Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Oorlogsherinneringen van een brandweerman

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Oorlogsherinneringen van een brandweerman

Hertaling.

Dinsdag 14 mei 1940! Vandaag is het voor Rotterdam niet de dag van de opbouw, maar de dag van de afbraak. Vandaag wordt Rotterdam getroffen in het hart, de binnenstad wordt verwoest. De invallende militaire macht rukt steeds verder op naar onze stad. Onder de bevolking heerst een zenuwachtige stemming. Het ergste wordt gevreesd, maar wat dat ergste zijn zal, kan niemand bevroeden. De morgen gaat voorbij. Het wordt 11 uur, het wordt 12 uur, de stad is de ondergang nabij, en ze weet het niet. De wijzers van de klok gaan verder. Het wordt half één, het wordt één uur. Reeds is het kwaad ten volle over Rotterdam besloten, maar nog weet men het niet. Doch dán verschijnen er vliegtuigen. Van omhoog dalen ze neer, als haviken werpen ze zich op hun prooi; de stad dreunt van het gegons en geronk der motoren. Hoeveel zijn het er? Dertig? Veertig? Vijftig? We weten het niet. Doch ze hebben alle slechts één doel: Rotterdam tot overgave dwingen!

De vliegtuigen werpen brisant- en brandbommen uit, het is, alsof ze uitgestrooid worden als confetti. De bommen vallen neer op daken, dringen daardoorheen, komen op zolders, het vuur vindt voedsel in daar opgeslagen rommel, de vlammen laaien hoog op, doen hun vernielende werking in het ene huis en gaan verder naar een ander huis. Ze dansen en huppelen van pand tot pand, ze kennen geen hinderpalen, ze verbreken ruiten, ze pakken de gordijnen aan, de kleden, het meubilair. Ze rennen, ze hollen, ze vliegen van beneden naar boven. Ze onderwerpen een straat aan haar geweld en zijn nog niet tevreden, ze springen een zijstraat in, ze werpen zich op huizen aan de overkant. Er branden twee, drie straten, er branden vier, vijf straten, er branden tien, twintig, honderd straten. De vlammen zingen en schreeuwen, loeien en gillen, gieren en fluiten, en werpen alles neer wat in de weg komt. Een stad verbrandt! En door het vuur klapwiekt de engel des doods!

De mensen worden opgejaagd. Het vuur heeft hen uit de huizen gejaagd en naar buiten gedreven. Grijsaards, die amper nog kunnen lopen, strompelen over de straten, kleine kinderbeentjes trachten de grote stappen bij te houden van vader en moeder, die de handjes van hun kleinen stevig omklemd houden en hen meetrekken, mee dwingen, meesleuren over de gevaarlijke straten van de brandende stad naar de veiligheid. Waar is die veiligheid? Dakpannen, stukken steen, balken ploffen naar beneden. De dood loert links en rechts, boven en beneden. Zieken worden weggedragen door een zee van vlammen heen. De schuilkelders zijn overvol. Huizen storten ineen en het puin bedekt de voortgejaagde vluchtelingen; uit een chaos van steen en balken rijst een kinderhandje omhoog. Uit het brandende Coolsingel-ziekenhuis worden de zieken weggedragen. Het ziekenhuis schudt en wankelt, het kraakt en siddert, maar de zusters doen hun plicht en brengen de patiënten naar een dichtbij gelegen kerkgebouw. Maar ook daar laat het vuur de zieken niet met rust. Ze moeten verder weg. Ze worden gebracht naar hospitaalschepen, naar scholen, naar woningen, die buiten de brandende binnenstad staan. Een stad wordt ontvolkt.

Wie een auto kan bemachtigen, prijst zich gelukkig. Doch het zijn er slechts weinigen op de vele tienduizenden en er zijn er ook, die, hoewel hun auto klaar staat, haastig wegvluchten en in hun angst in het geheel niet aan hun gereedstaande auto denken. Hulpeloze tobbers worden op carriers gezet of op bagagedragers van rijwielen. Grote drommen trekken de stad uit naar buiten. Naar Overschie en Delft, naar Capelle en Nieuwerkerk, naar Hillegersberg en Schiebroek. Daar worden de woningen, de scholen, de fabrieken volgepropt met vluchtelingen. Maar de stroom blijft aanhouden tot laat, tot heel laat in de avond. Dan is er in de omtrek geen plaats meer om de vluchtelingen te herbergen en duizenden brengen de nacht door in het open veld. Het weer is in de oorlogsdagen bijzonder mooi geweest, soms was het bijna windstil. Maar vandaag is het gaan waaien, het vuur heeft een bondgenoot gekregen in de wind; de wind heeft het vuur opgejaagd, en de binnenstad is één grote vuurzee geworden. Rotterdam is getroffen in het hart, en met Rotterdam valt Nederland. Om vijf uur komt het bericht van de capitulatie.

