(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
Het ontbreken van een administratie van het Rotterdamse deel der haven
In de Rotterdamse gemeentelijke administratie van 1928 is aan het bestuur der haven geen afzonderlijke plaats ingeruimd. Slechts enkele takken van havendienst zijn uit de overige gemeentelijke administratie losgemaakt. Het zijn de Gemeentelijke Handelsinrichtingen, waarvan de gemeente zelf de kaden en outillage in exploitatie heeft, het Vrij-Entrepot en de Gemeentelijke Droogdokken. Indien men deze dienst als een havendienst wil beschouwen, zou hier nog de dienst der Gemeentelijke Veren aan toegevoegd kunnen worden. Alle havenexploitatie echter, die buiten deze diensten valt, is met de gemeentelijke administratie verenigd gebleven. Een schifting van de havenexploitatie uit het overige gemeentelijk bestuur, teneinde één grote afzonderlijke havendienst te verkrijgen, heeft niet plaatsgehad.
Aan deze toestand zijn verscheidene nadelen verbonden. Als vormende één geheel met de overige administratie, heeft het bestuur der haven het lot van die administratie moeten delen, heeft het de splitsingen in de administratie mede moeten ondergaan. Men hoeft slechts de werkzaamheden der diverse commissies van bijstand van burgemeester en wethouders, ingevolge artikel 54 en van de commissie ingevolge artikel 166 der Gemeentewet door de raad gekozen, te beschouwen. De volgende commissies verrichten werkzaamheden, die onmiddellijk op het besturen der haven betrekking hebben:
Niet minder uitgewerkt is de verdeling in het college van burgemeester en wethouders. Behalve de burgemeester hebben vier der vijf wethouders een taak, die gedeeltelijk op het bestuur der haven betrekking heeft. De burgemeester is belast met het beheer der Politie, der Brandweer, van de Havendienst (in engere zin; namelijk de dienst van de havenmeester) en de Handelsinrichtingen. Eén der wethouders is belast met het beheer en onderhoud van alle plaatselijke werken en eigendommen der gemeente, een ander met alle aangelegenheden betreffende de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst en de uitvoering der Quarantainewet, een derde met het beheer der afdelingen Financiën, Belastingen, Gemeentebedrijven (waaronder Veren en Droogdokken gerekend worden) en Vrij-Entrepot (gedeeltelijk). De algemene personeelszaken tenslotte zijn bij een vierde wethouder ondergebracht. (Verslag van de Toestand der Gemeente Rotterdam over 1926).
- de commissie voor de strafverordeningen,
- de commissie voor inkomsten en uitgaven,
- de commissie voor de plaatselijke werken en eigendommen,
- de commissie voor de Handelsinrichtingen,
- de commissie voor de bedrijven (waaronder de Droogdokken en de Veren vallen),
- de commissie voor de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst,
- de commissie voor algemene personeelszaken.
Met deze versnippering over de commissies, de burgemeester en de wethouders voor ogen moeten wij natuurlijk niet vergeten, dat desniettemin het dagelijks bestuur over de haven gevoerd wordt door één college, namelijk dat van burgemeester en wethouders. De commissies staan het college slechts bij. De burgemeester en de wethouders hebben wel de leiding der verschillende takken van bestuur, maar bij het college berust tenslotte altijd de beslissing, en het college is ook collegiaal verantwoordelijk. Wat we echter missen is een regeling, die aan één commissie uit de raad opdraagt burgemeester en wethouders bij te staan in alle havenaangelegenheden en aan één lid van het college dat de, zij het altijd onder de auspiciën van het college staande, leiding van die aangelegenheden in handen heeft. Die commissie en dat lid zouden in alle havenaangelegenheden een stuwende kracht vormen, die bij het besturen van een wereldhaven niet gemist kan worden. Ik wil hiermee de vraag opwerpen, of die stuwende kracht thans in voldoende mate van burgemeester en wethouders uitgaat, maar wel kan gezegd worden, dat, indien met voortvarendheid gehandeld wordt, dit geschiedt ondanks de geldende regeling, dat een administratie, waarin meer eenheid gebracht ware, oneindig meer waarborgen zou bieden voor beslissingen, die de veranderende omstandigheden kunnen voor zijn of op de voet kunnen volgen. Aldus Mr. B. Kolff, auteur van het boek Autonoom Havenbestuur, een onderzoek naar het bestuur der haven van Rotterdam aan de hand van Britse en Franse gegevens, gepubliceerd in 1928.
