Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663)

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Philips en klik op ENTER




De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663)

fol. 29. In den jare 1172 bloeyden de boomen op Vrouwe Lichtmisse, het gras wies ongemeen (het gras groeide buitengewoon), de vogelen leyden eyeren, broeyden en kipten (de eieren kwamen uit).
Anno 1425 deden de lieden uit Schoonhoven een uitval naar Rotterdam en (woord ontbreekt) plunderden de schepen. De Rotterdammers lieten hun banieren achter.

1426 Willem Nagel, die een kapitein was onder vrouw Jacoba, heeft met zijn rovers, de Kennemers, de voornaamste sloten van Schieland verwoest en vernield, onder de dekmantel dat die heren de Hoekse partij toegedaan waren. Als zodanig werden bedoeld het slot Hildegarsberg, Cralingen (nu Honingen genoemd), en Spangen.

Het slot Spieringshoek was in het jaar 1351 al door de Delftenaren vernield.

1427 Rotterdam heeft naast andere grote steden van Holland 1250 schilden opgebracht, onder Philips van Bourgondië, ieder schild bedroeg 15 stuivers of 12 braspenningen.

Anno 1434 Water in Rotterdam, een grote storm, hoge watervloed en tijd van schaarste.

Anno 1436 trokken de burgers van Rotterdam op tot voor Calais.

Anno 1437 is door de 53ste bisschop van Utrecht, Roelof van Diepenhout, op zaterdag 12 juni in de St. Laurenskerk te Rotterdam, die in die tijd toren noch koor had, het altaar van de bakkers gewijd ter gedachtenis van Onze Lieve Vrouwe. Vanaf die tijd hebben de bakkers van Rotterdam hun gilde met mannen en vrouwen gehouden, doch door wanordelijkheid van enige gildebroeders zijn de zusters absent gebleven.

Anno 1438 werden te Rotterdam oorlogsschepen uitgerust, doordat de Hollanders en de Zeeuwen oorlog voerden tegen de Oosterse steden, met welke schepen de Rotterdammers wel 20 schepen van Oosterlingen namen.

In dit jaar verbrandde de stad Gouda.

Hertog Philips van Bourgondië verleende de Rotterdammers een privilege wat betreft het verkiezen van burgemeesters en schepenen, anno 1439 bekend gemaakt in het register der stads privileges.

Anno 1440 werd Rotterdam een privilege als bovenstaand verleend.

In dit zelfde jaar of daaromtrent is de edele kunst van het boeken drukken te Haarlem uitgevonden door ene Laurens Jansz. Coster in het eerste jaar van de regering van keizer Frederik de derde.
Anno 1444 is te Rotterdam een klooster gebouwd van de broeders van St. Dominicus orde buiten aan het oosteinde van de stad. Deze orde begon evenals die van de Minnebroers (Minderbroeders, Franciscanen) en de Vrouwenbroers in het jaar 1220. Er wordt hier ook een klooster van de Minderbroeders vermeld, hetgeen nader onderzocht moet worden. Dit dient ter herinnering.

Anno 1446 heeft Rotterdam met de andere steden van Holland geklaagd over het stapelrecht van Dordrecht, waarop Philips van Bourgondië hen een schriftelijke voorwaarde heeft gesteld in 's Gravenhage de 15de oktober 1446.

In hetzelfde jaar op 21 mei is ook IJsselmonde bedijkt door Godschalck Oom.

Anno 1448 gaf Philips van Bourgondië zijn zoon Carel, graaf van Charlois, de heerlijkheid van Strijen en Putten. In het jaar 1460 liet de graaf een stuk land bedijken, met een nieuw dorp erin, dat hij naar zijn naam Charlois noemde, zijnde gelegen tegenover de stad Rotterdam. Wij zeggen nu Saarloos.

Anno 1449 is de eerste steen van de toren van de St. Laurenskerk gelegd op de eerste dinsdag na Allerheiligen. Kerkmeesters waren: Gerrit de Kok Arentsz., Dirk Arentsz. en Boudewijn Maertensz. In de marge links staat: Op Ascensionsavond begon men het fundament te delven.

In dit jaar was er zo'n strenge vorst, dat de vogels dood uit de lucht vielen.

28 oktober 1467 werd aan de westzijde van de nieuwe Kerkstraat te Rotterdam de grote Erasmus geboren, waarvan ik aldus durf te spreken:
In het jaar 1479 is de heer Van der Veere, die stadhouder van Holland was, vanuit Den Haag in de stad Rotterdam gekomen en heeft geordonneerd dat aldaar zijn gerechtshof zou zijn, omdat hij aldaar vrijer en geruster zou wezen. Maar zijn raadsheren kwamen niet bij hem, omdat zij van de Kabeljauwse partij waren. Toen hij aldus een tijdje binnen Rotterdam gelegen had en zag dat hij de twee partijen niet kon verenigen, heeft hij aan Joris bastaard van Brederode bevolen Rotterdam, alsook de steden Dordrecht en Gouda te besturen.

In het jaar 1480 reisde hertog Maximiliaan naar Rotterdam. Toen hij daar aangekomen was, presenteerde Joris de bastaard van Brederode, kapitein van Rotterdam, prins Maximiliaan de sleutels van de stad. Maar de prins gaf ze hem terug en liet hem overste kapitein van Rotterdam blijven. Doch kort hierna werden de sleutels hem weer afgenomen vanwege valse beschuldigingen. Ze werden gegeven aan heer Philips de bastaard van hertog Philips van Brabant en die werd overste kapitein van Rotterdam tegen Dordrecht en Gouda.

In het jaar 1481 op de zesde dag in april kwam heer Jan van Egmond met overdekte schepen en weinig volk Dordrecht binnen en sloeg sommige van de oversten van de stad dood, verdreef velen uit hun stad. Hij ontbood 400 soldaten uit Rotterdam, die hem hielpen Dordrecht te beschermen.

Op de 25ste dag van november in 1482 is in Rotterdam een vrouwenklooster van de orde van de Karmelieten, over het algemeen de grauwe zusters genoemd, gesticht en opgericht, waarvan de kerk nog bestaat. Deze wordt heden ten dage (in de tijd van Dr. Nicolaas Zas) de Prinsenkerk genoemd. In de marge links staat: abuis, dit klooster is geweest aan de oostzijde van de Oostwagenstraat aan het einde van de Kipstraat. De authentieke brieven vind ik in het Toneel der steden van Holland door Boxhoorn beschreven.

In dit jaar (1482) en enige daarop volgende jaren hebben de Rotterdammers zware oorlogen tegen de bisschop van Utrecht gevoerd.

Heer Jan van Egmond werd in augustus stadhouder van Holland gemaakt.

Anno 1488 werd er geheid voor de trans, die om het hoog koor van de St. Laurenskerk te Rotterdam gemaakt zou worden.

De 20ste november 1488 is jonker Frans van Brederode, zijnde het hoofd van de Hoekse en van de Vlaamse rebellen, vanuit Sluis in Vlaanderen over zee de Maas op gekomen tot voor Delfshaven. Daar moest hij aan land vanwege de dikke ijslaag. Hij heeft de stad Rotterdam over het ijs ingenomen, met zijn volk over de muur van de Jan Vetten toren klimmend.

Anno 1489 is de stad Rotterdam aan de noordzijde verkleind om redenen die hierboven genoemd zijn.

Anno 1490 werd het hoog koor in de St. Laurenskerk te Rotterdam geheid, hetgeen de burgers zelf om beurten uit liefde deden. Ze kwamen en gingen met slaande trommels en wapperende vaandels van en naar het werk. De plaats, waar dit hoog koor op staat, was eerst de tuin van het huis "de Spiegel" genaamd, staande aan de Hoogstraat.

Anno 1492 de derde mei kwam de factie van het Kaas-en-Broodvolk oprukken. Vanuit Alkmaar en Haarlem berokkenden ze het land grote schade.

In het jaar 1497 in de maand juni werd Philips de tweede van die naam, hertog van Bourgondië, in Rotterdam overeenkomstig zijn stand op prachtige wijze ontvangen en ingehuldigd.

Anno 1502 lieten de heren te Rotterdam een plakkaat publiceren, dat door hertog Philips door heel Nederland werd gezonden, namelijk dat alle vloekers en godslasteraars voor de eerste keer met een geldboete gestraft zouden worden, voor de tweede keer met een priem door de tong gestoken zouden worden, voor de derde maal zouden zij achter straten gegeseld worden en daarna voor eeuwig verbannen.

Anno 1504 is er in augustus in Rotterdam 18 dagen lang een komeet gezien.

Anno 1505 beschreef Willem van der Sluis, Rotterdammer, die in het jaar 1482 priester van de St. Sebastiaanskapel in de Lombertstraat was geworden en in het jaar 1500 pastoor van de St. Laurenskerk, alles wat in zijn tijd was gebeurd en hetgeen hij allemaal met eigen ogen gezien had. Hij voegde daarbij een register van de sloten of herenhuizen van Schieland, beschreven tot in het jaar 1472 door zijn oom Simon van der Sluis, eveneens Rotterdammer, die door zijn buitengewone geleerdheid bevorderd was tot doctor en raadgever van hertog Philips van Bourgondië en in het jaar 1474 domproost van Utrecht was, wiens handschriften wij eveneens gezien hebben als onze grote hulp bij het door ons voorgenomen werk.

Anno 1507 was er een zeer zachte winter, in april bloeiden de bomen, de vogels broedden eieren en jongen uit.

Anno 1508 is te Rotterdam geboren Willem van Diemen of Wilhelmus Diemenus, die naderhand een zeer geleerd man in de rechten zijnde, als raadsheer en president te Utrecht gestorven is in het jaar 1583.

Anno 1509 op Cosmus en Damianusnacht stormde het dertien dagen achtereen. De dijken braken op veel plaatsen door; door het zoute water stierven alle fruitbomen.

Anno 1510, 1511, 1512 en 1513 werden de glazen aan het hoog koor van de St. Laurenskerk te Rotterdam gemaakt en ingezet.

Anno 1512 werden de huizen en hoven van de Duitse heren in Holland bestiaal van al hun goederen beroofd door de IJsselsteiners.

Anno 1515 kwam keizer Karel te Rotterdam en werd onder eerbetoon binnengehaald. Hij ging verder naar Delft en Den Haag en werd te Haarlem als heer van het land ingehuldigd.

Op de laatste dag van december 1517 werd hier te Rotterdam omtrent Charlois een wonderlijke vis gevangen door een visser uit Charlois. Zijn hoofd was hetzelfde als een hoofd van een hond, het lichaam had de gestalte van een kabeljauw en hij had een staart als een staart van een rog.

Anno 1518 nam Grote Pier uit Sneek een Rotterdamse boeier, waarvan hij acht mannen overboord wierp en verdronk, omdat het Hollanders waren. Want alle Hollanders die hij te pakken kreeg moesten overboord. Deze Grote Pier heeft aan alle steden van Holland en aan hun koophandel grote schade aangericht. Hij roofde en moordde tot in het jaar 1520, toen hij ophield met de strijd en hij ook op de 28ste oktober in Friesland gestorven is.

Anno 1521 is het plakkaat van de Inquisitie in heel Nederland gepubliceerd.

Anno 1523 was er in maart zo'n grote storm en zulk groot onweer, dat de dijk van de Lek doorbrak en heel Holland tot Rotterdam, alwaar veel water naar buiten kwam, onderliep.
In hetzelfde jaar op de zesde september liepen de Gelderlanders naar Den Haag, zij kwamen voorbij Rotterdam en voeren met schuiten naar de Dordtse waard, waar zij plunderden en branden stichtten.

De 15de november anno 1530 omtrent acht uur 's morgens is er een zware stormwind uit het noordwesten komen opzetten, zodat het dorp IJsselmonde onderliep en er veel mensen verdronken. In deze tijd overstroomden door de hoge vloed zo hier en daar in Holland, Zeeland, Vlaanderen en Brabant wel 400 dorpen. De Antwerpenaren zonden twee schepen met bemanning en spijzen uit om de mensen, die op torens en in bomen gevlucht zouden kunnen zijn, te gaan zoeken.

Op de 8ste augustus 1531 omtrent 10 uur 's avonds vertoonde zich een ster met een staart, die zich naar het noordoosten uitstrekte. Deze ster was zeer helder en bleef 14 dagen achtereen.

In deze tijd ging veel volk naar Wijk aan Zee om een vis te zien, die aldaar gestrand was, die wel 75 voet lang was met een staart van 16 voet breed.

De 1ste oktober anno 1532 's morgens om half vier verscheen in het westen een ster met een staart, die zeer lang gezien werd en verdween bij het aanbreken van de dag. Dit duurde tot de laatste dag van oktober van hetzelfde jaar.

De 1ste juni 1533 vertoonde zich 's avonds om 10 uur in het noorden een ster met een vlammende staart, die scheen tot 's morgens de dag aanbrak; men zag deze ster een hele maand lang.

Anno 1534 vertrokken uit Rotterdam enige slechte lieden, die men herdopers (wederdopers) noemde, naar Amsterdam. Zij werden daarna met meer anderen van hun soort door de drossaard van Vollenhoven op het Zwarte Water gevangen genomen en de schepen werden in beslag genomen.

Op de 1ste mei 1536 na de middag heeft men vanaf de toren en vanaf de vesten van Rotterdam een geweldige brand zien oplaaien. Men vernam dat te Delft 2309 huizen, twee parochiekerken en alle kloosters verbrand waren.

De 3de juli 1536 stierf op de leeftijd van 68 jaar, acht maanden en vijf dagen in Basel, een stad in Zwitserland, de hooggeleerde en tot in de wijde omtrek beroemde Desiderius Erasmus van Rotterdam.
De 23ste juli 1540 kwam keizer Karel de Vijfde met zijn zuster, gouvernante Maria, naar Rotterdam, waar hij overnachtte. Hij reisde door naar Delft en door heel Holland.