Weg is de vrijheid en zelfstandigheid van Nederland. Weg is ons vorstenhuis. Weg is de binnenstad van Rotterdam. Vandaag is er door velen gebeden zoals ze het nog nimmer gedaan hadden. Vandaag is er geschreid, zoals er nog nimmer geschreid is. Sterke mannen kunnen hun aandoeningen niet bedwingen en snikken het uit. Het hart van Rotterdam is geraakt. Huizen branden, kantoren branden, kerken branden. Ook de Sint-Laurenskerk brandt. Een stad wordt ontvolkt. De vlammen vernielen de preekstoel, de banken, het prachtige orgel, het koperen koor, de gebrandschilderde ramen. Maar in die zee van vlammen blijft, hoewel gehavend, de grote machtige toren staan en te midden van de chaos wijst die toren omhoog naar de Onveranderlijke.

Wanneer het bombardement begint, ben ik, Van der Burg, gelukkig thuis. We zijn allen in de gang onder de trap gaan staan. Ook hebben we nog een paar buren bij ons binnen genomen en even daarna nog twee chauffeurs en een vrouw uit een passerende auto. Tijdens de bommenregen heb ik nu en dan buiten de deur gekeken en ben ik ook enkele keren naar de bovenste verdieping van ons huis geweest om de uitwerking ervan te zien. Zo zag ik een bom uitwerpen, die, naar ik meende wel vlak bij ons zou inslaan. Nog juist kon ik de aanwezigen waarschuwen, en daar volgde de knal al, die ons huis deed trillen en schudden. Een blik buiten de deur deed ons zien, dat de Ambachtsschool aan de Gordelweg geraakt was. Even daarna vielen bommen in de Bergselaan en de Savornin Lohmanlaan. Uit de bovenverdieping zag ik uit de stad grote rookwolken opstijgen, zodat ik toen reeds wist, dat er verschillende branden ontstaan waren.

Om twee uur kwamen er vluchtelingen uit de richting Noordsingel. Al spoedig bleek uit de kleding, dat het gevangenen waren, die noodgedwongen de vrijheid herkregen hadden. Op de gevangenis was ook een bom terechtgekomen, die de gehele C-vleugel verwoest had. Hier is echter geen brand ontstaan. De eerste, die bij ons kwam, heb ik naar de toestand gevraagd. Hij vertelde, dat er verschillende slachtoffers waren. Op de vraag, wat hij nu ging doen, antwoordde hij: "Als dit over is, ga ik eerst mijn kameraden helpen!" Ik gaf hem een klap op de schouder en zei: "Dat is mannentaal!" Het deed me goed, die spontane uiting van hulpvaardigheid te horen, al werd die dan ook gedaan door een uitgeslotene uit de maatschappij. Later heb ik nog van een bewoner van de Noordsingel gehoord, dat uit een pand aan de Teilingerstraat, dat ook door een bom getroffen was, alleen een vrouw, die reeds enkele jaren ziek te bed lag, gered werd. En deze redding geschiedde door een voorbijkomende gevangene, die met opoffering van eigen leven de ruïne binnendrong en haar naar buiten droeg. Zodra het in de lucht wat kalmer werd, had ik in huis geen rust meer. Ik heb mijn brandweerlaarzen aangetrokken en ben naar de stad gelopen. De auto durfde ik niet te nemen, omdat ik niet wist, waar ik terecht zou komen.

