Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Opiumschuiven en opium smokkelen

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Katendrecht en klik op ENTER




Opiumschuiven en opium smokkelen

Uit: Echt Rotterdamsch!
door A. Mineur

Hertaling.

"De Hollanders zijn de Chinezen van Europa", luidt een bekend gezegde. Als deze woorden waarheid bevatten, dan hebben we toch maar bitter weinig begrepen van de geaardheid en de mentaliteit van onze geelhuidige volksgenoten. Ofschoon we in Rotterdam nogal wat met hen te maken hadden, bleven ze voor de meesten van ons toch steeds de "rare Chinezen", de ondoorgrondelijken en raadselachtigen. Ja, zelfs zulk een geheimzinnige vrees koesterden vele Rotterdammers voor de vroegere langstaarten, dat ze het bijvoorbeeld niet gewaagd zouden hebben, een bezoek te brengen aan de Chinezennederzetting op Katendrecht. En zulks, ofschoon de ongerechtigheden, die daar te signaleren vielen, werkelijk het minst van de kant der Chinezen kwamen.

Door de pinda Chinezen vooral, die een tijd lang in groten getale van Katendrecht uit over alle delen van Rotterdam rondzwierven, maar ook verspreid op plaatsen, ver van Rotterdam, werden aangetroffen, is inderdaad wel de meeste belangstelling voor de Katendrechtse Chinezenkolonie gewekt. Die geheimzinnige, kleine, magere, armoedig geklede kereltjes, die de bekende uit olienoten en suiker samengestelde, noga-achtige pindarepen verkochten, waren oorspronkelijk stokers op verschillende zeeschepen. Door de gewijzigde omstandigheden, die op de grote vaart intraden, waren ze werkloos geworden en zodoende hier "gestrand". Ze bleven er hangen, zo lang ze nog, met behulp van hun land- en lotgenoten, in het Katendrechtse kans zagen, zich een sober bestaan te verzekeren.

Je had er twee uitgesproken typen onder: de altijd bewegelijke, altijd blijmoedige, altijd lachende Chinees, die met zijn vrolijk geroep van "pinda, pinda, lèkka, lèkka!" de sympathie en de stuivers van de goedgemutste en goedgeefse Rotterdammers wist te winnen, en de eeuwig zwijgende, de onverstoorbaar starende en onbewegelijke. De aan bedeltypen toch wel gewende, nuchter zakelijke en schijnbaar onverschillige, maar in de grond toch weekhartige bewoners der Maasstad hadden, bijna zonder uitzondering, medelijden met zo'n stille starende stakker, verstard in stomme geslagenheid en doffe berusting. Zoals hij, zó wist geen enkel Rotterdams bedeltype deernis te wekken. En zulks, ofschoon - of misschien juist doordat - hij nimmer vroeg, zelfs niet met de ogen. We hebben een onderwijzeres gekend, die meer dan haar halve maandsalaris in aalmoezen aan pindamannetjes omzette.
Wist die - door zijn houding van: in geheimzinnige roerloosheid tot levende mummie geworden - bedel Chinees, dat zijn figuur van tragische onbewogenheid meer harten en beurzen opende, dan welk ander gebaar ook? We kunnen het slechts gissen. Maar, onverschillig of hij een aalmoes kreeg of niet, men zag nimmer enige wijziging in zijn gedragingen. Geen dankwoord, geen knikje, geen oogopslag zelfs verried iets van vreugde, of teleurstelling. In onveranderlijke uiterlijke rust bleef hij staan, waar hij stond: bij "C. & A.", in een portiek, vóór een kerk of bioscoop - in sombere apathie, alsof niets of niemand ter wereld hem aanging.

Als men zich in het merkwaardige Chinezenwereldje op de linker Maasoever bewoog, denkend, dat men een soort waagstuk ondernam, ervoer men alras, dat de hele mysterieuze gewaarwording, als van een antimagnetische afstoting tussen twee ongelijknamige polen, die de Europeaan in het algemeen ondergaat, wanneer hij voor het eerst met mensen van een ander ras in aanraking komt, wijken moest voor een gevoel van sympathie voor deze kleurlingen. Veel schijnbare geheimzinnigheid verdween, wanneer men de mensen gadesloeg in hun onderlinge aanhankelijkheid en in hun trouwe verbondenheid aan hun land. En vooral, als men dàt aanschouwde, wat altijd en overal 's mensen sympathie wekt: de liefde voor het kind, al zouden sommigen wellicht de Hollands Chinese rasvermenging, waaruit het geboren werd, als een minder gelukkige factor betitelen. Indertijd telde de Katendrechtse Chinezenkolonie een 300-tal kinderen van Chinese vaders en Hollandse moeders.
Onnodig eten en drinken is stellig een typisch Hollandse kwaal, die geenszins van zulk een onschuldige aard is als de meesten wel schijnen te denken. En het klonk mij als iets merkwaardigs in de oren, door deze wijze Chinees aan de gezonde begrippen op dat gebied herinnerd te worden, waartegen ten onzent nog maar al te zeer gezondigd wordt.