Anno 1541 hebben de Hollanders voor zichzelf alleen oorlog gevoerd tegen de Oosterlingen. Er werden in Rotterdam wel 20 oorlogsschepen uitgerust, waarmee zij een grote overwinning behaalden.

Anno 1542 is René van Chalon, prins van Oranje, graaf van Nassau en stadhouder van Holland vanuit Rotterdam naar Utrecht vertrokken om met het volk, dat hij daar verzameld had, Maarten van Rossum uit Amersfoort te verdrijven. Op de 9de juni van hetzelfde jaar heeft Maarten van Rossum die stad verlaten.

De 12de maart 1547 werd de eerste steen van de verhoging van de toren van de St. Laurenskerk te Rotterdam gelegd door Gijsbert Adriaensz. Tromper. Het onderste gedeelte had er toen al 98 jaar gestaan (men was er aan begonnen in het jaar 1449 op Hemelvaartsdag) voor dat deze verhoging plaatsvond. Toen deze metselarij geschiedde, waren Jan van Soelen, Gijsbert Joosten, Fijck van den Hove (van der Houven) en Dirc Melis van Hoogeveen Arienssoon de kerkmeesters. Zie verder 1619.

Kort in mei werd de Huibrugge van steen gemaakt. Voor die tijd was het maar een smal houten bruggetje, om mee over de Kipstraat te komen, geweest.
Op eerdergenoemde datum werd het hoofd, aan de oostzijde van de Oude Haven, dat voordien van hout was, van steen gemaakt en heet heden ten dage (in de tijd van Dr. Nicolaas Zas) de Rode brug.

De 15de september 1549 is, de latere koning van Spanje, Philips, die de enige zoon was van keizer Karel de Vijfde, te Dordrecht ingehuldigd als graaf van Holland. De 27ste van deze maand werd Philips onder eerbetoon te Rotterdam binnengehaald, alwaar men gouden en zilveren penningen in overvloed te grabbel wierp. Van daaruit reisde hij de 28ste naar Delft en verder door heel Holland. De Staten van Holland schonken hem 37500 kronen. Toen hij ingehuldigd werd, was hij 22 jaar oud.

Anno 1550 werd door Karel V het plakkaat van de Inquisitie vernieuwd.

Anno 1553 omtrent september kwamen enige schepen uit Spanje te Rotterdam aan. Zij werden vergezeld van enige Zeeuwse en andere Hollandse schepen, gezamenlijk 22 in aantal. In de omgeving van Dover is er een vreselijke slag geweest tegen een Franse vloot. Aan de Franse zijde bleven er 1000 mensen en 7 schepen over, aan de Hollandse zijde werden er 11 schepen vermist, waarvan er 6 in brand geschoten werden en er 5 door de Fransen ingenomen zijn.

Anno 1553 en 1554 is de Delftse poort of St. Jorispoort aan de noordzijde van de stad getimmerd, waarop men aan de buitenkant heden nog dit jaarschrift uitgehouwen vindt:


Anno 1554 kocht men in Rotterdam duizend metselstenen voor elf stuivers, alsook een hoed kalk eveneens voor elf stuivers.
Anno 1555, 1556 en 1557 werd er geheid, werden er funderingen gelegd en werd de mooie stenen brug, nu nog de Grote Markt genoemd, overdekt met een gewelf. Op deze prachtige brug is toen ook een beeld van blauwe steen naar de gedaante en gelijkenis van Erasmus geplaatst, als bewijsteken dat hij in Rotterdam geboren is. Van het blauwe stenen beeld werd in 1572 als gevolg van ophitsing door een zekere Spaanse kapelaan door de Spanjaarden het hoofd afgeslagen. Het geschonden beeld is door een order van de overheid van een nieuw hoofd voorzien en heeft zo gestaan tot in het jaar 1622, toen het koperen beeld opgericht is.

Het oude stenen beeld is heden ten dage (in de tijd van Dr. Nicolaas Zas) nog te zien op het oude Grote Hoofd. Daar is het met het hoofd naar beneden neergezet om de schepen aan te meren.

Op de Grote Markt placht men de executie van misdadigers uit te voeren, waarvan er nog levende getuigen zijn, die aldaar halsstraffen hebben zien plegen. Het gewelf van deze brug is in het jaar 1657, voor een groot gedeelte dat vervallen was, weggehaald en in plaats daarvan met balken bedekt. De markt is verhoogd en het koperen pronkbeeld van Erasmus, dat voor velen een steen des aanstoots placht te wezen, heeft tot nu toe tot geluk van allen zijn oude plaats behouden.

Voordat de markt overwelfd was, hield men daar de afslag van de vis, de Vismarkt zijnde in de straat tussen het Steiger en de Nieuwe Kerkstraat.

In de jaren 1556 en 1557 was het zo'n dure tijd, dat men in Rotterdam voor een brood van zes pond tien en een halve stuiver betaalde. Dit duurde tot juli van het jaar 1557, toen er een ongelofelijke overvloed van koren kwam.

Anno 1559 zijn te Rotterdam enige oorlogsschepen en ook enige koopvaardijschepen gereed gemaakt om met koning Philips naar Spanje te varen. Hij is op 25 augustus van dat jaar uitgezeild vanuit Vlissingen, Madame de Parma als gouvernante achterlatende.

Anno 1561 heeft men op de Middeldam, zijnde het beste van de stad Rotterdam, een redelijk huis kunnen huren voor omtrent 4 ponden Vlaams voor een geheel jaar. Maar naderhand werd het duurder.

Anno 1562 is er te Rotterdam een plakkaat afgekondigd, waardoor het lezen van de Heilige Schrift in het openbaar, alsook in het heimelijk, evenals het leren en uitleggen ervan, uitgezonderd door de theologanten (theologen) verboden werd.
De 10de dag in juli in 1563 op zaterdag 's middags om twee uur ontstond er in een kuipershuis in de Westmolensteeg bij de markt te Rotterdam een zeer grote brand. Er waaide toen een stevige droge zuidwestenwind, zodat de brand niet tegen te houden was, te meer daar de daken van riet waren. Dus verbrandden het hele Westnieuwland, de Rijstuin, de Hoofdsteeg, de Houttuin, de Groenendaal, het oosteinde van de Hoogstraat met het hele Predikherenklooster, het Oude Mannenhuis, de Goudsewagenstraat, de Hoofdpoort, de Oostpoort, de Goudsepoort, de Draaibrug en nog 60 zowel grote als kleine schepen, waarvan sommige met verscheidene goederen geladen waren. De brand werd gestut bij de Zalmsteeg aan de Toelast bij de Hoogstraat en op de hoek van de Vrankesteeg. Er brandden toen wel 250 huizen tot de grond toe af en nog wel 700 waren er grotendeels verbrand en bedorven, hetgeen al met al een onuitsprekelijk verdriet en schade voor de inwoners veroorzaakte.
Het gilde van de lindewevers gaf alle het inkomen van haer gilde tot vergoedinge van de gemeene schade.
Na de grote stadsbrand in Rotterdam in juli 1563 hebben de regenten alle voorhuizen van de oostzijde van de Hoofdsteeg, die verbrand waren, afgekeurd. Dit deden ze om zo van de Hoofdsteeg, die voordien een smal steegje was, een opmerkenswaardige en aanzienlijke straat te maken.

Koning Philips heeft tot reparatie van de stad een zeker octrooi verleend, dat in het register der privileges van de stad is aangetekend.

Anno 1564 is de Draaibrug verlegd en opnieuw gemaakt tussen de twee torens van de boom, waar hij op aansloot. De boomtorens waren gelegen tussen de Blauwe toren en de St. Laurenstoren, die aan het einde van de haven stond. Deze brug was voor de brand met zijn ene uiteinde gelegen in het Westnieuwland en met zijn andere uiteinde in de Rijstuin.

In hetzelfde jaar was het zo'n strenge winter, dat men vanaf begin november tot aan de eerste maart met zijn paarden en wagens over de Maas reed. De grond was tot wel drie voet diep bevroren.
Anno 1565 was naast de schade van de eerdere brand ook een tijd van grote schaarste, zodat er buitengewoon grote armoede en gebrek in het hele land zijn geweest onder de gewone mensen, maar voornamelijk te Rotterdam.

Op de negende januari anno 1566 zijn in opdracht van vrouw Margareta de brieven, die haar door koning Philips toegezonden waren, om de decreten van de Inquisitie op zijn scherpst uit te voeren, aan Rotterdam doorgestuurd, gepubliceerd en in het openbaar voorgelezen.

Anno 1571 is de Mandemakersbrug, die te voren een ongemakkelijke en ongeschikte brug was, van onderen met verzakkingen, met steenwerk van blauwe steen uit het water omhoog gehaald.

Op dinsdag de eerste april 1572 kwamen enige Spaanse schepelingen uit Den Briel voor Rotterdam, omdat zij zich voor Den Briel niet durfden ophouden. Dat kwam doordat de graaf Van der Mark, heer van Lumey, met 26 oorlogsschepen uit Engeland, welke vloot de Watergeuzen genoemd werd, voor het Brielse hoofd voor anker kwam. Zij namen in de namiddag de stad Den Briel in en versloegen de Spanjaarden in het hele land van Voorne en Beijerland. De Spanjaarden waren allemaal zeer vuil en onder de modder naar Dordrecht komen lopen, waar hen de binnenkomst geweigerd werd.

De graaf van Bossu, die het commando had over de Spanjaarden, die in alles 12 vaandels sterk waren geweest, was zeer ontdaan. Enerzijds omdat hij nat en vuil was en zich door over de Maas te zwemmen had moeten redden, doordat de Watergeuzen alle schuiten van de Spanjaarden verbrand hadden, anderzijds omdat hem de toegang tot Dordrecht geweigerd was. Dit deed hem ertoe besluiten om met zijn vuile en beslijkte troep Spanjaarden, die nog overgebleven was, naar Rotterdam te trekken.

De negende april 1572, op woensdag, welke de vierde dag van Pasen was, is de graaf van Bossu met omtrent 12 vaandels Spanjaarden voor de Oostpoort van Rotterdam gekomen met het verzoek om binnengelaten te worden. Maar dat is beleefd afgeslagen, om welke reden de burgers, die vreesden door de Spanjaarden overweldigd te kunnen worden, de wapens opvatten. Hierdoor prakkiseerde de graaf erop hoe hij het best zonder geweld zijn Spanjaarden naar binnen zou kunnen krijgen. Daarom verzoekt hij of alleen hijzelf en zijn adellijk gevolg binnengelaten kunnen worden.

Binnen zijnde, maant hij de overheid aan tot doortocht. Hij krijgt tot antwoord dat er gelegenheid was voor de soldaten buiten om te trekken. Tenslotte wordt er na vele redenen over en weer toegestaan dat de soldaten met één rot (legeronderdeel) of ten hoogste twee rotten met ongeladen roer (buis of wapen van Spaanse soldaten) door de stad passeren. Het eerste rot is zonder zijn roers te ontladen met zo'n grote furie de stad binnengekomen, dat de wacht van de burgers haar niet kon stuiten, hetgeen enig gemor veroorzaakte.

Zo had een zekere smid een voorhamer in de hand en ging tegen de graaf in, zeggende dat er meer soldaten in de stad kwamen dan waarover er tot een akkoord gekomen was en men dientengevolge de poort behoorde te sluiten. Waarop de graaf van Bossu hem verweet, dat hij loog en dat het hem geenszins betaamde het volk van de koning na te tellen. Zwarte Jan, zo noemde men de smid, zei daarop dat hem zowel de wacht als het tellen toevertrouwd was en dat er genoeg volk binnen was. En zoals sommigen graag wilden zeggen, dat hij daaraan toevoegde, om dood te slaan.

Waarop de graaf van Bossu in grote woede met getrokken zwaard naar de smid sloeg, die de slag voor deze keer afwendde, maar naderhand door hem doorstoken is. In dit duel werd een zekere bakker, Jan Dominicus genaamd, ook dodelijk verwond. Hierna hebben enige edelen de wacht aan de poort overweldigd, terwijl ze iedereen die een wapen had, vermoordden. Er zijn zowel binnen als buiten in de omliggende plaatsen omtrent deze tijd tussen de 300 en 400 doden gevonden.

De namen van de doden van binnen, waarvan door het oude register een herinnering is gebleven, zijn deze:

de heer oud-burgemeester Jan Jacobsz. Roos, deze werd door de Spanjaarden doodgeschoten tussen de Delftse poort en het Hofpoortje, toen hij in opdracht van de heren van de vroedschap van deze stad de Delftse poort had geopend, om de Spanjaarden daar volgens het gesloten akkoord uittocht door te verlenen. Hij werd overal mishandeld en in het vuile slootwater geworpen, nadat zij de ring van zijn hand en de zijden kousen, die volgens de mode van het land in die tijd met knopen aan de broek vastgehecht waren, van zijn benen geroofd hadden. Hij is daarna onder andere doden, die ook op het kerkhof lagen , herkend, toen iemand het slijk van zijn aangezicht veegde.

De tweede was Joris Baltensen, brouwer in de Drie Hoorntjes; Hobbe Jansz., brouwer; Dirc Henricxsz. van Blockland, die een zoon was van de brouwer in het Hart, deze werd in de kier van het venster neergeschoten; Adriaen Christiaensz. van Rhijn, lakenkoper; Willem Ariensz. van Groenhout; Willem Kerssen, stuurman; Claes Schouten; Adriaen Jansz., schipper; Job Fransz., stuurman; Heinderik Claesz.; Pieter Jorisz.; Cornelis Jacobsz.; Hendrik Sweeren; Jacob Fransz., timmerman; Cornelis Arentsz. Kievit; Pieter Slampamp; de Vos de trommelslager; Cornelis Ariensz. Minne; Goris Roelandsz. van Sevenhuysen; de witte Hendrik; Rijk de smid; Dirck Tijsz., molenaar; Jacob de smid; Marcellus Claesz.; Jacob Acht de schoenmaker; Frans Jansz. de smid; Pieter de lapper; Teunis Reckhals; de Broeder; Dove Jan; de zoon van Janne de vroedvrouw; Hubert de portier van de Schiedamse poort, alsook zijn zoon; Jan Barentsz.; Claes Woutersz. op de Meent; de zoon van Maertge Hugen; Henric Albertsz.; Govert de smid; kuiper Tys; Willem Cornelisz., stuurman; Mr. Cornelis Door; Arien Korssen; Pieter Claesz., kuiper; Ary Willemsz. Goudsbloem, zijnde verdronken en er lag nog iemand op het kerkhof, die onbekend was.