Op de Noordsingel zag ik, dat er een flinke brand was in de Bergstraat. De spuiten 54 en 20 waren met de baby-motorspuit al aan het werk. Daar hoorde ik, dat de waterleiding niet meer werkte, en wat dat betekende voor de brandende stad zouden we ondervinden. Immers, al de blokbrandweren, gevormd uit en aangeschaft door de burgerij, en ook de gewone slangenwagens waren hierdoor tot werkloosheid gedoemd. Alleen met motorkracht en op open water was wat te bereiken. Ook de oude handbrandspuiten zijn nog gebruikt. Door vervanging van de slangenwagens waren deze oude spuiten overcompleet geworden en in een hoekje opgeborgen. De laatste tijd waren ze in verband met de luchtbescherming weer op verschillende plaatsen gestationeerd om bij een eventueel defect aan de waterleiding dienst te kunnen doen. Op deze dag van brand bleek wel, hoe goed het was, dat men met deze mogelijkheid rekening gehouden had.

Men heeft trouwens op 14 mei met nog wel veel primitiever blusmiddelen gewerkt. Op het Lisplein is bijvoorbeeld door de burgerij de blussing aangevangen met emmers water, welke men elkaar op ouderwetse manier van hand tot hand doorgaf. In de Bergstraat, Bleiswijkstraat en Zegwaardstraat stond al spoedig een vijftigtal huizen in brand. Het was een hopeloos gezicht! Geen waterleiding en geen telefoon! Gelukkig waren enkele jongens op de fiets zo bereidwillig, de orders over te brengen. Op deze manier kreeg ik nog een baby-motorspuit en ook een grote motorspuit. Ook collega Kruis heb ik zo laten halen, toen ik ontdekte, dat het hoekpand Bergweg-Insulindestraat in lichterlaaie stond. Bij de Bergweg was het hoog tijd, dat er een grote motorspuit kwam, daar het Huis van Bewaring ook al begon te branden. We hebben hier echter, zij het ook met zeer grote moeite, de brand tijdig weten te stuiten.

Terwijl ik druk bezig was, kreeg ik bericht, dat de fabriek van Paul C. Kaiser aan de Rechter Rottekade in brand stond. Met een passerende motorfiets ben ik erheen gebracht. Het bleek gelukkig niet zo erg te zijn. In de Rotte, vóór de fabriek, lag een boot te branden, die waarschijnlijk olie bevatte, en dit gaf een geweldige rookontwikkeling. Er lagen wel slangen van de blokbrandweer, maar die konden geen dienst doen. Ook slangenwagen 16 met de baby-motorspuit was buiten werking, daar een bom in de onmiddellijke nabijheid was gevallen en daar alles verwoest had. De manschappen besloten toen de baby-motor van slangenwagen 13 te halen en daarmee te gaan werken. Het was daar op de Rotte bij de Vriendenlaan een angstig gezicht. Aan de overzijde, bij de Warmoezenierstraat en Kortebrandstraat was alles onder vuur. De Bosjeskerk geleek een brandende fakkel. Op de Rechter Rottekade stond de houtopslagplaats van Berger en de Azijnfabriek van Tromp en Rueb in vlammen. Pand na pand zag ik verder branden. En midden tussen Berger en Tromp & Rueb stond een bakkerswagen van Van der Meer & Schoep, waarvan de bezorger niet meer te zien was, om levensbehoud gevlucht voor de bommen. Ongezocht leverde dit het bewijs, met welke moeilijkheden het bezorgpersoneel in die dagen te kampen had, en dat de broodbezorging geschieden moest met gevaar voor eigen leven.

Op de Rotte had ik een gesprek met de oude heer Kuijpers. Ik wees hem op het gevaar, dat de brand "om" kon lopen en hij dan ingesloten was. Er was grote kans, dat zijn huis dan zou gaan branden met de aanwezige voorraad olie en benzine. Hij was één van de weinige bewoners, die in zijn huis gebleven was. Over vluchten dacht hij ook nu nog niet. Eerst als het huis ging branden, zou hij weggaan. "Overal heb ik emmers water klaarstaan," zei hij. "Zolang ik kan, zal ik de brand in mijn huis tegenhouden." Een hulde voor een man van ruim zestig jaar, die op zijn post bleef en moed bleef houden, al zag het er somber, ja hopeloos uit. Gelukkig kreeg hij hulp van spuit 16, onder leiding van brandmeester Schravesande, en is zijn werk niet tevergeefs geweest. We kunnen gerust zeggen, dat mede door zijn voorbeeld van plichtsbetrachting dit stuk van de Rechter Rottekade bewaard is gebleven.

