hellevoetsluis.

    Te weten, elk van deze met de boeglegger daarnaast.

    Artikel 80.

    Ter weerszijden van het Middelburgse hoofd voor het Grootschippers Gildehuis, de beurtschepen op Middelburg en Vlissingen.

    Artikel 81.

    Te weten, de Middelburgse schippers ten zuiden, en de Rotterdamse ten noorden van dat hoofd.

    Artikel 82.

    Aan het Amsterdamse en Antwerpse hoofd:

  • Aan de zuidzijde het beurtschip op Antwerpen met de boeglegger.
  • En de beurtschepen op Lillo.
  • Aan de noordzijde: Het beurtschip op Amsterdam met de boeglegger.

    Artikel 83.

    Verder noordwaarts het beurtschip op Mechelen met de boeglegger.

    Artikel 84.

    Tussen de Roode brug en de Mosseltrap, de vier ordinaris veerschuiten of graanladers op Delft en Leiden.

    Artikel 85.

    Er wordt tot gerief van deze aan alle andere schepen verboden, gedurende de twee wekelijkse korenmarktdagen aldaar te liggen.

    Artikel 86.

    Daarom zullen de korenmarktschepen in deze veerschuiten gelost hebbende, aanstonds vandaar moeten verschieten.

    Artikel 87.

    De buitendijkse marktschipper op Schiedam zal ter zelfder plaatse bij de Delftse en Leidse veerschuiten mogen liggen, om de graanschepen uit de Kolk komende, aldaar op te wachten, en daaruit graan in te nemen.
    Doch als daar geen plaats is, zullen deze mogen liggen aan de Gelderse kaai voor de Koningssteeg.

    Artikel 88.

    Onder de stadskraan mogen geen schepen noch enigerlei vaartuigen komen te liggen, dan die welke deze kraan gebruiken.

    Artikel 89.

    En mag de vaart daarnaartoe, en vandaar, op generlei wijze worden belemmerd.

    Artikel 90.

    Zullen de schepen en schuiten aldaar worden geholpen in de volgorde waarin ze binnengekomen zijn.

    Artikel 91.

    En als daarover twist komt te ontstaan, zal de havenmeester terstond de uitspraak doen.

    Artikel 92.

    Aan de Gelderse kaai, van de Gapersbrug tot de Wijnstraat toe, mogen de schepen van Nijmegen liggen.

    Artikel 93.

    Doch wanneer andere hetzij schepen, hetzij binnenlandvaarders, aldaar begeren te liggen, zullen die van Nijmegen voor deze moeten wijken, en door de Gapersbrug schieten, om te gaan liggen in de Blaak aan de zuidzijde, of waar de havenmeester zal aanwijzen.



    In de Wijnhaven aan de noord kaai.

    Artikel 94.

    De veerschepen op Arnhem en op de Graaf (noot 13), voor de Watersteeg.

    Artikel 95.

    De marktschepen op Geertruidenberg, op Heusden, op Tiel, en op Culemborg voor de Vissteeg.

    Artikel 96.

    De veerschuiten op Deventer, en op Zutphen, bij de kleine Wijnbrug tegen het houten hoofd.



    In de Leuvehaven.

    Artikel 97.

    In het zuideinde de turfschepen en schuiten de wil hebbende naar beneden te gaan, of vandaar komende.

    Artikel 98.

    Aan de oostzijde tegen het hoofd voor de Wijnstraat, de beurtschepen op Gent en het Sas van Gent.

    Artikel 99.

    De geladen ballastschuiten aan de westzijde, van de Leuvebrug af tot aan de trap van de Brandsteeg.

    Artikel 100.

    De lege ballastschuiten aan de oostzijde, van de Leuvebrug af tot aan de kleine Wijnbrug.



    Aan het Wolfshoek.

    Artikel 101.

    Tussen de Keizersbrug en het Rouaanse veer.

    Alle schepen en schuiten met glazen, kannen, potten, en dergelijke ladingen.



    Aan de zuid kaai van de Blaak.

    Artikel 102.

    Voor de Engel Boonensteeg.

    De veerschepen en andere schepen van Wesel, Emmerik, Rees, Kleef, 's-Heerenberg, Xanten, Rhenen, Wijk bij Duurstede, en Roermond.



    Aan de noord kaai van de Blaak.

    Artikel 103.

    Deze gehele kaai is geassigneerd tot ligplaats voor de schepen en schuiten hierna gemeld. Zodat daar nooit enige ander, veel min ledige schepen of schuiten mogen liggen.

    Artikel 104.

    Aan het hoofd bij de slepersstal.

    De veer- en marktschepen op Breda aan de oostzijde, die op Brielle aan de westzijde, en die op Bommel aan een van beide zijden, of buiten tegen het einde van het hoofd, naar de meeste commoditeit van de twee zo-even gemelde andere marktschippers.

    Artikel 105.

    Zo daarover verschil zou ontstaan, zou het bij de havenmeester worden gereguleerd.

    Artikel 106.

    Aan het hoofd voor de Nieuwstraat.

    De markt- en veerschepen op 's-Hertogenbosch aan de oostzijde, die op Sluis in Vlaanderen aan de westzijde, en die van Vlaardingen buiten op het einde van datzelfde hoofd.

    Artikel 107.

    Aan het hoofd voor de Molensteeg.

    De markt- of beurtschepen op Alkmaar aan de oostzijde, die op Hoorn aan de westzijde, en die op Maassluis op het einde van dat hoofd.

    Artikel 108.

    Tussen de laatstgemelde hoofden of veren.

    De ventjagers met appelen, peren, kersen en andere fruiten.

    Artikel 109.

    Van het veer voor de Molensteeg af tot aan de palen voorbij de Schrijnwerkerssteeg.

    De ventjagers met peen, knollen, ajuin, wortelen, schelpenzand, en hetgeen daarbij doorgaans te koop gebracht wordt.

    Artikel 110.

    Verder westwaarts tot voorbij de Zijls-watersteeg.

    Alle schepen en schuiten die met appelen, peren, noten en andere fruiten, van buitendijks op de marktdagen komen, te weten die geen ventjagers zijn.

    Noten:


    1. Doorschieten is het met een vaartuig tot een in een bepaling genoemde plaats voortbomen.
    2. Toppen is het geven van een zekere stand door draaiing in het verticale vlak.
    3. Pieken is de ra's bijna recht op en neer halen langs de mast.
    4. Verschieten is van ligplaats doen veranderen.
    5. Verhalen is een schip naar een andere ligplaats brengen.
    6. Het inbreken van ankers is deze meer of minder, maar zoveel mogelijk binnen het scheepsboord brengen.
    7. De zeilen beslagen hebben is de zeilen ingehaald hebben.
    8. Doorgezette betekent doorgezakte.
    9. Windrepen zijn touwen of lopers dienende om de stengen te hijsen of te strijken.
    10. Marlpalen zijn palen om boten aan vast te binden.
    11. Boeglegger. Zie: Dr. A.C. Kersbergen, Rotterdams Jaarboekje, Reeks 04, Jaargang 10, 1942.
    12. Met boskolen bedoelt men houtskool.
    13. De Graaf is de stad Grave in Brabant.




    Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

    Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

    Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

    Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






  • Familiewapenklein
    wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


    Terug naar de top





    Last update :

    22 Januari 2019