Een ander nadeel, dat evenals de zo-even besproken versnippering voortspruit uit de vermenging met de overige administratie, wordt gevormd door het ontbreken van een boekhouding, waarin alle baten en lasten van de havendienst verwerkt worden. Dit heeft ten gevolge, dat niet bekend is of de gemeente op haar havenexploitatie winst maakt, dan wel verlies lijdt. Dit te weten is namelijk om twee redenen van belang. In de eerste plaats met het oog op de bepalingen van de Gemeentewet, die de gemeente toestaan met haar retributies, voor zover niet in een bedrijf geheven, slechts een matige winst te maken en in de tweede plaats met het oog op in of buiten het gemeentebestuur opkomende verlangens tot verhoging of verlaging der retributies. Intussen moet worden opgemerkt, dat het trekken van een scheiding tussen de inkomsten en uitgaven der havenexploitatie en de andere gemeentelijke inkomsten en uitgaven buitengewoon moeilijk is. In 1911 werd door burgemeester en wethouders een verslag aan de raad aangeboden betreffende een gehouden onderzoek naar de "Rentabiliteit van het Havenbedrijf". Verschillende moeilijkheden hebben zich bij dit onderzoek voorgedaan. Voor burgemeester en wethouders loste het onderzoek zich op in de vraag: "Legt de gemeente Rotterdam aan hare havenwerken meer ten koste, dan zij er uit trekt?" Al dadelijk deed zich echter een andere vraag voor, of namelijk met inkomsten en uitgaven rekening moest worden gehouden, die direct het gevolg waren van de exploitatie der haven.
De haven trok een grote bevolking naar de gemeente, die een uitbreiding der armenzorg en van het onderwijs noodzakelijk maakte. Ook uitgaven voor politie, verlichting, onderhoud en reiniging van straten waren een direct gevolg der havenexploitatie. Hier stonden indirecte inkomsten tegenover: de inkomens van allen, die in het "havenbedrijf" een bestaan vinden en voor een aanslag in de inkomstenbelasting in aanmerking komen, een hogere bate uit het gas- en elektriciteitsbedrijf ten gevolge van een ruimere en daardoor meer winstgevende afzet van gas en elektriciteit, een hogere rijksbijdrage in verband met bevolkingstoename, stijging van de waarde van gemeentelijke bouwterreinen enz. enz. Beslist werd, dat al deze inkomsten en uitgaven, die als bloot zijdelingse gevolgen waren te beschouwen, buiten aanmerking moesten blijven. Terecht immers, gelijk burgemeester en wethouders opmerkten, hun invloed onder cijfers te brengen lijkt niet mogelijk, "tenzij men zich bediene van een aantal volmaakt willekeurige premissen." Bovendien, indien men te doen had niet met een gemeentelijk, maar met een particulier havenbedrijf, of enig grootindustrieel bedrijf, dan zou dat evenzeer tot grote indirecte kosten aan politie, armenzorg, onderwijs enz. voor de gemeente leiden.
Moeilijk bleef het echter de grens tussen directe en indirecte baten en kosten te trekken. Twijfelachtige gevallen werden bijvoorbeeld gevormd door verscheidene bruggen en straten op Feijenoord. Deze werden tenslotte voor de helft ten laste der havenexploitatie gebracht, daar zij enerzijds de exploitatie der haventerreinen ten goede waren gekomen, anderzijds door hen het verkeer te land tot vrije ontwikkeling komen kon. Enkele andere straten werden geheel ten laste van de haven gebracht, omdat deze voornamelijk zo niet uitsluitend aangelegd waren ten behoeve van het verkeer tussen de onderscheidene havenkommen onderling. Een andere twijfelachtige post, namelijk het nadelig saldo uit het filiaal van het Koninklijk Meteorologisch Instituut, werd geheel ten laste van de haven gebracht, omdat "vermoedelijk" tot het vestigen van deze inrichting bijgedragen had de omstandigheid, dat de belangen der scheepvaart zulks vereisten.
Een veel grotere moeilijkheid leverde de vraag op, of havenwerken, waarvan het aanlegkapitaal reeds geamortiseerd was, in de rekening moesten worden opgenomen. De voor de aanleg gesloten leningen worden naar verhouding sneller afgelost, dan de waarde der havens daalt. Met een afschrijvingsmethode, zoals die in commercieel beheerde bedrijven gevolgd wordt, houdt deze amortisatie dus geen gelijke tred. Een niet uit de boezem van het gemeentebestuur komende zienswijze luidde echter, dat een commercieel systeem van boekhouding met een balans, waarin met de gelijke waarde werd rekening gehouden voor een gemeente in het geheel niet deugde. Deze verschillende overwegingen noem ik slechts om een denkbeeld te geven van de moeilijkheden, die zich bij zulk een berekening voordoen.