Bij de terugtocht naar de Bergstraat kwam ik over de Hofdijk. Enige panden vanaf de Vriendenlaan-Schoterbosstraat waren aan het branden en verder naar de Katshoek toe, heerste overal het vuur. De bakkerij van Chr. Van der Graaf lag net op de grens, maar het zou niet lang duren, of de vlammen kwamen ook in deze richting. Op de hoek Schoterbosstraat-Hofdijk was een flinke groentewinkel. De étalage, waarin vruchten en gevulde flessen uitgestald waren, zag er aantrekkelijk uit. Het was duidelijk, dat ook deze zaak niet gespaard zou worden. Toen ik daar even stond te kijken, kwamen enige mensen mij vragen, of ze de ruiten mochten ingooien en de levensmiddelen meenemen. Natuurlijk kon ik daarvoor geen toestemming geven, en ik heb hun erop gewezen, dat dit diefstal zou zijn. Of dit geholpen heeft, betwijfel ik. Want kort daarop, toen ik op de Noordsingel liep, hoorde ik glasscherven rinkelen. Bij mijn terugkomst daar, de volgende morgen, was de winkel een rokende puinhoop. Ook op de Noordsingel was weer werk.

Een tiental panden stond in brand en ook de huizen in de achtergelegen Almondestraat waren door het vuur aangegrepen. Slangenwagen 20 was van de Bergstraat al hierheen gekomen. Met drie stralen op de baby-motorspuit hebben we de zaak aangepakt en aan weerszijden uitbreiding voorkomen. Er werd hard gezwoegd, maar wanneer we op één punt succes hadden, laaiden de vlammen op andere punten weer op. En voor zoveel branden tegelijk was er niet voldoende motormateriaal. Op de Schieweg was slangenwagen 19 in actie. Vijf panden van vier verdiepingen stonden geheel in brand en het water moest uit de Schie gehaald worden. Ook op het Lisplein waren zeven of acht panden in brand geraakt. Daarheen is spuit 18 gegaan en ook een grote motorspuit. 's Avonds hebben we deze weggehaald, toen we daar assistentie kregen van een motorspuit van de fabriek van Allan.

In de Bergstraat kwam, toen het donker werd, iemand ons zeggen, dat er in het gras langs de Noordsingel een man van de brandweer lag, die, naar hij veronderstelde, niet goed was. Het bleek de opzichter Keyzer, van de afdeling Brandblusmiddelen te zijn. We dachten, dat hij bewusteloos was, maar later, na doktersonderzoek, bleek, dat hij volkomen uitgeput was. Geen wonder ook! In vijf dagen was hij niet uit de kleren geweest! We hebben hem bij onderbrandmeester Meininger te bed gebracht. Hij heeft tot donderdagmorgen geslapen en zou na het ontbijt naar de kapper gaan. In de Zwart Janstraat kwam toen juist de motorspuit aanrijden en opzichter Keyzer was niet meer te houden. Hij sprong op de spuit, ging opnieuw aan het blussen en voelde zich weer als een kapitein op de brug. Toen de motorspuit van het Lisplein vrij kwam, zijn we ermee naar de Schiekade gegaan, om te proberen het Sint Franciscus Gasthuis te redden. De éne zijde van de Roovalkstraat stond bijna geheel in brand, terwijl ook in de Teilingerstraat en Vrouw Jannestraat verschillende panden brandden. Onmiddellijk hebben we vier stralen uitgelegd, waarvan twee in de Roovalkstraat en twee in de Teilingerstraat.

In de Roovalkstraat stonden nog enkele bewoners langs de huizenkant. Wegens het gevaar van instorting heb ik ze weggestuurd. De laatsten waren een vrouw en een jongen. Hoe ik erbij kwam, weet ik nu nog niet, maar ik vroeg hun: "Er zijn toch geen mensen meer binnen?" Daarop kwam het verontrustende antwoord: "Mijn man en zoon zijn nog binnen en mijn man is lam." Direct heb ik enkele mannen naar boven gestuurd en ze zijn gelukkig veilig met de achtergelaten mensen beneden gekomen. Stellig geloof ik, dat de vrouw zo in de war was, dat ze weggegaan zou zijn zonder haar zonder haar man en zoon. Wat er van de theorie der luchtbescherming terecht is gekomen, bleek ook hier. In het eerste benedenhuis, waarvan het souterrain als magazijn was ingericht, had men voor het gemak alle emballage, zoals kisten, plankjes en papier opgeslagen, of beter gezegd, neergesmeten, onder de warande. Alles zo brandbaar mogelijk! Een paar kleine vonkjes en de rode haan kon opnieuw victorie kraaien!