Wanneer hier nu zwarte Jan, de smid, aan toegevoegd wordt, dan heeft men 48 doden, die allemaal in tegenwoordigheid van de baljuw van Rotterdam, Gerrit van der Merssche (Meersche), op het kerkhof gebracht zijn, opdat ieder zijn bekenden zou halen.

Hierna heeft de graaf van Bossu de stad doen bezetten, voornemens zijnde hier de stoel des oorlogs tegen de Watergeuzen te vestigen. De soldaten haalden overal grote baldadigheden uit, voornamelijk jegens vrouwen en dochters, gedurende de tijd van ongeveer 15 weken, waarin ze slaapplaatsen kregen in de huizen van de burgers.

Ondertussen komen de Brielse Watergeuzen over de Maas tot Delfshaven gevaren, welke plaats zij ingenomen en beschanst hebben, alsook het slot Spangen, waarmee zij Schiedam insloten zonder de ingezetenen enige hinder of ellende aan te doen. De schrik nu van dat enige vaandels Spaanse knechten uit Rotterdam op de 10de april een onverwachte inval in Delfshaven gedaan hadden, alles daar en daaromtrent vermoordende en leegplunderende wat ze tegenkwamen, bracht teweeg dat alle omliggende steden van Holland hun poorten voor de Spanjaarden gesloten hielden en helemaal geen toevoer vanuit Rotterdam lieten passeren. Waardoor de Spanjaarden, die het benauwd kregen, op de 22ste juli uit Rotterdam vertrokken zijn.

Zij marcheerden af naar Delft, waar zij niet werden binnengelaten, hetgeen 's-Gravenhage toen heeft moeten ontgelden. Zij plunderden daar deerlijk en kozen verder meer ruimte, terwijl ze overal veel dorpen verbrandden. Totdat zij voor Haarlem kwamen, alwaar zij in de Hout of in het Bosch moesten huishouden, vanwaar zij op het laatst door de graaf van Lumey tot dichtbij Utrecht verdreven werden. Toen de graaf begrepen had dat de Spanjaarden Rotterdam verlaten hadden, is hij met een deel van de burgers, die naar Den Briel gevlucht waren, naar Rotterdam vertrokken, waar hij gewillig binnengelaten is. Vanaf die tijd is men begonnen de stad enorm te versterken en te vergroten.

De stad Rotterdam, die tot 1572 toe zeer zwakke vestingen heeft gehad, is na die tijd verstevigd en met bolwerken versterkt. Ook is de stad vergroot en aan de waterzijde uitgelegd, zodat ze een nieuwe aanblik kreeg, waarom wij haar het nieuwe Rotterdam noemen. Deze versterkingen moesten de burgers uit liefde aanbrengen en daarenboven nog om de drie nachten waken. Dit duurde ruim vijf jaar, aangezien de stad aan de waterzijde uitgelegd en vergroot werd vanaf de Oostpoort tot aan de Westpoort. Dat is tot aan de oude Schiedamse poort, alwaar de gevangenis was. Daarom werd hij Treurenburg genoemd. In de breedte werd zij wel 125 passen vergroot, welke vergroting alleen tot versterking van de stad aangelegd werd. Het ging voornamelijk om de berging van de grote schepen, om die binnen de stad een ligplaats te kunnen geven.

Ook de Nieuwehaven en de Blaak, die in die tijd nog buitenvesten van de stad waren, zijn van stenen torens voorzien en werden toen twee mooie binnenhavens. De Oosterse en de Westerse handel werden in die tijd meest in Rotterdam gedreven, doordat Amsterdam nog rooms katholiek was en de Enkhuizenaren hen de koophandel beletten.

Ondertussen is Willem van Lumey, de graaf Van der Marck, eensdeels vanwege zijn schulden, anderdeels vanwege zijn onmenselijke wreedheid door de Staten van Holland in Rotterdam op het slot Honingen gearresteerd. Hij is daar zes weken lang als een gevangene in hechtenis gehouden. Na deze tijd werd hij dankzij voorspraak en interesse van de prins van Oranje ontslagen. Hij vertrok door Zeeland naar Luik, waar hij door vergif een einde aan zijn leven heeft gemaakt op de eerste mei van het jaar 1578. Sommigen kenden hem dit grafschrift toe:
Hij had buiten Den Briel 19 reguliere monniken laten ophangen. Ook had hij de hooggeleerde Cornelius Musius uit Delft, die door zijn geschriften en poëzie onder de taalgeleerden zeer vermaard was en toentertijd pater was van het St. Aagtenklooster in Delft, te Leiden na veel onmenselijke manieren van pijniging blijkbaar zonder enige oorzaak tot de galg veroordeeld.

honingen1574

Op de 1ste juli 1573 zijn vanuit Rotterdam 280 jonge mannen vrijwillig vertrokken om uit liefde voor Haarlem, dat door het Spaanse leger bezet was, die stad te helpen ontzetten. Zij zijn met de burgers van andere steden onder het commando van heer Willem van Batenburg op de achtste juli vanuit hun verblijfplaats te Sassenheim vertrokken, opmarcherende naar het Noordwijkerhout, waar zij wat gerust hebben. Omtrent middernacht zijn zij verder getrokken, maar, doordat zij onervaren waren en de duisternis van de nacht hen in verwarring bracht en schrik aanjoeg, zijn zij buiten Haarlem in de omgeving van het Mannepat allemaal in het nauw gedreven en de meesten van hen zijn verslagen.

Van de 280 mannen, die uit Rotterdam vertrokken waren, kwamen er ongeveer 70 weer thuis. De commandeur Batenburg, alsook 700 anderen, lieten hun leven en alles wat zij hadden meegenomen in handen van de Spanjaarden. In hetzelfde jaar zond de hertog van Alva een excuus- en genadebrief. Hij kreeg echter ten antwoord dat zij niemand anders kenden dan de koning van Spanje en zijn stadhouder de prins Willem van Oranje en dat zij hun stad voor hen bestuurden en beschermden.

De 1ste juni 1574 kwamen weer enige Spanjaarden tot onder Delfshaven, zoals er ook in hetzelfde jaar in de laatste meidagen enige Spanjaarden vanuit Amsterdam in de omgeving van de stad Leiden gekomen waren. De 3de juni is te Rotterdam, Delft en Gouda afgekondigd dat er geen levensmiddelen op het platteland rondgebracht zouden worden, waardoor het Spaanse leger, dat voor Leiden lag, zich geen raad meer wist en de prins van Oranje in deze maand te Rotterdam kwam logeren. Hij verbleef daar alleen om het ontzet van Leiden met alle mogelijke inspanning te bevorderen.

In juli vond in Rotterdam de vergadering van de Staten van Holland en van Zeeland plaats om erover te beraadslagen hoe men Leiden op passende wijze zou ontzetten. Hiertoe liet men als tijdelijke voorziening al het hooi en koren van het land in de steden Rotterdam, Delft en Gouda brengen. Ook heeft de prins met de Staten goedgevonden dat men de sluizen zou openzetten en de dijken zou doorsteken. Hiermee waren jonker Willem van Palenstijn en jonker Daniel van Wijngaarden belast, die op de laatste dag van juli met een aantal pioniers (schansgravers) vanuit Rotterdam naar Capelle trokken en begonnen de dijk tussen Capelle en Rotterdam door te graven.

rotterdam 1574


Toen kwamen op de 3de en 4de augustus de prins van Oranje en Mr. Paulus Buis, advocaat van Holland en nog enige Statenleden langs en maakten 16 gaten in de IJsseldijk, te beginnen bij Capelle, zodat het laatste gat tegenover IJsselmonde kwam. Men maakte eveneens op 6 augustus tussen Rotterdam en Delfshaven een groot gat in de dijk, waardoor er een enorme hoeveelheid water binnenkwam. Ook zette men alle sluizen te Rotterdam, Delfshaven en Schiedam open en de sluizen van de dijk, bij elkaar de vijf sluizen genoemd, waardoor al met al een overvloed aan water naar binnen geperst werd. Terwijl dit water het land flink bedekte, is de admiraal van Zeeland te Rotterdam gekomen om er samen met de prins en de Staten over te beraadslagen met welke schepen, met wat voor soort geschut, op welke wijze men het spoedigst de rampzalige stad Leiden zou kunnen voorzien van levensmiddelen en zou kunnen ontzetten.

De edelen die in deze tijd in Rotterdam bijeen gekomen waren, zijn de nu volgende:

Otto van Egmond, Arent van Duvenvoorde, Gerard van Nispen, Duyst, Willem Jansz., heer Heemskerke, Willem van Loo, Cornelis Woutersz., Cornelis Vink Aertssoon, Adriaen Allaerdsz. van Heckenduynen, Adriaen van der Myle, mr. Cornelis van der Bronckhorst, mr. Hendrick Duyst, mr. Hendrick Meyster, Levijn van Cats, mr. Gerard van Wijngaerden, raadsheer Wasteel, als secretaris C. de Rechtere.

Nu werden te Rotterdam 30 galeien en daarnaast nog 200 platboomde schepen en schuiten gereed gemaakt. Voor op deze schepen lagen twee metalen stukken en zes brokken of stukken steen. Sommige van deze schepen hadden acht riemen, sommige 10, sommige 12 en 14, elk naar verhouding voorzien. De roeiers hadden allemaal sabels en half-pieken.

Op de 26ste augustus werd de prins van Oranje in Rotterdam heel ziek.

wvordam (56K)

Het water was binnendijks zo hoog gewassen, dat men met hooischuiten vol hooi uit Nieuwerkerk, Kralingen en Capelle regelrecht over het land voor de Oostpoort van Rotterdam aankwam.

Op de 1ste september kwamen de admiraal van Zeeland, Louis Boysot en de admiraal van Zierikzee, Adriaen Willemsz., met zeven kloeke schepen, die bevolkt waren met 800 wakkere bootsgezellen. Zij hadden daarnaast onder hun vloot nog enige schepen die geladen waren met 109 lepelstukken (stukken grof geschut), zowel van ijzer als van metaal, verder met veel dubbele en enkele brokken en andere kleine stukjes steen, waarvan de 200 roeischepen of galeien voorzien waren. De 800 hier genoemde kloeke bootsgezellen waren zeer haveloos en afgrijselijk volk. Van sommigen waren de armen, van anderen de benen verminkt. Ze droegen halve manen of ook wel briefjes op hun hoeden, waarop geschreven stond: "Liever Turx als Spaens". Zij werden allemaal over de schepen, waar tevens nog 1200 musketiers en 200 pioniers en veel meer andere vrijwilligers hun plaats kregen, verdeeld.

De 16de september zijn de twee admiraals met de hele vloot en met veel victualiën de Rotte opgevaren naar de landscheiding van Zoetermeer, waar de lieden uit Gouda en Delft met hen samen kwamen. De prins van Oranje had daags tevoren drie vaandels van zijn wacht vooruit gestuurd naar de landscheiding om zich tussen Zoetermeer en Wilsveen te verschansen. Namelijk de kolonel la Guarde, mr. Cateville, mr. Durant en mr. Galeresse vertrokken met hun Franse compagnieën, naast nog verscheidene andere kapiteins en oversten, die met veel genoegen uit het leger komende, meegingen vanuit Rotterdam. Zo ook onder andere de vice-admiraal Cornelis (Joris) Claesen, de baron van Noële, den heer Bouchard, capitain la Derriere, capitain Vaugirault, capitain Cret, capitain Bultron, den heer van Oornes, capitain Herry, capitain Grenu, Philips van Assaliers, die commissaris-generaal over de ammunitie was, capitain Paulus, capitain Joost de Moor, capitain Gerard van der Laen en meer anderen.

Dezelfde 16de september is de prins van Oranje vanuit Delft afgereisd. Hij heeft daar vier korenschuiten, die van voren hoog opgemaakt waren en tussen de binnenste houten planken gevuld waren met oude netten, alsof het verschansingen van takkenbossen waren, laten verdubbelen. Hierop heeft hij vier kanonnen laten zetten, namelijk op ieder schip één, die alle vier op de 17de september bij de Zoetermeerse brug kwamen. Dit was om de Spanjaarden, die in die omgeving in sterke bezetting verschanst lagen en anderszins niet goed verjaagd konden worden, te laten opruimen. Op dezelfde dag arriveerde daar ook de ijsbreker uit Delft, een pont die goed met ijzer beslagen was en daarenboven door de admiraals behoorlijk met geschut en andere uitrusting bewapend was.

Op de 18de en 19de september werd door een sterke noordwesten wind de ark van Delft, die in de grond vastgezeten had, vlot getrokken. Deze ark was een merkwaardig scheepsgebouw, bestaande uit twee aaneengesmede schepen, rondom goed van het nodige voorzien en aan de bovenkant zo met planken gesloten dat men er met een musket niet doorheen kon schieten. Op deze ark stonden 20 stukken geschut en daarbij waren er wel 50 mannen, die weerstand konden bieden. Daarenboven waren er nog 12 mannen die de raderen, waardoor het schip voortgedreven werd, ronddraaiden, want het schip had mast, noch zeil, noch riemen, maar kwam alleen vooruit door de raderen.