Het saamhorigheidsgevoel daar in de Katendrechtse Chinezenbuurt was, zoals we reeds aanstipten, steeds zeer groot, en ook het nationaal eergevoel. Ik trof een Chinese organisatie aan, met een eigen verenigingsgebouwtje, dat zo'n beetje deed denken aan een wijklokaaltje, of een Heilslegerzaaltje. Er hadden wel filmvertoningen en uitvoeringen plaats, waarbij de Chinezen ook gaarne Hollandse gasten uitnodigden.
Over filmvertoningen gesproken! De Katendrechtse Chinezen bleken bijzondere voorliefde voor zogenaamde "knokfilms" te hebben. Begrijperlijkerwijze hadden dus ook, reeds om die reden, films van de Japans-Chinese oorlog hun grote belangstelling. In verband met een reclame aankondiging van een bioscoopvoorstelling heeft zich eens een "incident" voorgedaan, dat een typische illustratie vormt van hetgeen we reeds zeiden omtrent hun sterk ontwikkeld nationaal eergevoel. Eén der Chinezen zou namelijk, bij wijze van reclame, met een "riksja" rijden (het bekende tweewielige rijtuigje, getrokken door één man, en onder andere in China, Japan en Indië in gebruik). De nationale trots der Chinezen kwam echter hiertegen in heftig verzet. Het regende protesten en de "riksja"-rit kon derhalve geen voortgang vinden.
In de twee Chinese restaurants op Katendrecht kon je, behalve aan afbeeldingen van Chinese figuren, je hart ophalen aan op zijde gedrukte landschappen en borduursels, alles fel en uitdagend van kleur.

Wat het onderling saamhorigheidsgevoel der Chinezen betreft, is het volgende staaltje de vermelding waard. Op zekere dag werd er iemand op Katendrecht doodgeschoten. De misdaad moest gepleegd zijn door een Chinees, die het schot door de voering van de rechter zijzak van zijn colbert zou hebben gelost. Een uitgebreid politieonderzoek werd ingesteld en bijna alle mannelijke Chinezen werden nu in letterlijke zin aan hun jasje getrokken, om te zien, of er ook een spoor van een schot in de voering te ontdekken was.
Doch nu deed zich het volgende merkwaardige feit voor: de colbertjasjes van alle Chinezen, die aan het onderzoek werden onderworpen, vertoonden in de voering van de rechter zijzak een gaatje, dat veroorzaakt kon zijn door een kogel! Dat de misdaad nimmer werd opgehelderd, behoeft geen betoog!

De zuinigheid van de Chinezen bracht mede, dat hun kleding er vaak zeer armoedig uitzag. Hun hele toilet bestond veelal uit niets anders dan een oude broek en een smoezelige stofjas. Doch, als ze "voor zaken" op reis moesten, of om andere redenen eens goed voor de dag wilden komen, dan konden ze in zeer beschaafde en zelfs zeer smaakvolle kleding zich vertonen, al verried hun keuze voor snit en kleur natuurlijk de voor ons wel wat opvallende smaak van de oosterling. Hoe zeer ze hun kleding ontzagen, moge blijken uit het voorbeeld van een Katendrechtse Chinees, die, naar één van zijn collega's me vertelde, al veertien jaar deed met het, bij bijzondere gelegenheden gebruikte, natuurlijk zeer solide, overhemd.

Als je met enkele, min of meer vooraanstaande, Chinezen op Katendrecht wat meer vertrouwd of bevriend was geraakt, dan trof je, naast de reeds vroeger ervaren grote voorkomendheid en beleefdheid van die gele broeders, hun hartelijkheid en hun medeleven met je zakenzorgen en familieomstandigheden. Het meest was je in de gelegenheid om met "betere" Chinezen daar in contact te komen, wanneer je de twee Chinese restaurants bezocht, welke ook door Rotterdammers, die overigens niet veel aan restaurantbezoek hechtten, toch gaarne gefrequenteerd werden. Natuurlijk kon je er nogal eens schilders en andere artiesten vinden, op wie dat uitzonderlijk wereldje een bijzondere aantrekkingskracht uitoefende om zijn karakteristieke aspecten.
De Chinese restaurants waren tevens wisselkantoren en winkeltjes, waar je thee, sigaretten, sterk geurende zalfjes en andere eenvoudige geneesmiddelen kon kopen. Nu we het over restaurants hebben, valt meteen over het eten der Chinezen in het algemeen te zeggen, dat ze voor zichzelf veel minder kieskeurig schenen te zijn in de keuze van de spijzen, dan wij, Europeanen. Als men bijvoorbeeld zag, welke visserijproducten gretig door hen werden gekocht, dan kreeg men een eigenaardige indruk van hun smaak. Voor ons, als eetbare waar, vrijwel onbekende, griezelig uitziende vissoorten, krabachtige, zeesterachtige of kwalachtige dieren, die als bijvangst in de netten werden opgehaald en gewoonlijk bij het afval werden gedeponeerd, vonden bij hen blijkbaar met groot gemak en met veel genoegen aftrek.
Wat de bereiding van het eten in de restaurants betrof, viel het mij op, dat de spijzen niet gekookt, maar gestoomd werden - een zeer moderne bereidingswijze, zoals men ziet.