Door dit souterrain hebben we een slang gelegd. Twee jonge mannen hadden de straalpijp en zijn op het binnenterrein de achterzijde der Roovalkstraat gaan bewerken. Al spoedig kwam er één melden, dat ze het niet langer aandurfden. Het was dan ook heel gevaarlijk. Aan drie zijden waren er vlammen. We moesten terug. Na korte tijd hebben we het toch weer geprobeerd. Oud-onderbrandmeester Van Nus is er toen bijgebleven. De hitte was daar zo groot, dat deze drie mensen geregeld hun zakdoeken nat moesten maken en over hun gezicht leggen voor bescherming. Het is dan ook alleen aan hun doortastend en vasthoudend optreden te danken, dat de panden aan de Schiekade tussen Roovalkstraat en Teilingerstraat behouden zijn gebleven. Ik ben nog alleen op verkenning uit geweest in Roovalkstraat, Vrouw Jannestraat, Teilingerstraat, Simonstraat, Boekhorststraat, Zomerhofstraat. Alles stond in vuur en vlam! Toen kreeg ik het benauwd en ben de vlammenzee daar uit gevlucht!

Intussen is de dag gedaald en de nacht heeft zijn zwarte sluier gespreid over de twistende en verontruste wereld. Het licht van de dag is ondergegaan en het is donker geworden. In deze nacht, in de nacht van 14 op 15 mei 1940, is het donker boven Berlijn en Parijs, boven Londen en New-York, boven Moskou en Tokio. Maar boven Rotterdam is het licht. Daar viert het vuur zijn helse triomfen. De wind is steeds heftiger geworden en doet de kracht van het vuur toenemen. Met donderend geweld storten huizen en kerken krakend ineen. De vlammen steigeren, de vonken springen de nachtelijke lucht in en waaien weer verder. De stad is één grote, verschrikkelijke brandstapel geworden. En op die brandstapel ligt de onafhankelijkheid van Nederland. Op die brandstapel ligt meer. Daar ligt het geluk, daar liggen de idealen, de plannen van vele duizenden, die in enkele uren alles verloren hebben en die nu ontmoedigd en gebroken treuren ergens in een toevluchtsoord buitenaf, een schuur, een school, een hoekje op een zolder, of die nog zwerven in de omtrek en die het niet laten kunnen om af en toe nog eens om te kijken naar die stad, waar ze zovele jaren gewoond en gewerkt hebben en wier vuurgloed thans tot op vele kilometers afstand zichtbaar is. Daar buiten Rotterdam zijn ook anderen. Gevluchte mensen, die alles verloren hebben, die van hun huisraad niets hebben kunnen redden en die toch iets heel kostbaars behouden hebben: hun geloof in de almachtige God, bij Wie ze ook nú, juist nu, hun steun en hulp zoeken. Zij allen zijn thans buiten de brandende stad.

Wij mannen van de brandweer, hebben hier nog een taak. Wij moeten trachten het St. Franciscus-Gasthuis te redden, dat door het vuur van de omliggende straten bedreigd wordt. Indien dat niet lukt, ziet het er ook bedenkelijk uit voor het ziekenhuis "Eudokia" aan de Bergweg. Staande op de Schiekade heb ik de indruk van een vuurlawine. Het is mooi, maar tevens angstig en gevaarlijk. Talloze ruiten zijn gesprongen of geheel weggeslagen. Rondvliegende vonken kunnen in gordijnen terechtkomen en de brand een ontzettende uitbreiding geven. Slechts één ding kunnen we doen. Spuiten! Spuiten! En dan komt er een nieuwe moeilijkheid. De chauffeur van de motorspuit komt zeggen, dat hij geen benzine meer heeft en dat hij in deze vonkenregen geen benzine over kan gieten! We hebben dat probleem opgelost, door zakken in de Schie nat te maken en boven het reservoir te houden, waaronder de chauffeur de benzine overgoot. Hiermee hadden we geluk, hoewel het niet ongevaarlijk was. Een andere oplossing zou geweest zijn, de motorspuit uit te schakelen en een eind verder, waar de vonkenregen niet zo erg zou zijn, het benzinereservoir te vullen, maar dat zou betekend hebben, dat we een half uur geen water hadden en dat durfden we heus niet aan. We namen dus maar wat meer risico. Op de Schiekade, hoek Zomerhofstraat, stonden nog enkele panden, die ongedeerd waren. Met lede ogen moesten we aanzien, dat het vuur van de achterzijde af steeds verder woekerde. Eerst ging er een woonhuis branden en daarna de wasserij van Paling. Er was niets aan te doen. Van de éne motorspuit, die we hadden, konden we geen straal missen en andere hulp was er niet.