Op 3 oktober om vier uur in de namiddag kwam te Rotterdam het bericht dat de admiraal Boysot 's morgens omstreeks 8 uur de stad Leiden had ontzet en van voedsel had voorzien, waarover hier bijzonder grote vreugde getoond werd.

Op de 25ste februari 1575 vertrokken vanuit Rotterdam enige afgezanten uit de heren Staten naar Breda om met de Spanjaarden over vrede te onderhandelen, maar de vergadering is zonder enige vrucht af te werpen uiteen gegaan. Na het beëindigen van deze onderhandelingen lieten de Staten gouden en zilveren penningen slaan. Deze vertoonden aan de ene kant een Hollandse tuin met een leeuw, die een zwaard in zijn vuist voerde, die aan de rand voorzien was van letters die het opschrift vormden: "Crijg is beter dan twijffelachtigen pays".
De andere kant vertoonde een hoed, waaronder geschreven stond: "libertas aurea", wat de gouden vrijheid betekent; om de rand vond men: "cujus moderatur habenas ratio", wat betekent: "wiens toom de reden bestuurt".

De 11de februari 1576 is de sterke schans te Krimpen aan de Lek, die tot die tijd stevig door de Spanjaarden bezet was gehouden, door hongersnood overgeleverd in handen van de Staten. Dat veroorzaakte een buitengewoon grote vreugde in Rotterdam.

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663), vervolg

Anno 1580 werden er dammen gelegd in de sloten die gelegen waren tussen de St. Sebastiaans Doelen langs de Lombardstraat en er werden twee dwarsstraten gemaakt, waarvan de erven uitgegeven werden. De ene kreeg de naam Doelstraat en de andere werd de Kalverstraat genoemd.

In datzelfde jaar is de stad Rotterdam door octrooi de zevende stad van Holland geworden.

Anno 1584 werd de eerste brug over de Nieuwe Haven aangelegd, die de Pakkenbrug genoemd werd vanwege het pakhuis van Cornelis Spiering, dat in die tijd het enige huis was dat aan de hele Nieuwe Haven stond. In dezelfde tijd was de sloot van de binnenvest aan de noordzijde van de Nieuwe Haven afgedamd, op welke dam tegenwoordig (in de tijd van Dr. Nicolaas Zas) alle gevels van de nieuwe huizen staan.

In hetzelfde jaar stonden er in de hele Groenendaal niet meer dan 6 of 7 huizen. Verder was er niets te vinden dan tuinen, totdat er in het jaar 1590 twee stegen door gemaakt werden. De eerste werd de Kapitein Imansteeg genoemd. Dat was omdat Iman, die buisman (buisharingvisser) was, met het anker in de grond gezakt en via een kabel weer omhoog geklauterd was en daarvoor een landskapiteinschap verdiend had. Hij had op deze hoek het eerste huis gebouwd.
De tweede steeg in de Groenendaal werd aangelegd omstreeks het jaar 1593 en werd de Jaap Quaeckensteeg genoemd. Dit was omdat een zeeschipper, die Jacob Jansz. Quaeck genoemd werd, aldaar het eerste huis bouwde.

In datzelfde jaar werd de straat vanaf de Gapersbrug tot aan de Eunjerbrug (Keizersbrug) aan de noordzijde van de Blaak buiten de muur van de vesten toe, uitgegraven en opgehoogd. Alle huizen die naderhand gebouwd zijn, werden met de voorgevel op de oude vestmuur geplaatst. De twee eerste huizen van de Blaak werden op de westenhoek van de korte Schrijnwerkerssteeg neergezet.

Er lag in dat jaar een sloot vanaf de zuidzijde van het kerkhof tot aan de Delftse Vaart, zodat er een straat tussen de huizen en de sloot lag. Deze sloot is afgedamd en wordt nu de Torenstraat genoemd.

In hetzelfde jaar was de zuidzijde van de Houttuinstraat met een paar huizen en enkele scheepmakersloodsen bebouwd, verder waren er lege erven. Aan de noordzijde van de Houttuinstraat waren alle erven timmerwerven en er stond geen enkel huis vanaf de Mandenmakersbrug tot aan de Valkenbrug toe.

In datzelfde jaar was de Zevenhuissteeg nog amper voor de helft bebouwd, verder waren de erven leeg.

In ditzelfde jaar 1584 had de Rijstuin nog weinig huizen, maar waren er meest rijswerven, waarop daarna veel mooie pakhuizen, om allerlei koopmansgoederen te kunnen opslaan, gebouwd zijn.

Alle huizen die tussen de Draaibrug en de Blauwe Toren staan, zijn sedert het jaar 1584 gebouwd.

Anno 1584 stonden aan de zuidzijde van de Nieuwe Haven niet meer dan drie à vier huizen. Verder waren daar tuinen en onbebouwde erven.
Vanaf de Rode brug tot waar de Haringvliet lag stonden maar zeven of acht huizen.

In het jaar 1595 werd er een erf doorgegraven tussen de Nieuwe Haven en de Haringvliet, zodat beide havens bij elkaar kwamen. Toen was er dus een eiland tussen de Nieuwe Haven en de Haringvliet, waar in het jaar 1605 acht goed bebouwde straten of stegen op lagen. (fol. 32). Westnieuwland.
Het Westnieuwland heeft deze naam gekregen omdat het aan de westzijde van de Oude Haven vol biezen en liezen lag, dat tot nieuw land is opgehoogd en als erven is uitgegeven. Het is een eiland, waarop in het jaar 1584 15 straten of stegen waren, maar in het jaar 1605 was dat getal al gegroeid tot 21.

In het jaar 1584 was de Blaak vanaf de Gapersbrug tot aan de Eunjerbrug (Keizersbrug), die aan de tegenwoordige Vismarkt ligt, aan beide zijden nog niet van kades voorzien. Er stond in die tijd aan de overzijde nog niets anders dan een enkel scheepmakershuis, dat op een verhoogde timmerwerf geplaatst was. Verder was alles tussen deze twee bruggen nog rietveld, waar de haringschepen 's winters aan palen voor lagen. Aan de oostzijde van de Gapersbrug waren 5 à 6 timmerwerven, waarop ieder zijn timmerhuis, met riet gedekt, had. Deze huizen stonden niet in een rij of op een rooilijn, maar zoals het iedereen het beste leek.

In ditzelfde jaar was de Vissersdijk nog bebouwd met deels heel eenvoudige vissershuizen, die meestal met riet gedekt waren. De meeste erven aan beide zijden ervan waren nog onbebouwd. De zuidzijde van het Hang was in die tijd ondeugdelijk en half bebouwd. De meeste erven waren leeg. Aan de noordzijde ervan waren meest kleine vissershuizen, die met riet gedekt waren. Aan de twee stegen in het Hang bij de Wezenbrug is begonnen in het jaar 1591.

De Stinksteeg was in het jaar 1584 nog niet voor de helft bebouwd. Verder waren het allemaal lege erven. Zo was het in die tijd ook met de Schrijnwerkerssteeg en de Molensteeg, die kort daarna verbeterd zijn met mooiere huizen.

In het bovengenoemde jaar lagen aan de westzijde van de Delftse Vaart tot aan de Vest toe en van de Delftse poort tot aan het water, waar de stenen brug erover ligt, 10 straten of stegen, waavan de Westewagenstraat de belangrijkste was. In het jaar 1613 waren in deze belending 26 straten of stegen.

In het nu meerdere malen genoemde jaar was de Westewagenstraat nog bebouwd met zeer eenvoudige huizen, die meestal met riet gedekt waren. Het waren veelal paardenstallen, hooischuren en hooibergen en veel onbebouwde erven, die er zeer verlaten bij lagen. Aan de westzijde van deze straat was in die tijd het Stadsweeshuis, vanouds het St. Anthonis Gasthuis, waarvan nog heden ten dage de Wezenstraat haar naam draagt.

Anno 1584 was het Rodezand bebouwd met zeer eenvoudige schamele burgerhuisjes, allemaal met riet gedekt. Zo was het ook gesteld op de Kortevaart en in de Krattensteeg. Toen was de Leeuwenstraat vooraan bebouwd met een aantal huizen, waar leeuwen op de gevels stonden, waardoor van deze straat de naam bewaard bleef.

In hetzelfde jaar stond vanaf de Raambrug tot voorbij de St. Joris Doelen geen enkel huis, maar bij de Delftse poort vond men enige huizen en paardenstallen. In dit jaar stond de poort van de Ramen recht tegenover de Raambrug, waaraan deze tot op de dag van heden haar naam ontleend heeft. De Raamstraat, zoals men nu zegt, waren toen de ramen van de stad zelf. De ramen waren half water, half land, want de uitrusting van de ramen stond op de aarde, die uit de sloten omhooggekomen was. In de sloot, die rondom deze ramen ter ontsluiting en afscherming gegraven was, ving men in het jaar 1584 nog heel mooie vis. Het is nu de Raamstraat geworden. Toen men deze sloot afdamde, was hij wel 16 roede voeten (is ongeveer 4,8 meter) diep.
Waar tegenwoordig de Zandstraat is, was in die tijd een laag moeras en er waren enkele sloten, die hierna beschreven zullen worden.

Anno 1584 waren tussen de Delftse Vaart en de Rotte vanaf het Hofpoortje tot aan het Zuiderkerkhof (het zuidelijke gedeelte van het Grote Kerkhof) 17 stegen of straten, waarvan de Oppert de belangrijkste was. In 1584 was de Oppert aan het zuideinde van de straat bebouwd met grote oude huizen en aan het noordeinde van de straat was de Oppert bebouwd met vele eenvoudige burgerhuizen, die allemaal met riet gedekt waren en die nu in aanzienlijke en heel sierlijke woonhuizen veranderd zijn.
Anno 1584 was het noordeinde van de Delftse Vaart tegenover de St. Joris Doelen nog zeer weinig bebouwd. Er waren meest scheepmakerswerven en lege erven. De St. Jacobsstraat was in deze tijd met veel eenvoudige huisjes bebouwd, die allemaal met riet gedekt waren, zoals dat ook in de Bagijnenstraat het geval was. Beide straten werden naderhand met grote huizen verfraaid, maar de Cellebroersteeg en de Cockensteeg (een steeg met deze naam is niet bekend) waren en bleven bebouwd met schamele burgerhuisjes.

In het jaar 1584 waren er tussen de Rotte en de Botersloot vanaf de korte Kipstraat tot aan de Noordvest 14 straten of stegen. In 1604 waren dat er 17, waarvan de Lombardstraat de belangrijkste is. Het oude Gasthuis dat aan de Botersloot aan de oostzijde van de Huibrug staat, had het Prinsenhof tot zijn kerkhof gehad, van waaraf tot aan de Herenstraat toe in deze tijd niet anders stonden dan voor een deel oude huizen en stallen.

prinsenhof

Anno 1584 was de Oostewagenstraat, die men nu de Goudse Wagenstraat noemt, aan de oostzijde bebouwd met deels kleine lage huizen. Aan de westzijde stond geen enkel woonhuis. Dicht bij de Goudse poort was er een rosmolen, alsook het Pesthuis. Verder was het moeras. In het eerdergenoemde jaar stond bij de Waag aan de oostzijde van het Stadhuis aan die straat nog geen enkel huis. De eerste huizen daar werden in 1589 gebouwd.
Omtrent deze tijd werd de lange Lijnstraat aangelegd. Deze straat was aan de westzijde een lange overdekte lijnbaan geweest, die liep vanaf de vest bijna tot aan de huizen van de Kipstraat toe. Aan de oostzijde was een tuin vanaf de vest tot aan de Kipstraat.

Ook werd er omstreeks deze tijd begonnen aan de Nieuwstraat tussen de Vissersdijk en het Marktveld.

De 2de januari 1586 kwam de graaf van Leicester vanuit Dordrecht naar Rotterdam. De graaf werd door de heren regenten en de gewapende burgers, in die tijd bestaande uit drie compagnieën, op zeer passende wijze ontvangen en binnengehaald. Vanuit Rotterdam vertrok hij naar Den Haag, alwaar hij door de heren Staten op de 5de februari tot gouverneur van de landen benoemd is, hetgeen dezelfde dag werd afgekondigd.

In ditzelfde jaar werden alle rieten daken in Rotterdam afgekeurd.

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663), vervolg

Vanaf 1586 is Rotterdam veel groter geworden wat betreft bebouwing en wat betreft sierlijkheid.

Anno 1586 werd de eerste brug achter het Stadhuis over de Kipsloot aangelegd. Voor die tijd lag er een houten bruggetje aan het noordeinde van de Gasthuissteeg, waar men moeilijk met een wagen geladen met leer over kon rijden. Deze brug droeg toen al de naam Huibrug.
Hier placht men van oudsher de vier zo zeer vermaarde leermarkten van Rotterdam te houden.

stadhuismetprinsenkerk

In het hiervoor genoemde jaar werd de Romboutensteeg, die men over het algemeen de Wildezeesteeg noemt, liggende tussen de Lombardstraat en de Botersloot, aangelegd. Hier lagen tuinen en open ruimtes toen er aan de straat werd begonnen.

In ditzelfde jaar werd er een begin gemaakt met de aanleg van de Heerenstraat. Hier had een sloot gelegen die in de Botersloot uitkwam. Deze sloot werd afgedamd, op welke dam de voorgevels van de huizen aan de noordzijde geplaatst werden. De Heerenstraat is genoemd naar een Admiraliteitsheer, jonker van Brienen uit de provincie Overijssel. Deze heer woonde op de hoek, toen de sloot tot een straat werd gemaakt.
(fol. 32 verso). Anno 1590 hebben de grote steden van Holland, waarvan Rotterdam er een was, van de Staten van Holland een instructie gekregen om regelmatig in Den Haag te komen onderhandelen en ook om als Raden van State van het eerdergenoemde land naast Zijne Excellentie te zitten.