Met het verenigingsgebouw, de twee restaurants en het, nog niet door mij vermelde, door zeelieden van allerlei slag en nationaliteit bezochte, danshuis heeft men zowat de belangrijkste gelegenheden van de Katendrechtse Chinezenwijk genoemd, waar je, behalve de hoofdstraat, nog een reeks zijstraatjes in ogenschouw kon nemen, die een aanblik boden van grote armoe en vervuiling. Dan trof je nog een aantal cafeetjes aan, die meer het uiterlijk hadden van winkelkamertjes dan van drankgelegenheden, en die voor het merendeel door Grieken geëxploiteerd werden.

Van de activiteit en het eigen initiatief van de Chinezen kreeg ik bij verschillende gelegenheden een goede indruk, onder andere bij de jaren geleden Rotterdamse "V.V.V."-week. Eén der restaurants was toen in een Chinese tempel, of pagode, omgebouwd en de Chinezen hadden feestelijkheden gearrangeerd, onder andere spannende demonstraties van "zwaardvechten", die met producten van eigen uitbeeldingsvermogen, bijvoorbeeld een kunstzinnig uitgevoerde drakenfiguur, werden opgeluisterd.
Ook in de artistieke richting bewegende huisarbeid, zoals het naar oude Chinese motieven beschilderen van zijden kaplampjes en het vervaardigen van sierlijk gekleurde waspoppetjes, trok de aandacht.

Wat de meer geheimzinnige activiteit in dat Chinezenwereldje betrof: je hoorde nogal eens van opiumschuiven en opium smokkelen, maar gelegenheid om met die twee uitwassen kennis te maken, kreeg je als niet-Chinees uiteraard niet, of je moest er direct mee te maken hebben. In speciale smokkelkroegen werd, naar verteld werd, tussen Chinezen en "vertrouwde" zeelieden, vaak Grieken, een duister gescharrel in opium en ander bedwelmend tuig gaande gehouden, waarbij lichtschuwe elementen, afkomstig uit de Rotterdamse avonturiers- en misdadigerswereld, gaarne hun bemiddeling verleenden, zowel voor de verkoop, als voor de verdere expeditie van het giftige goedje naar andere grote steden.

Voor het transport van smokkelopium scheen de auto wel het meest in trek: je kon er zo handig, zonder zelfs een schijn van verdenking op je te laden, "benzineblikken" in plaatsen. In werkelijkheid echter waren dit gemakkelijk te openen bussen, waarin de smokkelwaar veilig geborgen zat...

Wie het over opium smokkelen heeft, denkt tegelijk aan dat andere, clandestien verhandelde, gevaarlijker spul: de cocaïne. Daarmee wisten ze op Katendrecht ook al weg, evenals in de zeemansbuurten in de binnenstad, met name in de omgeving van "de Dijk". De ongelukkigen, die aan dit afschuwelijk gif verslaafd waren, vormden een apart type. Wie ze eenmaal gezien had, zou hun verlepte en verflenste verschijning niet licht vergeten. Beverig waren ze en onvast van gang, te vroeg verouderde en vervallen mensen, met een vaalbleke kleur. Hun gelaat leek wel een masker van perkament. Hun hoofd schokte en uit de zenuwachtig vertrokken mond klonk hol en onzeker hun zwakke stem als een grafgeluid. Niemand kon de diepte peilen van hun morele misère, noch de volle omvang beseffen van de monsterachtige laagheid van hen, die zich verrijken ten koste van deze menselijke ruïnes.
Ja, Rotterdam telde ook zijn slaven: slachtoffers van hun ziekelijke zucht naar het vernietigend venijn, dat geest en lichaam in een toestand bracht van immer voortschrijdende verkwijning, tot het verval en de verwording volkomen waren.
Mocht ook deze slavernij, naast die der blanke slavinnen, eens voorgoed worden uitgeroeid!




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 December 2018