Gelukkig zijn spoedig daarop twee motorspuiten uit Den Haag gekomen. Eén daarvan heb ik bij mij gehouden en de andere doorgezonden naar de Schiekade-Molenwaterweg. Ook kwam de motorspuit uit Schiebroek met haar commandant, de heer Schaafsma, maar deze hulp was helaas slechts van korte duur. Na slechts even water gegeven te hebben met vier stralen, liep namelijk de motor warm. Na een poosje stoppen, werd met twee stralen verdergegaan. Maar ook dit ging niet en Schiebroek is toen maar ingerukt. De Haagse spuiten werkten best en daar hebben we veel hulp van gehad. Ook de motorspuit van Hillegersberg met haar commandant, de heer Pontier, kwam ons te hulp. Deze is naar de Poortstraat-Delftsestraat gedirigeerd en heeft daar de strijd met het vuur aangebonden. Midden in de nacht ben ik gaan telefoneren in het St. Franciscus-Gasthuis. Ik was moe en een beetje moedeloos. Ook had ik geweldige last van mijn ogen door de grote hitte en rookontwikkeling.

Toen ik bij de portierster binnenkwam, lag deze geknield te bidden. Bereidwillig heeft zij de door mij gevraagde diensten gedraaid en daarna met boorwater mijn ogen uitgewassen. Nog even hebben wij zitten praten en bij het weggaan gaf ik haar de hand en zei: "Zuster, een moedeloze man was hier binnengekomen, maar door ons gesprek ben ik weer opgeknapt. We gaan nu weer verder vechten tegen het vuur en met Gods hulp hopen we het ziekenhuis te redden." Beide handen legde de zuster toen op mijn schouders en zei: "Jullie vechten en vechten als leeuwen en wij bidden en blijven vragen. En dat mogen we ook doen, want God zelf heeft ons dat geleerd." Van zulk een gesprek gaat kracht uit. Je voelt je gedragen door het gebed en al beleden wij niet hetzelfde geloof, hier verstond ik iets van de "gemeenschap der heiligen". Even voor het telefoneren en het gesprek in het ziekenhuis, was ik een ogenblik over de Teilingerbrug gegaan om enkele tellen buiten de rook te zijn. Er stond een man met een fiets te kijken. Op mijn vraag, of hij even naar mijn vrouw zou willen gaan en haar zeggen, dat het mij goed ging, antwoordde hij bevestigend. Toen ik hem het adres opgaf, vroeg hij, waar de Bergsingel was. Daardoor bemerkte ik, dat hij geen Rotterdammer was. Hij vertelde mij, dat hij in Den Haag woonde en hierheen gekomen was om naar een zoon te zoeken, die in militaire dienst was. Dit leek wel een zoeken naar een speld in een hooiberg. De Bergsingel heeft hij gevonden en de boodschap overgebracht.

In het holst van de nacht belde ik aan bij de heer Wijs, Schiekade nr. 118, omdat ik graag daar de achterzijde van de daar nog niet brandende huizen wilde inspecteren. De heer Wijs, die alleen thuis was - zijn huisgenoten waren gevlucht - liep met mij mee. Ik vroeg hem, of hij de buitendeur open wilde laten, daar ik gaarne nog eens terugkwam. Hij was direct bereid aan mijn verzoek gevolg te geven, want van slapen kwam toch niets. Toen vroeg hij, of hij ons iets kon aanbieden. Thee of koffie was natuurlijk uitgesloten, wegens gebrek aan drinkwater, maar er was nog wel limonade, of ook nog wel iets sterkers. Graag heb ik van het laatste een opwekkende slok genomen. In mijn druipende plunje moest ik gaan zitten, waartoe mijn gastheer mij aanspoorde met de woorden: "Een dronk is een zit waard!" Als er nog anderen waren, die een verkwikking nodig hadden, moest ik ze maar sturen. Nu, zo'n aanbod was niet af te slaan. Allereerst heb ik gevraagd voor het wakkere drietal, dat op het binnenterrein stond te spuiten. De heer Wijs is er zelf de lafenis gaan brengen en heeft daarna nog velen aan zijn geïmproviseerde bar verkwikt. Het was ook bijzonder gezellig in deze gastvrije huiskamer met de brandende kaarsen als noodverlichting. Later zijn er ook nog onthaald op brood met kaas, waarbij het soms meer leek op kaas met brood. Enige weken na deze nacht heeft de heer Wijs aan collega Kruis nog een schriftelijke dankbetuiging gezonden, waarbij tevens een belangrijke gift gevoegd was voor de in zijn omgeving gewerkt hebbende manschappen. Collega Kruis en ik hebben later deze gift onder de belanghebbenden verdeeld en hen daarbij toegesproken namens de gever. Ook van Dr. Bavinck heb ik nog een gift ontvangen, welke gestort is in het Fonds voor Hulpbetoon der Rotterdamse Vrijwillige Brandweer.