Anno 1591 werd er een stenen muur gemaakt die begon bij het Oude Hoofd en zo verder liep naar het Buizengat tot aan de dijk van Kralingen toe. De heer Willem van Muylwijk legde de eerste steen hiervan. Deze muur werd aangelegd omdat de aarde van de kade aan de singel van de Maas erg wegspoelde, waardoor de stad dagelijks grote onkosten had. Omdat deze muur al te laag gemaakt was en bij hoge vloed niet voldoende boven het water uitstak, is er flink uitgediept. De aarde, die uit de vest kwam, is over de muur tot in de Maas gebracht, welke grond aan erven uitgegeven is, wat omtrent 26000 gulden opbracht. De condities van deze verkoping waren, dat de kopers van de erven allebei de kaden, namelijk de nu hier genoemde muur en ook de andere die van achteren aan de Maas grensde, ten laste van henzelf van steen moesten maken en moesten onderhouden gelijk de heren dit zouden bevelen. Alle achtergevels van deze erven staan op de achterkant waar de Maas tegenaan spoelt en de voorgevels aan de Haringvliet op de nu door ons genoemde muur. Toen hebben de heren ook de kade aan de zuidzijde van de Haringvliet laten maken, welk werk van stadswege omtrent zes jaar duurde. Doch het nu genoemde werk door de burgers duurde vrij veel langer vanwege de bolle grond.

In hetzelfde jaar werd het Buizengat gegraven achter de runmolen, om daar 's winters de buizen te bewaren, die voordien in de Blaak hadden gelegen. De aarde werd naar beide zijden van de Oostpoort om de stadswallen heen gebracht.

Anno 1592 en 1593 werd geordineerd buiten het Hofpoortje, waar weleer het slot van Weena gelegen heeft, de nieuwe ramen te steken, te graven en van een sloot te voorzien.

In het eerdergenoemde jaar 1593 is het Stadhuis aan de zijkanten vernieuwd, zoals het getal op de muur aanduidt.

Anno 1594 zijn de eerste schepen door het noorden naar Oost-Indië, naar de Molukken en naar China gevaren. Ze brachten grote rijkdom mee terug het land in.

In het jaar 1595 werd het steenwerk tot de brug aan het westeinde van de Haringvliet aangelegd.

In dat jaar werd er ook een loterij gehouden voor het Weeshuis van Rotterdam.
In de jaren 1596 en 1597 werd de tegenwoordige Hoofdpoort geheid, de eerste brug over de Haringvliet aangelegd. De kaden aan de noordzijde van de Haringvliet en aan de zuidzijde van de Nieuwe Haven, die tevoren bouwvallig en van hout waren, werden in de hierboven genoemde jaren van steen gemaakt.

Anno 1597 werd de eerste steen gelegd van de oude magnifieke Koopmansbeurs (oude Beurs van de fabriekmeester Van der Hoeve) aan de noordzijde van de Haringvliet, waar het vijfde bolwerk gelegen was. Dit is anno 1648 opnieuw uit de grond omhoog gehaald en tot Admiraliteitshof gemaakt.

In het jaar 1597 werd het Cellebroersklooster veranderd in de Latijnse school, die voordien aan de Oppert in de Witte poort dicht bij de Grote Kerk, waar nu de bakkerij van de Diaconie is, was.

latijnseschool1723

In het genoemde jaar 1597 werd er een sloot afgedamd achter het Quakernaat, waar aan weerszijden een lijnbaan was. De twee lijnbanen en de afgedamde sloot werden aan erven uitgegeven. Omdat elk erf voor honderd gulden verkocht werd, verweten de buren de eigenaar uit jaloezie dat hij de heren op een banket getrakteerd had, vanwege dat hij zo'n profijtelijke gunst van vergunning van hen genoten had. Hierdoor kreeg deze straat de naam Banketstraat.

In dezelfde tijd werden ook de Baanstraat en de Oost-Prinsenstraat tot aan de Goudse Wagenstraat toe aangelegd. Er werd door de tuinen en de lijnbanen heen gerooid en opgebroken.

De 13de augustus werd het door de Staten Generaal met advies van de prins van Oranje nuttig geacht als tijdelijke voorziening in rechte vijf Colleges van Admiraliteit op te richten, het eerste te Rotterdam vanwege Zuid-Holland, het tweede te Amsterdam vanwege Noord-Holland, het derde te Hoorn of Enkhuizen vanwege West-Friesland, het vierde te Middelburg vanwege Zeeland, het vijfde te Dokkum, hetwelk nu naar Harlingen overgebracht is vanwege Friesland.

Anno 1598 werden alle erven die in die tijd buiten de oude Schiedamse poort, toen Treurenburg genoemd, aan het Schiedamse wagenveer of de Magere Varkensmarkt stonden tot aan de kromte van de dijk, dat is tot het einde van de Leuvehaven toe, verkocht.
Elk erf was binnen de dijk 22 voet breed en 150 voet lang. De erven werden door elkaar genomen verkocht voor 100 gulden en voor 160 gulden. De erven buiten de dijk van de Leuve waren 22 roede voeten (is ongeveer 6,6 meter) breed en 120 roede voeten (is ongeveer 36 meter) lang. Dit waren dubbele erven, die aan de Leuvehaven en op de dijk uitkwamen. Ze werden verkocht voor 200 gulden en voor 260 gulden. Deze erven brachten 50000 gulden op, alle met losrente tegen de 16de penning. De voorwaarden van de verkoping waren, dat de kopers allemaal op dezelfde hoogte moesten bouwen en geen erven zouden versmallen. De dorpels moesten twee voet boven de dijk liggen, de muren moesten geplaatst worden op een scheiding die twee ijsselstenen dik was.

Toen deze verkoping plaatsvond, was er aan de binnenzijde van de dijk weiland, dat ontsloten was door een dijksloot die liep tot aan de oude poort, die wij nu de Schiedamse poort noemen. Aan de buitenzijde (zuidzijde) van de dijk was er een kreek, die men over het algemeen de Leuve noemde. Deze kreek was ondiep en krom en aan beide kanten met liezen en biezen begroeid. Waar het tussen de Leuve en de dijk hoog was, had voordien een steenplaats gestaan. Aan de oostzijde van de Leuve lagen vier blekerijen en was het deels weiland, dat met een zomerdijk, waarop veel bomen stonden, bedijkt was. Deze bomen werden in 1598, toen men de Leuvehaven begon te graven, omgehakt. Het graven van de Leuvehaven bleef echter zes volle jaren, tot in het jaar 1604, onvoltooid liggen. Onderwijl werd de vest aan de westzijde van de dijk buiten de oude Schiedamse poort uitgedolven.

In het eerdergenoemde jaar 1598 werd de straat aan de Slijkvaart (die vanouds de oude Rotte genoemd werd) opgebroken, beginnende bij de St. Jacobsbrug tot aan het grote kerkhof toe. Deze straat is afgenomen van de erven aan de Delftsevaart, die in de oude Rotte plachten te eindigen en uitgegeven zijn.
Anno 1598 werd het Ammunitiehuis van het College van de Admiraliteit gebouwd op een kolk aan het einde van de Nieuwe Haven en van de Groenendaal. In de genoemde kolk had men kort tevoren nog veel vis gevangen. Hij is echter afgedamd en de grond is goed benut.

In het genoemde jaar 1598 werd het Weeshuis, dat aan de westzijde van de Westewagenstraat placht te staan, verkocht. Er werd een straat doorheen gelegd, die men thans de Weezenstraat noemt. De gebouwen van dit Weeshuis stonden aan de zuidzijde van deze straat. Ze zijn afgebroken en als woonhuizen verkocht. Dit Weeshuis was voordien het St. Antonis-Gasthuis geweest, zoals blijkt uit de brieven van gratie (brieven met bijzondere vergunning), die aan het genoemde huis zijn verleend. De kerk hiervan stond op de hoek, waar nu schipper Daen woont. De noordzijde van deze straat werd als erven uitgegeven, zoals ze ook uitgegeven werden aan de Zandstraat, aan de Wijngertstraat en aan de Wagenstraat, die in die tijd nog meest onbebouwd waren.

Het nieuwe Weeshuis werd gebouwd aan de Oostewagenstraat bij de Goudsepoort, waar voordien het Pesthuis was geweest. Dit huis werd verbouwd en vergroot, waar nu nog de volgende memorie in het nu genoemde huis te zien is.
In 1599 werd het Pesthuis, dat voorheen in de Oostewagenstraat had gestaan en nu in het Weeshuis veranderd was, gebouwd op het oosteinde van de Hoogstraat aan de noordzijde, waar voorheen een pottenbakkerstuin geweest was.

(fol. 33). In het eerdergenoemde jaar 1599 werd de oude Lombardsebrug, die zeer laag lag, afgebroken. In hetzelfde jaar werd er een nieuwe, die bestraat en van ijzeren leuningen voorzien werd, aangelegd.

In datzelfde jaar is de Rode Schiedamse poort naar tevredenheid van de regenten meer dan duizend passen van de oude stad neergezet. Het was de eerste poort die zo ver naar buiten werd gezet. Hij was gemaakt van hout en rood geschilderd.

Er werd toen ook verordend dat stads Timmerwerf op het noordeinde van de Haringvliet aan de buitenzijde van het Bolwerk gebouwd moest worden. Dit Timmerhuis was voor die tijd aan de westzijde van de Westewagenstraat, bijna bij de Raambrug, waarvan nu de Peperstraat gemaakt is, geweest.

Anno 1599 zijn te Rotterdam zes haringbuizen in compagnie uitgerust. Zij hebben omtrent 700 lasten haring, in baar geld ongeveer 60000 gulden, het land binnengebracht. Dit heb ik uit het haringboek van mr. Johan Tromper gehaald.

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663), vervolg

De 16de juni 1600 begon men beide hoofden aan de Leuvehaven te metselen, waarvan Ewout Ewoutsz. de eerste steen legde. De hoofden werden aangelegd vanaf de zomerkade door de liezen en de biezen heen tot omtrent 280 passen in de Maas.

Anno 1601 werd het eerste huis aan de westzijde van de Leuvehaven aan de noordhoek van de zevende straat, te rekenen vanaf de oude stad, voor ene Nicolaes Antonisz. buitendijks gebouwd.

In het eerdergenoemde jaar werd het bolwerk aan de Oostpoort met een stenen muur bedekt. Er werd ook een bestrate weg met ijzeren leuningen aangelegd. Tevoren was er een lange houten brug met twee ophaalbruggen, die gemaakt was in 1578.

Anno 1601 werd de Rotte aan beide zijden van stenen kaden voorzien. Daarvoor was er een waterkering van houten kaden geweest.

In hetzelfde jaar werd er een huis aan de noordzijde van de Hoogstraat aan de Middeldam, waarvoor "de Croon" uithing, strekkende van de Hoogstraat tot aan de oude Turfmarkt, verkocht voor 3600 gulden. In 1598 was het verscheidene malen 7000 gulden waard geweest. Aldus waren de huizen binnen Rotterdam in drie jaar tijd in waarde verminderd. De oorzaak hiervan was dat, doordat Amsterdam ook bij de Unie gekomen was, de westerse vaart op de Maas vernietigd was.

Anno 1602 hebben verschillende liefhebbers te Rotterdam alsmede door het hele land een som van zes en zestig honderd duizend gulden bijeen gebracht en de Oost-Indische Compagnie met octrooi van de heren Staten opgericht. De hoofdsom zou verhoogd worden, als zij in zes jaar geen verdeling onder de gerechtigden deden, van de nu genoemde zes en zestig honderd duizend gulden tot tien miljoen gulden, met uitsluiting van de veroverde landen en hele koninkrijken, die zij onder haar macht gebracht had.

In datzelfde jaar is de Baanstraat, die even tevoren nog een lijnbaan, die aan beide zijden ingesloten was door wilgen, was geweest, bestraat.

In 1602 werd ook de eerste brug tussen de Haringvliet en de Nieuwe Haven aangelegd. Het water dat onder deze brug liep was tevoren een tuin van Ewout van den Bout geweest.
Toen is ook de eerste brug op het noordoosteinde van de Haringvliet bij de runmolen (molen waar eikenschors tot run gemalen wordt) aangelegd.
Aan de noordoostzijde van de Oostpoort werd onder de wal door de eerste stenen brug, waarlangs men vanuit die hoek van binnen de stad buitenwaarts naar Kralingen vaart, gebouwd. Hier lag voorheen een oud bouwvallig houten bruggetje.

Anno 1603 werd de Botersloot vanaf de vest tot aan de Huibrug toe uitgediept.
Ook werd de Kipsloot tot aan de stenen brug van de Oostewagenstraat (of Goudse Wagenstraat) toe uitgediept. Beide sloten werden voorzien van stenen kaden. Voorheen waren de kaden van hout geweest.
In dezelfde tijd werd eveneens de brug die aan de Heerenstraat lag, die voordien van hout was en via een trap beklommen werd, van steen gemaakt.

In het genoemde jaar 1603 stierven er vele mensen aan de gave Godts (de pest). Daarom lieten de heren magistraten publiceren dat er voortaan geen vrouwen naar begrafenissen mochten gaan en dat op de marktdagen de begrafenissen in de namiddag zouden plaatsvinden.

Anno 1604 werd de Leuvehaven drooggemaakt en uitgediept en aan beide zijden zijn de stenen kaden vanaf de grond opgebouwd. Als fundament werden aan de westzijde beuken planken gelegd en aan de oostzijde elzen palen dwars naast de andere gelegd, waarop dan zes grenen balken in de lengte opgestapeld werden. Op deze fundamenten metselde men de kaden tot de hoogte van omstreeks vier voet, welke allemaal in het jaar 1609 aangelegd en voltooid waren.

In dit jaar hebben de heren Vroedschappen ingestemd met het besteden van 1400 gulden voor de oprichting van een bibliotheek.

