(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
De oprichting en de eerste jaren van de Kamer van Koophandel te Rotterdam
Het Reglement der Stad Rotterdam van 1802 bepaalde in artikel 28, dat opgericht zou worden een adviserende Kamer van Koophandel, Zeevaard en Fabrycquen. Uitvoering gevende aan deze bepaling stelde de Raad bij resolutie van 7 maart 1803 de instructie voor dit nieuwe lichaam vast. De Kamer zou bestaan uit elf leden, "genomen uit de beste en kundigste kooplieden en fabrijcquanten binnen deze stad". Deze kwalificatie, hoe vererend op zichzelf ook, was niet de enige, waarop de leden aanspraak moesten hebben. Twee moesten er bekend zijn met de algemene handel, voorts moest één lid meer bijzonder bekend zijn met de handel op Frankrijk, een ander met die op Engeland en een derde op die met Duitsland, terwijl ook de zeevaart een afzonderlijke vertegenwoordiger had. Naast deze zes vertegenwoordigers van handel en scheepvaart, bestond de Kamer uit vijf leden "Fabrycquanten of het fabricqwezen kundig". Door deze samenstelling werd dus het verband met het verleden bewaard, immers in het onderscheid tussen handel en scheepvaart enerzijds, en fabrieken en trafieken anderzijds, behield men een reminiscentie aan de vroegere afzonderlijke comités, met de behartiging van de belangen van deze takken van bedrijf belast. De bedoeling was de Kamer zoveel mogelijk het bedrijfsleven te doen representeren. Het was echter voorlopig een volkomen passieve vertegenwoordiging: met inachtneming van de in het bedrijfsleven bestaande schakeringen werden de bekwaamste mensen door de Raad als representanten daarvan aangewezen.
Intussen moet het adviserende karakter der Kamer niet worden misverstaan. Van meet af aan had zij naast de verplichting om in voorkomende gevallen de Raad en de Wethouderschap van advies te dienen, bij de Gedeputeerde Wethouders de voorstellen in te dienen, die zij in het belang van de handel nodig oordeelde. "Voorts zal deze Kamer bijzonder attent zijn op alles, wat de bloei van den Koophandel, Zeevaert en Fabrieken in het algemeen en die van deze Stad in het bijzonder bevorderen kan". In deze woorden uit de inrichting en instructie werd de Kamer naast de andere overheidsorganen een afzonderlijke plaats aangewezen. Haar speciale taak was de behartiging van de belangen van het bedrijfsleven. Dat de Raad de Kamer zag als een lichaam en niet als een min of meer toevallige combinatie van individuen, blijkt ook hieruit, dat zij in de inrichting en instructie eenheid van handelen als beginsel stelde: de beschouwingen, waarmee de meerderheid zich verenigen kon, waren de beschouwingen van de Kamer als zodanig, al stond het de leden, die deel uitmaakten van de minderheid, vrij van hun afwijkende gevoelens blijk te geven.
Van belang was ook nog de regeling van de financiële positie van de Kamer; jaarlijks zou zij, ter goedmaking van kleine onkosten, honderd en vijftig gulden uit de stadskas krijgen, benevens vijftig gulden voor de klerk van de secretarie, die de secretaris ter assistentie werd toegevoegd. Bij dezelfde resolutie werden voor de eerste maal de leden benoemd. Op 11 maart 1803 werd hun in het Raadhuis van deze benoeming mededeling gedaan, die door hen werd aanvaard onder voorwaarde, dat jaarlijks twee leden, hetzij door loting, hetzij bij onderlinge schikking "dit goedvindende" zouden mogen aftreden, een regeling, waarmee de Wethouders akkoord gingen. Deze merkwaardige conditie - wie kon de leden beletten om af te treden, wanneer zij dit wilden en wat stond hun in de weg om hierover een onderlinge afspraak te maken? - heeft in de praktijk slechts geleid tot telkens herhaalde en ook wel een enkele keer vergeten plichtplegingen, waarbij de aftredende leden bereidwillig hun zetels ter beschikking stelden, maar na hoffelijk aandringen van hun medeleden vroeger of later even bereidwillig erin toestemden te "continueren". Nieuw bloed is er op deze wijze niet in de Kamer gekomen. Op dezelfde dag werden uit de leden de heren Cornelis van Vollenhoven Jansz. - later burgemeester van Rotterdam - en Gerrit van Gennep, bij onderlinge schikking onderscheidenlijk tot president en secretaris gekozen. In 1806 bezwaarde de vermeerdering van werkzaamheden de secretaris zodanig, dat hij de Wethouders verlof verzocht een substituut-secretaris te mogen aanstellen, echter buiten bezwaar van de stadskas. De Kamer benoemde toen de heer N.J. Storm van 's Gravesande.