Na uren hadden wij in deze omtrek de brand enigszins onder de knie en ben ik maar weer eens ergens anders gaan kijken. Mijn nieuwsgierigheid bracht me naar de Rechter Rottekade. De fabriek van Paul C. Kaiser stond er nog, maar in de Vriendenlaan en op de Hofdijk brandde het enorm. Graag had ik de grote motorspuit, die daar stond te werken, naar de Teilingerstraat bij de Noordsingel gestuurd, maar dat ging nog niet. We hebben toen met elkaar nog eens flink aangepakt. Na een uurtje, waarin ook de Anna Mariastraat aan de zijde van Paul C. Kaiser was gaan branden, waren we zo ver, dat de grote motorspuit weg kon en de blussing daar aan twee baby-motorspuiten kon worden overgelaten. We zijn toen naar de Noordsingel-Teilingerstraat gegaan. Het was mijn bedoeling, de brand daar te stuiten. Al wat nog tussen de Hofdijk en de Teilingerstraat lag, wilde ik prijsgeven en voorkomen, dat het vuur over de Teilingerstraat heen zou slaan. Daarbij moest er rekening mee gehouden worden, dat het spoorviaduct in de Vijverstraat al verder brandde. Gelukkig kreeg ik toen daar ook hulp van een Haagse motorspuit en van enkele baby-motorspuitjes. Al wie brandweerman was, deed wat in zijn vermogen lag om te helpen. Geen opdracht was te zwaar of te vermoeiend, al hadden we allen reeds een twintig uur achter de rug. Wat in normale tijden tot de onmogelijkheden behoorde, werd nu gedaan en vaak volbracht.

De bedoeling om de brand in de Teilingerstraat te stuiten is gelukt, al heeft het er in de Vijverhofstraat zeer om gespannen. Er waren in die straat namelijk twee opslagplaatsen van rubberbanden, waarvan één al aan het branden was. Gelukkig kon hier zeer bijtijds ingegrepen worden en de eigenaar heeft toen met wat personeel de gehele dag elk vonkje bespied en verdere brand weten te voorkomen. Ook de bogen onder de spoorweg brandden steeds verder. Dat moest, wilden we het ziekenhuis bewaren, gestuit worden. In overleg met collega Kruis hebben we toen besloten, de Delftse Brandweer te verzoeken ons nog een motorspuit te sturen. Het is niet gelukt om telefonische verbinding met Delft te krijgen en daarom is collega Kruis met een auto van het Rode Kruis naar Delft gegaan om persoonlijk hulp te vragen. De Delftse Brandweer was onmiddellijk bereid assistentie te verlenen en na een poosje verscheen de zo zeer begeerde hulp.

Bij het spoorviaduct werd het nu kritiek. Boog na boog ging het vuur verder. Water hadden we niet tot onze beschikking. Het enige wat we konden proberen was één of liefst twee bogen geheel leeg te maken, voordat het vuur er was. Daartoe riep ik de burgers te hulp. Deze waren daartoe ook wel bereid, behalve enige jongelui, die met de fiets aan de hand maar wat stonden te kijken en dan zo dichtbij kwamen staan, dat ze hinderlijk in de weg stonden. Tot driemaal toe heb ik hun verzocht mee te helpen. Ze bleven echter kalm staan kijken en staken geen hand uit. Dat was me tenslotte teveel! Ik heb tegen deze heren uitgepakt en ze bij de kraag gegrepen en hun gedwongen, mee te helpen. Nu, dat hielp! We konden de brand hier even vertragen en toen daarna de Delftse Brandweer kwam, hebben we het pleit gewonnen en de brand onder de bogen van het viaduct en in de Scheveningsestraat tot staan gekregen.