Er werden ook twee gaten, het een van de Wijnhaven, het ander van de Scheepmakershaven, gelegen aan de oostzijde van de Leuvehaven, gemaakt en van metselwerk voorzien. De fundamenten bestonden uit beuken balken, die dwars over de gaten gelegd werden, waar op de uiteinden ervan het muurwerk geplaatst is.

In het eerdergenoemde jaar werd in en aan het Weeshuis, staande in de Goudse Wagenstraat, een zeer mooi huis gebouwd, omdat de woning veel te klein was.
Anno 1605 werden de palen geheid voor de eerste boom om de Leuvehaven mee te sluiten.

In het genoemde jaar is de Hooge Heul, die tussen Blommersdijk en Beukelsdijk over de Schie ligt, van steen gemaakt en van een overwelving voorzien.

Hier lag de tweede Maasdijk.
Deze overwelving scheurde, dus de zijmuren verzakten. Toen is de stenen kruin verder afgebroken en legde men over de Schie een overdekte houten brug die van leuningen voorzien was. Dit vond plaats anno 1611.

In het begin van maart 1606 werd het achterste gedeelte van het oude Stadhuis in Rotterdam afgebroken. Er werd in hetzelfde jaar opnieuw geheid en het Stadhuis werd weer opgebouwd. In dat jaar en in 1607 werd het voorste gedeelte aan de Hoogstraat afgebroken en op een sierlijke wijze weer opgebouwd. Dit Stadhuis was voorheen het Gasthuis van Rotterdam geweest, waarvan, zoals meerdere malen is opgemerkt, de Gasthuissteeg haar oude naam behouden heeft. Alleen de oude Gasthuistoren, waarmee het Raadhuis nog heden ten dage pronkt, is ervan overgebleven.

Anno 1606 kreeg de Blaak stenen kaden vanaf de Blauwe Toren tot aan de Eunjerbrug (zo genoemd, omdat enige verse Jeneverzwijnen op St. Jans nacht aldaar dansten, alsmede omdat men zei dat de kolrijsters ofwel toverkollen en degenen die meer konden dan alleen maar brood eten, daar samen kwamen). De Eunjerbrug werd later Keizersbrug genoemd. Verder werd de Blaak tot aan de Vismarkt voor het eerst van een stenen kade voorzien.

Anno 1607 werd de eerste Leuvestraat aan de westzijde van de Leuvehaven voor de eerste maal met klinkers bestraat, doch deze straat werd in het jaar 1611 weer opgebroken en wel drie voet opgehoogd en met straatstenen bedekt.

In hetzelfde jaar werden de eerste stenen kaden aan weerszijden van de Slijkvaart gemaakt. Voor die tijd was er een houten waterkering.

In het genoemde jaar 1607 is de stenen brug aan de Vest aan het einde van de Botersloot aangelegd. Voordien was deze van hout.

In hetzelfde jaar werd de Weezenbrug overdekt en van ijzeren leuningen voorzien.

De 10de november in het jaar 1607 is men begonnen te werken aan het onovertroffen gedenkwaardige uurwerk met zijn ongewone trom, die bestemd was voor de toekomstige toren van de St. Laurenskerk. Dit werk werd, toen het goed en volmaakt bevonden werd, geplaatst in het jaar 1613. In hetzelfde jaar werd het staande muurwerk van de St. Laurenstoren van een omgang voorzien en er werden voorbereidingen getroffen om het voor een groot gedeelte met timmerwerk te verhogen, welke toren in het jaar 1613 voltooid was.

Op donderdag 31 januari in de namiddag kwam markies Spinola vergezeld door Jan Ney en de bisschop Richardot met verder andere heren uit Dordrecht de Maas af over het ijs te Rotterdam aan met 40 paarden, 9 muilezels, 4 karossen en 150 paardensleden met bagage. Hij werd onder eerbetoon ontvangen en binnengehaald door de heren van de stad Rotterdam, waar hij overnachtte. In deze tijd stonden er 40 tenten op de Maas voor de stad. De vorst was strenger dan men in de 40 voorgaande jaren had gevoeld.

(fol. 33 verso). De 2de juni 1608 werd de lange Leuvebrug voor omtrent 20000 gulden besteed aan timmerlieden uit Utrecht. Zij moesten gezamenlijk het hout leveren en wat betreft het arbeidsloon zou de helft voor de levering betaald worden. Het bestek was 228 voet lang. De 20ste mei 1609 was deze eerste Leuvebrug voltooid.

In het eerdergenoemde jaar 1608 werd de Delftse Vaart vanaf het Spui tot aan de Raambrug toe uitgediept en werden aan weerszijden de houten kaden vervangen door stenen kaden.

In hetzelfde jaar is er een singel buiten de stad om aangelegd, strekkende van de Coolsewegpoort tot aan de Hoge Zeedijk.

In 1608 werd er een straat gemaakt tussen de korte Hoofdsteeg en het Stadhuis door twee huizen af te breken. Het ene huis stond op het Steiger en het andere in de Hoogstraat. Deze straat werd door een ernaast lopend gangetje verbreed en ontleent haar naam aan Trijn Claes Hobbe, die kaasverkoopster op deze hoek van de Hoogstraat was.
In datzelfde jaar werd de kade vanaf het hoofd van de oude Beurs tot aan de Rode brug, die gewoonlijk de Spaanse kade genoemd werd, wel vier voet met grote gehakte blauwe stenen verhoogd, alsook de straat zelf.

De 1ste en 2de oktober werden de erven aan de oostzijde van de Leuvehaven tussen de Scheepmakersbrug en de kleine Wijnbrug verkocht. Ieder erf was 22 roede voet breed en 200 gelijke voet lang. Het waren dubbele erven, ongeveer 40 in getal. Elk erf werd voor omtrent 500 gulden verkocht. De kopers moesten de kaden, die nu al vier voet hoog waren, ophogen. Men mocht de erven niet versmallen en men moest bouwen op een muur van twee stenen dik. Wanneer de een bouwde, moest de ander meteen de helft van de muur bekostigen. Alle erven moesten binnen de tijd van de zes eerstvolgende jaren bebouwd zijn. Zo niet, dan verbeurde men 600 gulden.

De 4de dag in november in het jaar 1608 begon men op het overwelfde Spui de Vlas- en Garenmarkt aan te leggen, alwaar tevoren een spuihuis had gestaan.

In datzelfde jaar 1608 had de stad Rotterdam 78 bruggen, zowel kleine als grote, te onderhouden.

In het eerdergenoemde jaar werd binnen Rotterdam een predikhuis voor de Luthersen van de Augsburgse confessie gemaakt in het Quakernaat aan de oostzijde van de Botersloot. Dit preekhuis was 28 roede voet breed, omtrent 60 dergelijke roede voet lang en omtrent 12 voet hoog. Dit werk werd door het gerecht van de stad verboden en er werd een oordeel uitgesproken, omdat er zonder toestemming aan de bouw begonnen was, dat het zou worden afgebroken en de fundamenten ervan verwijderd zouden worden, waarop ook de uitvoering hiervan gevolgd is.
Hierover waren de Martinisten zeer ontstemd, voorgevende dat zij het 28ste artikel van de geloofsbelijdenis van de gereformeerde kerken in Nederland nagevolgd hadden. Dit luidde als volgt: "Het ambt van alle gelovigen is volgens het woord Gods zich af te scheiden van degenen die niet van de kerk zijn en zich aan te sluiten bij deze vergaderingen, waar God ze heeft neergezet, al was het al zo, dat de magistraten en de plakkaten van de prinsen ertegen waren en dat daar de doodstraf of een lichamelijke straf op stond".

quaeckernaeck1623

De 7de dag in november van het genoemde jaar is door de Raden en Vroedschappen van de stad besloten om nog een kerk ten dienste van het Woord toe te rusten. Ze hebben hiervoor als tijdelijke voorziening gekozen voor de kapel van het Zusterhuis, dat stond aan de Botersloot, die zij voor het predikambt ingericht hebben onder de naam Prinsenkerk. Hierin is met Kerstmis op de 25ste december van hetzelfde jaar de eerste preek gehouden.
Anno 1612 werd deze kerk wat vergroot en verbeterd, zie 1639.

De 1ste januari 1609 werd de terecht zo genoemde Draaibrug verkocht. Dit was een brug, waarop in het midden een bak stond, die omdraaide als de masten van de erdoor varende schepen hier tegenaan kwamen. In april van dit jaar stond er een nieuwe overdekte en van leuningen voorziene brug volgens de heersende mode in Rotterdam.

De 16de januari in het eerdergenoemde jaar begon men de fundering te leggen voor het eerste huis aan de oostzijde van de Leuvehaven voor Cornelis Leendertsz., scheepstimmerman.

In april van hetzelfde jaar werden de erven aan de zuidzijde van de Wijnstraat verkocht onder de algemene voorwaarden van de stad.

De 9de april 1609 is voor 12 jaar de Trêves tussen Spanje en deze staat gesloten.
De 27ste mei van het eerdergenoemde jaar werd de eerste steen gelegd van de muur aan de Boompjes langs de Maas door liezen en biezen heen. Deze muur was wel 1300 passen lang en werd vier voet hoger gemaakt dan het oude Westerse hoofd. De fundamenten van dit werk werden aldus aangebracht: eerst legde men elzen balken overdwars dicht tegen elkaar, daar bovenop legde men overlangs vijf of zes beuken planken, waarvan er drie uit één balk gezaagd werden, naast elkaar, waarop het steenwerk werd aangebracht.

Anno 1610 werd het vervolg van de nu genoemde muur aan de Boompjes gemaakt. Het fundament werd aldus voorbereid: eerst legde men elzen of andere balken overdwars dicht tegen elkaar aan, daarop werden dan in de lengte dertien grenen balken in onderling verband naast de andere liggende aangebracht. Daarop werd dan de muur gezet, die in de laatste dagen van augustus van het jaar 1611 uiteindelijk zonder enige dam uitgevoerd is. Men metselde als het laag water was, want bij een gewone vloed stroomde de plaats waar de muur gemaakt werd, wel vijf voet onder.

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663), vervolg

Op de 25ste juni 1609 begon men in de Maas op geringe afstand van elkaar een rij palen te heien vanaf het Oude Hoofd tot achter de gehele Haringvliet. Dit werk was op de 15de augustus van hetzelfde jaar voltooid en kostte 11000 gulden.

De 25ste augustus in dit eerdergenoemde jaar werd er buiten de Delftse poort, recht tegenover het opzienershuisje, een brug over de Schie gelegd, die beter, breder en hoger was dan de vorige.

1 september 1609 begon men bij de Oostpoort aan de noordzijde van het Pesthuis een Dolhuis op te richten.
Op de 25ste september 1609 begon men achter het St. Laurenskerkhof een plankier te maken met een wip erbij voor de marktschuiten op Haarlem, die nog aan de Delftse poort lagen.

In september van dit jaar werd de Oppert opnieuw bestraat. Voor de Beestenmarkt, die tot dan toe in de Oppert was geweest, werd er gekozen voor de Prinsenstraat.

In het eerdergenoemde jaar is de Mostertsteeg, die gelegen was aan de westzijde van de Westewagenstraat, voor het eerst bestraat.

Anno 1609 stonden er binnen Rotterdam 1800 huizen meer dan binnen de stad Delft.

In dit jaar werden verschillende straten tussen de Dijk en de Leuvehaven voor de eerste keer bestraat.

De 14de augustus 1610 begon men aan het oude Westerse hoofd een houten poort te maken, die de grauwe Hoofdpoort genoemd werd.

Anno 1610 zijn de twaalf vaandels schutters, die sedert het jaar 1595 de wacht gehouden hadden, teruggebracht tot zes vaandels zoals het eerder gebruikelijk was.

In het jaar 1611 werd de Bagijnenbrug, die tevoren gewelfd was geweest, bedekt met balken en planken, bestraat en van ijzeren leuningen voorzien.

Anno 1611 werd de stenen brug aan de vest over de Botersloot aangelegd. Toen er aan beide zijden een dam gemaakt was, werd het fundament tussen de twee stenen kaden erin gelegd. Het fundament was gemaakt van grenen balken, die 62 in getal, dwars naast de andere daar in gelegd werden, met daar in de lengte voor de kaden drie brede balken bovenop, waarop het muurwerk geplaatst werd. De eerste steen werd gelegd op de 13de april en de laatste in de namiddag op de 12de mei van hetzelfde jaar. N.B. De Botersloot werd anderszins de Achterweg genoemd.

Op de 12de februari 1611 viel er een groot stuk muur uit het noordeinde van het bolwerk, dat voor de Oostpoort staat. Dit werd er weer opgezet en goed verankerd. De ankers werden vastgehecht aan de toren van de oude poort, die in dit bolwerk was aangebracht.

De 13de mei 1611 werd de eerste steen van de Oostpoort gelegd en de laatste in het jaar 1613. Zo bleef het werk soms stilliggen.
(fol. 34). In het jaar 1658 op de 21ste april, toentertijd paasdag, is deze poort, die een van de sierlijkste gebouwen van Rotterdam was, naar men zegt, door de bliksem getroffen. De bliksem was ingeslagen in de houtskool van de zilversmeden, die hier hun gildekamer hadden. Deze zou om 9 uur 's avonds tot overgrote schrik van de hele stad in brand geraakt zijn. De twee korenmolens en de twee kruittorens stonden er dicht onder. In de kruittorens werd voor kort nog meer dan honderdduizend pond buskruit bewaard. Ook lagen er granaten en lag er ander vuurwerk, dat overgebleven was uit de oorlog met de Engelsen. Dit alles werd hier bewaard door de Generaliteit.
De 4de juni 1611 werd er gepubliceerd dat alle kaasverkopers op dinsdag, zijnde marktdag, aan de Hoogstraat van de korte Hoofdsteeg af moesten staan. De hoenderverkopers zouden tegenover de Mandenmakersbrug in de Houttuin moeten staan.