De 24ste maart 1803, des middags om 12 uur, kwam de Kamer voor het eerst bijeen boven de Beurs. Een van de eerste werkzaamheden was het vaststellen van enkele "pointen van order bij deze vergadering voortaen te observeren." De Kamer zou als regel de eerste donderdag van elke maand bijeenkomen. De vijf leden, die behalve de president voor de koophandel en de zeevaart zitting hadden, zouden aan diens rechterhand plaatsnemen en de vijf fabrikanten aan diens linkerhand; beurtelings zou een lid van een van deze groepen zijn stem uitbrengen. In plaats van presentiegeld te ontvangen, verbeurden de leden bij te laat komen vijf en een halve stuiver en bij algehele absentie elf stuiver. Deze boeten kwamen in een "separate beurs, wordende de applicatie daarvan gehouden in advijs". Toen in een der volgende vergaderingen nog een uit twee leden bestaande commissie was aangewezen, om een cachet te laten vervaardigen "in zodanige forme als met den aert en titulature dezer vergadering, naar hun oordeel het meest overeenkomstig zij", waren alle voorbereidingen getroffen, nodig, om de Kamer haar werk naar behoren te kunnen laten verrichten.
In 1805 deed de secretaris voor het eerst rekening en verantwoording, waarbij bleek, dat de Kamer f 65,- teveel had uitgegeven; bij de volgende verantwoording van 1808 was er echter een batig saldo van f 232,16. De voornaamste telkens terugkerende uitgaven waren een extra-toelage aan de klerk Van Enschot, wiens salaris de Kamer te gering achtte, zonder dat zij bij het stadsbestuur op een verhoging wilde aandringen, daar de toestand van de financiën der stad dit minder wenselijk maakte; een beloning aan Van Os en later aan diens weduwe voor het in orde houden van de vergaderzaal, en enkele nieuwjaar- en kermisfooien, onder andere aan de Hellebaardiers, die de convocatiebiljetten rondbrachten. Bij de ontbinding van de Kamer in 1811 was het batig slot tot f 357,14 gestegen. Aan boeten was toen nog hetzelfde bedrag, f 47,60, aanwezig als in 1805; naar het schijnt is dus het boetestelsel van de "pointen van order" reeds spoedig in onbruik geraakt. In het laatst van 1810 besloot men dan ook bij absentie - van boete voor te laat komen werd niet meer gerept - alleen dan boete te heffen, wanneer de betrokkene er niet in kon slagen voor zijn afwezigheid geldige redenen aan te voeren. Blijkbaar is dit nieuwe stelsel zeer welwillend gehanteerd; het heeft althans voor de "separate beurs" geen baten opgeleverd. Aldus had de Kamer bij het einde van haar bestaan als stedelijke instelling in het geheel te beschikken over een bedrag van f 405,-. Het werd aan de president en de secretaris overgelaten, om dit in vervolg van tijd ten behoeve van de commercie aan te wenden, "of wel daarvan zoodanig ander gebruik te maken, als zij met overleg van 't meerendeel der Leden welke deze Kamer hebben uitgemaakt zullen oordelen geschikt te zijn."