Nadat collega Kruis naar Delft gegaan was, heb ik mijn vrouw getelefoneerd. Ik zat flink in de put. Op dat moment had ik bijna geen hulp van manschappen en in de Roovalkstraat begon er aan de zijde van het ziekenhuis een zolder te branden. Dit vertelde ik aan mijn vrouw. Kordaat zei ze: "Volhouden en de moed niet verliezen! Ik zál voor hulp zorgen!" En inderdaad, na verloop van een minuut of tien kwamen er verschillende van onze buren hun hulp aanbieden, waar ik erg blij mee was. Nog een tijdje later begon er ineens aan de Schiekade, enkele huizen van het ziekenhuis af, een dak te branden. Juist was ik op de binnenplaats van het ziekenhuis, waar ook veel Rode Kruissoldaten waren. Op mijn roep: "Emmers water!" is er een dertigtal mannen mee naar boven gehold, ieder met een emmer water, en zo konden we dit begin van brand spoedig wegwerken. We konden aan de gang blijven! Nu hier en dan daar stak het vurige monster de kop op en moest direct ingegrepen worden.

Omstreeks het middaguur moest er een probleem van geheel andere aard opgelost worden. Er was namelijk een geweldige dorst onder de brandweermannen. De waterleiding was uitgeschakeld en het water uit de Noordsingel was nu niet bepaald fris en onschadelijk voor de gezondheid. In gewone brandgevallen zitten we nooit met die puzzel, daar de omwonenden dan voor koffie en thee zorgen. Dit was nu, in verband met het uitvallen van de waterleiding, onmogelijk. Noodgedwongen heb ik toen iets moeten laten doen, dat in mijn leven nog niet gebeurd was. Er is namelijk op mijn bevel ingebroken in een winkel, waar bier en limonade verkocht werd. Nood breekt wet en zo was het ook hier. Maar de dorst kon gelest worden en de meesten vonden het nog wel zo lekker als koffie en thee. Tot ongeveer zes uur ben ik aan het werk gebleven. Ik had toen zulk een last van mijn ogen, dat ik genoodzaakt was de strijd op te geven. De leiding heb ik toen overgegeven aan brandmeester J.M. Corbeth (wiens gehele huis verloren gegaan was), die de gehele nacht van woensdag op donderdag gebleven is. Bij het naar huis gaan heb ik op de Noordsingel een auto aangehouden en de bestuurder was onmiddellijk bereid mij thuis te brengen. Nu treft dit wel heel mooi, daar hij op weg was naar mijn buren op de Bergsingel.

Thuisgekomen heb ik eerst een bad genomen, wat werkelijk heel erg nodig was. Daarna vlug in bed. Lang duurde deze rust echter niet, want het werd met de ogen steeds erger. Juist kwam er een zuster, die voor het Rode Kruis werkte, met een auto. Op haar advies ben ik toen meegegaan naar "Eudokia" om mijn ogen door een dokter te laten behandelen. Daar er echter in "Eudokia" op dat ogenblik geen oogarts was, moest ik naar het Bergweg-Ziekenhuis. Daar heeft een dokteres mijn ogen uitgewassen en ingespoten. Wat heb ik daarna geslapen! Ik was ook aan het einde van mijn krachten. Zo een achtentwintig uur aan één stuk door brand blussen, valt lang niet mee. Altijd maar lopen, trap op, trap af, over puinhopen klauteren en bij dat alles nog de geweldige spanning om nog iets te kunnen redden. Ook de emotie welke het zien van de slachtoffers me gaf, was vreselijk en om nooit te vergeten. In de Agniesestraat zagen we de bewoners, een gezin van zes personen, allen dood liggen. Het huis, door een bom getroffen, was geheel verwoest en een kleine jongen hing bekneld, met het hoofd naar beneden. 't Was een verschrikkelijk gezicht! Helpen was uitgesloten, wegens het grote gevaar van verdere instorting. Eerst moest het huis gestut worden, daar het anders zeker nog meer slachtoffers zou kosten.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

24 Juni 2022