De 1ste september 1611 heeft men in de nieuwe stad de nieuwe wachthuizen neergezet en verordend dat er aldaar een dag- en een nachtwacht moesten zijn. Deze dag- en nachtwachten zijn begonnen op de 4de januari 1612. De wachthuizen waren aldus verdeeld: één was er geplaatst aan het einde van de westzijde van de Leuvehaven, één bij de Leuvepoort, één bij de Rode Schiedamse poort en één bij de Delfshavense poort.

De 28ste september 1611 is er op de hoek van de Torenstraat bij het St. Laurenskerkhof een paardenstal gemaakt, waar de slepers op de 10de december hun paarden heen brachten. Iedereen gaf per week twee stuivers stalgeld. Voor die tijd had er een dergelijke stal achter het Stadhuis aan de Huibrug in het St. Elisabethsgasthuis gestaan.

Anno 1612 werd de Prinsenkerk wat groter gemaakt en verbeterd, zoals in het jaar 1608 toegewezen is. Zie verder in het jaar 1639.

De 11de augustus 1612 werd de eerste steen van de Keizersbrug gelegd. Deze was vanaf 1591 van hout geweest en werd door de gewone man vanwege fabuleuze vertellingen de Eunjerbrug genoemd. Om die belachelijke naam in het boek der vergetelheid te doen geraken, hebben de heren op deze nieuw gebouwde brug "de Keizersbrug" laten schilderen. Deze plaats had al acht jaar geen gedekte brug gehad.

luthersekerkets

evlutherkleur

De 11de maart 1613 werd de oude Schiedamse poort, vanouds Treurenburg genaamd, verkocht om afgebroken te worden. Deze poort is verkocht aan Frans Jansz. Piek, de vader van mijn vrouw, voor de som van 350 gulden contant geld. De genoemde poort stond op de Dijk tegenover het westeinde van de Blaak. Zij was vierkant en met dikke muren omhoog gemetseld, van boven was er een overwelving met daarboven nog een stenen borstwering zonder dak, zodat in dit bovenste gedeelte een zeer grote ruimte was.

De 18de maart van hetzelfde jaar begon men de poort af te breken. Op het fundament ervan is het huis op de hoek van het Schiedamse wagenveer gebouwd. De naam Treurenburg is veranderd in Vredenburg.

De 10de april 1613 begon men de Wijnstraat, die heel hoog en rond gelegd werd, voor de eerste maal te bestraten met straatstenen.

De 19de oktober in het genoemde jaar werd de eerste steen van de middelbrug over de Scheepmakershaven gelegd.

Anno 1613 werd de Hoge Dijk vanaf de oude stad tot aan de Rode poort, zijnde een lengte van omtrent 1050 passen, bestraat. In hetzelfde jaar werden ook enige zijstraten aan weerszijden van de Hoge Dijk, alsook aan de oostzijde van de Leuvehaven, met straatstenen bedekt.

In het genoemde jaar werden de vestbogen of kleine huisjes, die tegen de vestbogen aan waren gebouwd en ook de vestmuren zelf tussen de oude Leuvebrug, gewoonlijk de Soetenbrug genoemd en de Keizersbrug, welke plaats vanouds het kleine Marktveld genoemd werd, afgebroken. Op het kleine Marktveld was in het jaar 1658, toen ik dit schreef, nog de Vismarkt.

Op 17 maart 1613 werd de eerste steen van de kaden van zowel de Wijnhaven als van de Scheepmakershaven gelegd. In deze zomer waren de muren van deze kaden zo hoog, dat men daar bij laag water bij mocht komen. Men begon van stadswege ook bruggen te bouwen aan beide zijden van de dwarshavens. De nu genoemde havens werden uitgediept.

Op de 26ste september werd de eerste steen gelegd van de gewone brug, die gewoonlijk de Duivelsbrug genoemd wordt. Ook werd de 19de oktober de eerste steen gelegd van de grote Scheepmakersbrug, liggende aan het einde van de haven langs de Leuvehaven.

De 17de november 1613 werd de eerste steen gelegd van de grote Wijnbrug aan de Leuvehaven.
De fundamenten van deze twee laatst genoemde bruggen waren lange zware palen, die van de ene kant van de haven tot de andere kant reikten. Daar werden grenen balken dwars overheen gelegd, die met ijzer eraan vastgehecht werden, waarop daarna planken gelegd werden. Op dit vlot begon men te metselen. Door de zwaarte van het metselwerk is het vlot van lieverlede gezonken tot een diepte van vijf voet. Dit muurwerk werd zo hoog gemaakt dat men er bij laag water redelijk goed bij kon komen. De grote Scheepmakersbrug werd boven de vloed met blauwe arduinsteen bewald. De grote Wijnbrug werd uit witte arduinsteen opgetrokken.

De 1ste oktober 1613 is het volgende in Rotterdam aan de pui van het Raadhuis afgekondigd tegen de macht van Dordrecht: "Aldus volgens de natuurlijke rechten, die nu door verschillende uitspraken bevestigd zijn, staat het alle ingezetenen van Zuid-Holland vrij hun gewassen en teelt in de steden Rotterdam, Gorinchem en Schoonhoven te brengen, zonder dat zij gehouden zijn hetzelfde ergens anders ter markt te brengen, en evenwel schijnt het dat door de regeerders van Dordrecht getracht wordt om met enige verboden de eerdergenoemde dorpen in hun vrijheden en de genoemde steden in hun toevoer te beperken, daarom laten Burgemeesteren en Regeerders van de genoemde steden Rotterdam, Gorinchem en Schoonhoven alle ingezetenen van Zuid-Holland, niemand uitgezonderd, met dit openbare slaan van de klok weten en gerechtelijk aanzeggen, dat zij met hun gewassen, teelt en vruchten frank en vrij en ongehinderd in de drie eerdergenoemde steden mogen komen en hun goederen aldaar ter markt brengen en verkopen, zonder te gehoorzamen aan enig gebod of enige geboden die dit tegenhouden, of gehouden zijn dezelfde goederen eerst in enige andere plaatsen ter markt te brengen, belovende de genoemde steden en de eerdergenoemde ingezetenen van Zuid-Holland te vrijwaren van en dagelijks te behoeden voor alle schade en hinder, die hen zoals ginds eerder gezegd is, op de een of andere manier zou kunnen worden aangedaan". Eronder stond: "d'eene segget den anderen voort".

Anno 1614 werden de erven aan de Bierhaven en de Glashaven verkocht. Iedereen moest zelf de kaden voor zijn huis optrekken en de erven moesten binnen drie jaar bebouwd zijn.
In ditzelfde jaar werd er ook aan de bouw van het Glashuis aan de Glashaven, die hieraan haar naam ontleend heeft, begonnen. Lambert de Hoog was de belangrijkste stichter hiervan.

In het genoemde jaar 1614 werd er aan de westzijde van de Delftse Vaart aan de Doelsloot begonnen met het metselen van stenen kaden vanaf de Raambrug tot aan de poort toe. Tot dan toe was de sloot met hout bewald.

De 8ste augustus 1614 werd de eerste steen van de grote hoge stenen brug bij de Hofpoort over de Rotte gelegd. Deze brug werd gemetseld op drijvende vlotten, die door de zwaarte (fol. 34 verso) van het langzamerhand zinkende steenwerk, een blijvend wulfsel hadden achtergelaten. Deze brug was eerder van hout en de genoemde brug is op de 3de oktober 1615 voltooid.

In het eerdergenoemde jaar werden de kiel en de steven opgericht van het eerste schip, dat aan de zuidzijde van de Scheepmakershaven op stapel werd gezet.

In het jaar 1614 werden de eerste vijf brouwerijen gebouwd, één aan de oostzijde van de Delftse Vaart, de Eenhoorn genaamd, door Jan Cornelisz., de tweede op het Oosteinde aan de zuidzijde van de Hoogstraat, de Starre genaamd, door Pieter Wagensveld, de derde aan de zuidzijde van de Blaak, den Haering met de Croon genaamd, waar Willem Willemsz. Nobel de stichter van was, de vierde aan de oostzijde van de Leuvehaven, de Wereld genaamd, waar Willem Ewoutsz. Prins de stichter van was, de vijfde aan de noordzijde van de Hoogstraat, de Drye Haeringen genaamd, door Dimme Cornelisz.

De eerste december werd aan de kleine Scheepmakersbrug begonnen.

Op de 1ste februari 1615 begon het heel streng te vriezen en in dezelfde maand viel er zo veel sneeuw, als er in de vijftig jaren daarvoor in een jaar niet gevallen was. Deze vorst duurde tot de 18de maart.

In het begin van april begon men wilgen en lindebomen te poten langs de Maaskant tussen de Oude Haven en de Leuvehaven. Aan die bomen heeft de Rotterdamse warande de naam van Boompjes ontleend.

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663), vervolg

Anno 1617 is de Vismarkt geplaatst aan de Gapersbrug, waar heden de koopmansbeurs is.
Aldaar stond onder St. Pieter het volgende vers:
Op de 15de juli 1618 werd het steenwerk besteed om de kaden van de Gapersbrug aan te leggen tot aan het oosteinde van de Wijnstraat. Ook werd het steenwerk tussen het stenen bolwerk en de Leuvepoort, gewoonlijk het Zalmgat genoemd, aangelegd.

In het jaar 1618 werd het Hofpoortje breder gemaakt, de vloer werd verhoogd en er werd buiten het Hofpoortje een ophaalbrug geplaatst.

Op de 29ste dag in oktober 1618 kwam de prins Mauritius van Oranje in Rotterdam. Daags daarna veranderde hij alle Heren Raden en Vroedschappen van deze stad. Het waren er gewoonlijk 24 in getal. Hiervan waren er toen twee overleden, zodat zij 22 man sterk waren. Hiervan verwijderde hij 15 mannen en hield er 7 als Vroedschappen. Deze 15 afgezette en wegblijvende Heren zijn de volgende:

De zeven volgende personen werden weer aangenomen en bleven Heren en Vroedschappen van de stad Rotterdam:

Bij deze oude en weer aangestelde Heren plaatste de prins van Oranje de volgende 17 nieuwe Heren en Vroedschappen:

De 12de december 1618 werden in Rotterdam 12 vaandels schutters opgericht, die allemaal een nieuwe eed moesten afleggen. De namen van deze nieuw beëdigde kapiteins zijn: Jan Gijsbertsz. Verbosch, Pieter Ariensz. de Wit, Pieter Dirxsz. van Swol, Guilliam Fransz. van der Eling, Sarach Jansz. Hairwijk, Paulus Jansz. Standonk, Michiel de Meyer, Jan Gillisz. Poppe, Dirc Pietersz., Claes Antonisz. van der Block, Cornelis van Reynegom, Jan Pietersz. Rysoort. Voor die tijd waren er maar zes vaandels.

Anno 1619 werd de eerste straat van klinkers langs de Maaskant van de Oude Haven tot aan de Leuvehaven toe, gelegd. Deze straat wordt gewoonlijk de Boomtgens genoemd.

In het eerdergenoemde jaar werd er een verlaat bij de Doelen gemaakt en het gebouw van de nieuwe St. Joris Doelen werd voltooid.
Anno 1619 werden de eerste stenen kaden tussen de Gapersbrug en de Keizersbrug aangelegd. In hetzelfde jaar werden de stenen kaden aan beide zijden achter het verbrande klooster aangelegd.

In dit jaar heeft de stad 84 bruggen moeten onderhouden, namelijk 32 buitendijks en 52 binnendijks.

Op 13 mei 1620 zijn in opdracht van de regering de 12 vaandels schutters weer tot zes teruggebracht. Tot kapitein werden benoemd: Gerrit Damen Cool, Willem Hugensz. van Schie, Dirc van der Veen, Arent Tromper, Adriaen Ewoutsz. de Lans en Otto Verbeek.

De 19de augustus 1621 werden het kruis en de weerhaan op de St. Laurenstoren gezet. De toren is nu 122 voet verhoogd.
De 10de december 1621 is van overheidswege afgekondigd dat niemand op de Nieuwjaarsdag een winkel zal mogen open hebben of enig werk zal mogen verrichten, maar dat iedereen die dag in godsdienstigheid zal moeten vieren, wat voordien nooit zo was geweest. Aldus is de besnijdenis van de Heer een gereformeerde vierdag geworden.
Op de laatste april 1622 werd het metalen pronkbeeld van Erasmus op de markt opgericht.
Aldus sprak weleer een van de fraaiste poëten van Nederland.

Over de adagia Erasmi, vertaald uit een zeker Latijns vers van Cornelis Musius uit Delft.
De 1ste juni 1621 werd de eerste steen gelegd van de voorzaal van de St. Joris Doelen.
Op de 20ste juni 1623 werden de zerken in de St. Laurenskerk geteld door een zekere liefhebber en zerkentrapper. Er werd toen vastgesteld dat het er omtrent 900 in getal waren.

Anno.....is in de Hoogstraat aan 't Rode Zand, waar voordien de heer van Kralingen woonde en thans het Engelse Courthuis is, van stadswege een Franse school opgericht. Ernaast stonden verder lage huisjes, waarlangs men met een trap onderaan de dijk naar het Rode Zand toe ging.

slaperskapel

De kapel van de slapers heeft achter de hoek tussen het Rode Zand en de Leeuwenstraat gestaan, waar tegenwoordig het Bombazijnhuis (de bommesyde-verwerije) is.

Twee dagen voor Pieter en Paulus op de 27ste juni vierde men de jaarlijkse kermis van de zeven Slapers. Deze nu genoemde Franse school is naderhand het schafthuis van de Engelse Court der avonturier-kooplieden geworden, waarover later meer.