Tenslotte werd als volgt te werk gegaan: alle havenwerken, waarvan het aanlegkapitaal reeds ten volle was geamortiseerd werden niet in de berekening betrokken, behalve voor zover zij op het tijdstip der berekening nog tot gewoon onderhoud of vernieuwing aanleiding gaven. Het resultaat, waartoe de Commissie van Financiën na zeer nauwgezette berekening kwam, luidde, dat over de jaren 1906, 1907 en 1908 gemiddeld een voordelig saldo was verkregen van f 550.000,- per jaar. Gesteld, dat dit bedrag een kapitaalsrente vertegenwoordigde van 5 %, dan zou het in de haven gestoken kapitaal f 11.000.000,- bedragen. Volgens de Commissie moest echter de waarde van het gehele havencomplex veel groter zijn dan deze som. Aangenomen moest dus worden, dat een winst werd gemaakt van minder dan 5 %. We merken hier op, dat de Commissie met de overweging, dat de waarde van het havencomplex meer dan f 11.000.000,- was, in een taxatie van de werkelijke waarde verviel in plaats van zich te houden bij de oorspronkelijk gevolgde methode, die met het niet geamortiseerde aanlegkapitaal rekening hield. Volgens burgemeester en wethouders moest echter om tot een conclusie voor artikel 254 der Gemeentewet te komen met de werkelijke waarde gerekend worden. Bij de vaststelling van havengeldverordeningen was trouwens reeds meer met de reële waarde rekening gehouden; "en van de zijde van het Hoger Bestuur is daartegen geen bedenking geopperd", verklaarden zij.
Een zich niet noemend schrijver kwam in 1927 in de Nieuwe Rotterdamse Courant door middel van een globale berekening voor 1913 tot een winst van f 542.000,-. Aan de hand van de begroting voor 1927 kwam hij tot een winst van f 2.000.000,-. Deze berekening liet in tegenstelling met die van de Commissie voor de Financiën buiten beschouwing de terreinen langs de haven, die door de gemeente verhuurd worden, zulks met het oog op artikel 254, dat op inkomsten van privaatrechtelijke aard geen betrekking heeft. De schrijver doet uitkomen, dat door de gemeente een meer dan een "matige winst" wordt gemaakt, gelijk artikel 254 thans toestaat. Men moet echter niet het bedrag van f 2.000.000,- op zichzelf nemen, maar in verband met de schuld, die nog op de havenwerken drukt. Deze schuld wordt door de schrijver op f 60.000.000,- gesteld. Houdt men hiermee rekening, dan blijken de f 2.000.000,- slechts een winst van 3 1/3 % te vertegenwoordigen. Gaat men niet van het amortisatieprincipe, maar van de reële waarde uit naar analogie van de zo-even genoemde overwegingen van burgemeester en wethouders, dan komt men tot een nog geringer winstpercentage. Tenslotte zou ik op grond van al het bovenstaande toch niet de bewering voor mijn verantwoording durven nemen, dat de gemeente slechts een matige of minder dan matige winst maakt. Met het weergeven der gemaakte berekeningen stelde ik mij slechts ten doel aan te tonen, welke moeilijkheden uit het ontbreken van een afzonderlijk havenbeheer voortvloeien. Een berekening met het doel te onderzoeken, of aan artikel 254 is voldaan, komt op zeer losse schroeven te staan en geeft een resultaat dat weinig houvast biedt.
De tweede reden waarom het te betreuren valt, dat het resultaat der gemeentelijke exploitatie niet bekend is, noemde ik reeds. Gaan er in 1928 in of buiten het gemeentebestuur stemmen op, die voor verhoging of verlaging der retributies pleiten, dan kunnen zij, die die stemmen doen horen niet met nauwkeurige cijfers komen aangaande een door de gemeente geleden verlies of gemaakte winst, evenmin kan het gemeentebestuur zich op nauwkeurige cijfers beroepen, om ongemotiveerde verlangens te bestrijden. Afgezien van economische motieven, als daar allereerst is het motief der concurrentie tegen andere wereldhavens, zou immers een verliescijfer voor de gemeente een argument kunnen zijn tegen verlaging of voor verhoging der retributies, en zou een winstcijfer, waaraan niet viel te tornen - alweer afgezien van economische motieven - een dienstig wapen zijn in handen van hen, die de verlaging bepleiten of een verhoging ontraden. Het winstcijfer zou immers aantonen, dat de betalers der retributies niet slechts de kosten betalen, waarop der gemeente het verschaffen van wat zij genieten komt te staan, maar bovendien bijdragen in het overige deel der gemeentelijke huishouding, zulks in strijd met het beginsel, waarvan artikel 254 der Gemeentewet, dat een "matige winst" toelaat, een gematigde toepassing is.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
![]() |
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|