De inlijving bij Frankrijk in 1810 had tot gevolg, dat hier te lande verschillende Franse wetten en verordeningen van toepassing werden en daardoor werd ook aan de Chambre de Commerce in ons land een plaats ingeruimd. Het Keizerlijk Decreet van de 18de oktober 1810 bepaalde in verband hiermee, dat onder meer te Rotterdam een Chambre de Commerce zou worden opgericht. De samenstelling en de bevoegdheid van de Chambres de Commerce was geregeld bij het arrêté du 3 nivôse an XI (Bulletin des Lois, an XI), dat bepaalde dat bij de oprichting een vergadering van een veertig tot zestig vooraanstaande kooplieden bijeengeroepen moest worden, die bij geheime stemming de leden der Chambre de Commerce zouden kiezen. Zo gebeurde dat ook te Rotterdam. Op 18 april 1811 had deze vergadering plaats onder presidium van de onder-prefect van het tweede arrondissement van het Departement der Monden van de Maze. Gekozen werden vijftien leden, waarvan er tien ook in de vorige Kamer zitting hadden. Slechts één lid ging niet in de Chambre de Commerce over. Zagen deze gelegenheidskiezers de nieuwe Kamer dus blijkbaar als de voortzetting van de oude, ook zij zelf beschouwde het, ondanks de veranderde omstandigheden, niet anders. Nadat de Chambre de Commerce op 19 juni 1811 in een van de lokalen van de Beurs door de prefect De Stassart geïnstalleerd was, koos zij zich de heer Cornelis van Vollenhoven Jz. tot vicepresident en de heer G. van Gennep tot secretaris. Deze laatste stelde echter de voorwaarde, dat de heer N.J. Storm van 's Gravesande, die zoals wij zagen, sinds 1806 bij de oude Kamer als substituut-secretaris werkzaam was geweest, ook aan de Chambre de Commerce in die hoedanigheid verbonden zou worden, een voorwaarde, waarmee deze zich verenigde. Het traktement van deze functionaris kwam thans ten laste van de Kamer. Waar de prefect en de maire ambtshalve president van de Chambre de Commerce waren, betekende deze benoeming van vicepresident en secretaris in menig opzicht een voortzetting van de oude toestand, temeer, daar de prefect lang niet geregeld de vergaderingen bijwoonde, en zich ook zelden door de maire liet vervangen, zodat de leiding grotendeels bij de vicepresident berustte.
Ook afgezien van het persoonlijk element lag het voor de hand, dat de Chambre de Commerce zich in de praktijk als voortzetting van de oude Kamer beschouwde: haar taak bleef immers het behartigen van de belangen van het bedrijfsleven, ook al werd deze thans anders omschreven. Zo was bijvoorbeeld het adviserend karakter in het arrêté du 3 nivôse an XI niet met zoveel woorden vastgelegd, maar niettemin bleef de arbeid van de Chambre de Commerce dit behouden. Ten aanzien van de bevoegdheden van de Chambre de Commerce en die van de oude Kamer was er evenwel één belangrijk verschil. De Franse Chambre de Commerce bezat in de Napoleontische tijd reeds een zekere mate van zelfbestuur. Zij hadden, om de woorden van bovengenoemd arrêté te gebruiken, de bevoegdheid "de surveiller l'exécution des travaux publics relatifs au commerce, tels, par exemple, que le curage des ports, la navigation des rivières, et l'éxécution des lois et arrêtés concernant la contrabande". Het schijnt, dat men hier meer onder moest verstaan dan louter toezicht. De Rotterdamse Chambre de Commerce heeft intussen van deze bevoegdheid nimmer gebruik gemaakt.
De financiële basis van de Chambre de Commerce was een geheel andere dan die van de vroegere Kamer. Elk jaar moest een begroting van uitgaven aan de regering ter goedkeuring worden voorgelegd. De aldus vastgestelde uitgaven werden dan goedgemaakt door de heffing van opcenten op de patentbelasting. De uitgaven der Rotterdamse Chambre de Commerce werden over 1811, dat is over de eerste zeven maanden van haar bestaan, vastgesteld op 1.458,33 francs en verder, overeenkomstig het verzoek van de Kamer, op 2.500 francs per jaar, een bedrag, dat, vergeleken met de aan Amsterdam toegestane 5.400 francs, zeker bescheiden genoemd mag worden.
De vergadering van 3 december 1813 is de eerste, waarvan de notulen weer in het Nederlands gesteld zijn en aanstonds wordt de heer Van Vollenhoven weer als president aangeduid. Van dat ogenblik af was de ambtenaar-voorzitter uit de Kamer van Koophandel - thans wordt deze vertaling gebruikt - verdwenen, wat een afwijking was van het arrêté du 3 nivôse an XI, dat uiteraard de samenstelling van de Kamer bleef beheersen, zolang deze Franse regeling niet door een nationale was vervangen. De Chambre de Commerce vulde, eenmaal gekozen - de vergadering van aanzienlijke kooplieden, die haar voor de eerste maal moest kiezen, was niet veel meer dan een ijdel eerbetoon aan de beginselen der revolutie - zichzelf aan. In dit opzicht waren er dus geen moeilijkheden.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|