De 7de september 1630 verkocht de stad haar rogge voor 300 gouden guldens 't last. Het was de pachters verboden andere briefjes aan de bakkers te geven dan van de granen die van de stad gekocht waren.

De 8ste december 1630 verkocht de stad haar rogge voor 286 gouden guldens 't last.

De 8ste januari 1631 kocht men de bovenlandse rogge voor 285 gouden guldens 't last. De 10de januari kocht men de even goede rogge voor 260 gouden guldens 't last. Dit zo schielijke stijgen en dalen van de prijzen van de granen werd niet veroorzaakt door overvloed ervan of schaarste eraan, want er was voldoende in het land. Het kwam alleen doordat de Zweden dubbele tol hieven en door de uitkomst van een zeker octrooi om een Oosterse Compagnie in de granen op te richten. Hier was door enige op winst beluste Heren Staten om verzocht, maar het ging, God zij dank, niet door.
Dit jaar werd het Engelse Court- en schafthuis gebouwd.

Anno 1639 werd de Prinsenkerk met een pand voor de volle helft vergroot. Fabriekmeesters waren de heren Henric van den Heuvel en Willem Cryger. Deze kerk is meteen verhoogd en vol zerken gelegd, waarvan iedere zerk en de eronder liggende grafplaats door de publieke autoriteit verkocht is voor de som van honderd gulden, hetgeen van stadswege is bezegeld. Deze kerk is anno 1658 met een derde gevel en pand vergroot.

In 1648 leefde in Rotterdam ene Koos Adriaensz., veerman op het Goudse veer, die 16 maal met één hand een kolfbal vanaf de Hoogstraat voor de Nieuwe Kerkstraat over de St. Laurenskerk geslagen had en één maal met zijn beide handen over de toren zelf, nog voordat die met het nieuwe werk verhoogd was.
(fol.37 verso). Memorie van de Rotterdamse Jonas, levend en geschilderd op de Blaak, 1648.
De 5de juni 1648 werd de lang gewenste vrede tussen de koning van Spanje en Haar Hoog Mogenden de Staten van het land gesloten. Dit werd in Rotterdam met grote plechtigheid gepubliceerd en gevierd.
De regen die vanaf de ochtend zonder ophouden viel, deed de sierlijk uitgedoste schutters weggaan. De regen bleef vanaf die tijd tot de 20ste juli toe bij vlagen voortduren, zodat er toen nooit een dag zonder hevige regen was. Daardoor nam het binnenwater zo toe, dat het ver boven het winterpeil kwam. Het gemaaide hooi dreef door de velden, het ongemaaide grasland stond onder water. Er dreigde rotting en verderf, de granen (fol. 36) dreigden verloren te gaan. De beesten werden uit de weiden op stal gebracht. De uitgebaggerde turfmoer verregende en vloeide weer naar haar grond en moeder toe.
Men gaf op de 20ste juli voor een zak Zeeuwse tarwe 32, 33 en meer schellingen. In het begin van de maand augustus 1648 werden alle soorten granen zeer veel duurder en wel door het bericht dat van de straat kwam, namelijk dat er zeer slecht gewas op handen was en dat dientengevolge de oude truc van het manipuleren van de graanprijs zou doorgaan. De prijs van de rogge liep op één dag op van 115 tot 125 gouden guldens, die van de rode tarwe van 180 tot 230 gouden guldens, die van de bonen van 18 tot 23 pond 't last. Alles steeg van tijd tot tijd nog meer in prijs, zodat de bonen op de 15de augustus verkocht werden voor 27 ponden, de rogge werd op de 20ste verkocht voor 130 gouden guldens, de rode tarwe voor 240 gouden guldens.
In november 1648 liep de prijs van rogge op tot 140 en 144 gouden guldens 't last, de boekweit tot 30 ponden, de gerst tot 48 à 50 guldens 't hoed, zodat alles erop wees dat er een tijd van schaarste kwam.

Hierbij kwam nog dit droevige toeval, dat de boeren hun melkbeesten door de voortdurende regen ongewoon vroeg op stal moesten brengen. Een ongelooflijk aantal hiervan stierf door de botziekte.
De botziekte is veroorzaakt door een soort van platte wormen, wat verschijning betreft lijkend op de botvis. De ingewanden van de beesten, maar voornamelijk de lever, raakten er vol mee. Deze ziekte van de beesten was deels te wijten aan de voortdurende vochtigheid van de weiden, waardoor zij al de hele zomer hadden moeten waden. Voor een deel werd zij ook veroorzaakt door het nuttigen van het bedorven en half verrotte hooi, dat in die vochtige tijd was binnengehaald.
Veel lieden van het platteland verloren hierdoor al hun beesten en sommigen van hen hielden er heel weinig over. Dat veroorzaakte ook een buitengewoon grote schaarste aan zuivel.

De aangetekende memories van Dr. Nicolaas Zas (1610-1663), vervolg

In maart 1649 werd een kinnetje boter voor 40 gulden verkocht, de zoete melk voor twee blanken en de gekarnde melk voor één blank (een zilveren munt) de pint. De prijs van de rogge steeg tot 152 gouden guldens, de Zeeuwse zak blauwe erwten werd verkocht voor 12 guldens, de grauwe erwten voor 10 guldens. In deze tijd werd de zak blauwe erwten in Delft verkocht voor 20 guldens, de grauwe erwten voor 16 guldens.
Veel gelukkiger was de kostbaarheid van de tulpenbollen, waarvan wij hier een aantekening ter herinnering maken, om daar bij gelegenheid op terug te komen. In het jaar 1634 kweekt een zekere Franse edelman van het koninklijk hof in Parijs een zeldzame tulp om de boezem van een prinses mee te strelen. Zo'n meiplant aanbrengen werd onder de groten van het hof een plechtige mode. Het getuigde aldaar van een grote reputatie als iemand op de borst van een grote dame een onvergelijkbare tulp stak en vastmaakte. Dit deed de prijs van de genoemde tulp snel stijgen. Om die reden werden de Hollandse tulpen gekweekt, want in Holland waren van oudsher veel liefhebbers van deze bloemen geweest. Hierdoor steeg de prijs hiervan dusdanig, dat een zekere liefhebber ervan uit Rotterdam, Hercules Jansz. Pijl genaamd, een tulp, die hij verkocht had voor 15 guldens, in hetzelfde jaar (doch er onwetend van dat het dezelfde bloem was) zelf weer aankocht voor 1500 guldens. Ja, de inbeelding van profijt nam zozeer toe, dat er duizenden guldens mee verkwanseld werden en sommigen grote rijkdommen uit deze nieuwe arglistige handel wisten te halen.

tulp (39K)

Nadere beschrijving van de stad Rotterdam.

De stad wordt verdeeld in publieke of algemene en private of bijzondere huizen voor de burgers. De algemene huizen zijn bedoeld voor het algemeen bestuur van de stad, dat ook haar uitzonderingen vormende verdelingen heeft, want de algemene welstand van het gemenebest behelst dat de behoudenis van de burgers overal de opperste wet moet zijn.
Hiervoor is als hoofd van allemaal het Raadhuis ingesteld, dan volgen de openbare gebedshuizen, gewoonlijk kerken genoemd, daarna de Godshuizen, te weten: het Gasthuis of Ziekenhuis, het Pesthuis, het Dolhuis, Oude Mannenhuis, Oude Vrouwenhuis, Weeshuis, Lazarushuis, de huizen van de krijgsoefeningen: St. Joris Doelen, de schermschool en dergelijke; de huizen van equipage: het Admiraliteitshof, de artillerie van het land, de Timmerwerf van het land, de kabinetten of kruittorens van het land, de Timmerwerf van de stad; huizen van koopmanschappen: het Oost-Indisch huis, de Groenlandse Compagnie, de grote visserij of de Rotterdamse Brand, het Engelse Courthuis, de Koopmansbeurs, de Wisselbank, de Bank van lening, de Lakenhal, de Vleeshal, de Boterhal, de Waag, de Kenniphal, het College van het Waterrecht; gezondheidshuizen: als de Snijkamer of het toneel der anatomie, de Apothekerskamer, de onderwijshuizen, te weten: de openbare scholen, enzovoorts; de kamers en de kantoren van de verschillende gilden en andere orden, die allemaal tot nut van allen gesticht zijn, te weten: buurten, colleges enz., die door de publieke autoriteit in stand gehouden worden.
(fol. 36 verso). Op de 5de april 1645 werd het houten gedeelte van de Rotterdamse St. Laurenskerktoren weer afgebroken, omdat het hout vurig en ongeschikt was.

De 22ste juni van hetzelfde jaar is men weer begonnen het steenwerk van de toren tot de hoogte van 22 voet te vernieuwen. Dit gebeurde volgens de kunstige en buitengewoon sierlijke afbeeldingen naar de eis van het kerkgebouw zelf, gemaakt uit verschillende vormen van architectuur, Gotisch werk genoemd, waarvan Dirc Davidsz. Versyde, onderbeheerder en architect van de publieke werken, meester en uitvinder was.

De 15de september 1651 is het fundament van de St. Laurenstoren blootgelegd en men is daar begonnen te heien tot op het welzand, waardoor de toren aan het noordoosteinde tot op de kerk zakte. Men heeft hem weer kunstig en fraai recht gezet en vastgezet door hem drie en halve voet van het noordoosten naar het zuidwesten te laten zakken. Dit alles heeft zich voltrokken op de 22ste april van het jaar 1655. De architect was Nicolaes Jeremiaszoon Persoon.
Anno 1654 is het kerkhof achter aan de Leeuwenstraat aangelegd en naar behoren uitgerust.

Anno 1655 werd er een reusachtige vis van twaalf voet lang en acht diep in de rondte gevangen.

Anno 1656 heeft Pieter de Vos een eenhoorn uit Groenland gekregen.

Memorie van de eenhoorn te zien bij Pieter de Vos aan de Leuvehaven, gekomen uit Groenland, 1656.
Anno 1657 is het spui binnen en buiten uitgediept en kwamen er nieuwe deuren in.

De 29ste oktober 1657 werd de stand van het water door een hevige oostenwind voor en in Rotterdam zo laag als men honderd en meer jaren terug niet gezien heeft. De zandplaat voor de stad stak evenals een dijk meer dan vijf voet boven het water uit. Het zand ervan stoof erlangs alsof men een storm in de duinen had gezien. Men liep van Rotterdam tot Schiedam aan toe over de droge grond en het ongewoon brede strand van de Maas. Tussen Schoonderloo en Charlois liep men in drie voet water over de bodem van de Maas. Ankers, geld en andere vreemde dingen werden op de bodem gezien en opgevist. Het huis te Britten had in die tijd meer dan een kwartier droog land achter zich, maar lag diep onder het zand bedolven. De winter begon vroeg en was streng.
Anno 1658 begon de winter zich in januari na verschillende vorstperioden in het uitgaande jaar opnieuw te verheffen. De kou nam sterk toe, zodat de Maas ruim zeven weken dichtgevroren was. Met karossen en paarden bereed men het buitenwater alsof het land was. Men liep recht vooruit over het ijs langs de Maas vanaf Rotterdam tot aan Den Briel. Dat was de 50 jaar ervoor niet gebeurd. De wagens reden wel een half uur ver de zee op over het ijs om het viswant en de visnetten uit de vissersboten op te halen. De Maas werd op de 5de maart nog belopen. Dit ongewoon dikke ijs is door een onverwacht bolle lucht en door het sterk wegstromende bovenwater binnen een dag of twee verdwenen. Hier kwam nog bij dat het in deze winter op verschillende plaatsen tot een manshoogte had gesneeuwd, waardoor er door het onverwachte smelten van dit alles aan alle kanten van het Christenrijk grote watersnoden zijn ontstaan. In Nederland braken verschillende dijken door, zodat huizen en mensen weggesleept en vernietigd werden, zoals ook bruggen, kerken en huizen in Frankrijk, Spanje, Duitsland, Brabant, Gelderland, etc.
Na het breken van het ijs, het smelten van de sneeuw en het zakken van het water hebben de koude oostenwinden volhardend aangehouden tot de 18de juni toe, toen ik deze aantekeningen maakte. Daarom zocht ik in deze tijd ook zelf het vuur op, omdat ik in de zomer nog verkleumd van de kou was en het 's nachts nog vroor.
Anno 1658 is er voor Rotterdam een duikeldam gemaakt van meer dan 100 roeden lang vanaf de Noord tot aan de plaat toe, die hierdoor verdwenen is.

De Prinsenkerk, die vanouds de kapel van de Grauwe Zusters van de derde regel van St. Franciscus is geweest, is in dit jaar van een derde pand voorzien en vergroot en tot meer ruimte en aanzien gebracht.
(Rga. no. 41, fol. 109 verso).

Petrus van Walenburgh, Rotterdammer, op de 11de juni 1658, gehuldigd tot bisschop van Mijs en wijbisschop van Ments, enz.
(fol. 110). Nota.

Deken en regent van St. Maartens kapittel in Rotterdam zijn van 1555 tot 1561, zoals blijkt uit de blafferd, geweest:

Mr. Bos, advocaat van het Hof van Holland.

Mr. Gerard Doesa, pensionaris van Rotterdam, raad van de graaf van Emden, raadsheer in het Hof van Holland.
Zijn grafstede is in het St. Jeroens altaar te Rotterdam, maar hij is begraven in Den Haag, alwaar zijn wapen hangt, dat aan de ene zijde drie rode krabben op een zilveren veld heeft, aan de andere zijde een schaakbord van zilver en zwart.

Jonkheer François van Rhoon, baljuw te Rotterdam, ligt begraven in de kerk te Rhoon.

Op 22 juni 1658 is in Rotterdam overleden Jacob de Back, opper-geneesheer, een man vol wijze ervaring en geleerdheid, een baken voor de jeugdigen, die van de geneeskunst houden, uit wiens nagelaten geschriften zij onderwezen kunnen worden.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

11 juli 2016