Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Rotterdam in de eerste weken van de mobilisatie

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Rotterdam in de eerste weken van de mobilisatie

Op 28 augustus 1939 was het in Rotterdam tot laat in de avond nog druk op straat. Veel Rotterdammers wandelden over de Coolsingel in de richting van het Slagveld, waar zij geruststellend nieuws hoopten te vernemen. Het Slagveld was een klein driehoekig plantsoen, weggedrukt tussen de Schiekade en de Stationsweg. Hier was het Rotterdams Nieuwsblad gevestigd. Op dit plantsoen werden de meest ingewikkelde problemen door een samenscholing van burgers onder de loep genomen en in een handomdraai opgelost. Een bont gezelschap van uiteenlopende politieke en sociale inzichten verkondigde hier haar mening over de ontwikkelingen in Europa. Soms stonden zij met rood verhitte koppen als roofdieren tegenover elkaar. Maar op deze zwoele augustusavond hing er een sfeer van ernst over het plantsoen.

Er werd gratis college gegeven door een rap sprekende man die precies wist hoe de vork in de steel zat. De toehoorders schaarden zich dicht om hem heen. De mensen beseften de ernst van de toestand, maar er was geen paniek. Een actie van oproerkraaiers, die pamfletten verspreidden, werd met kracht de kop ingedrukt. Wij leefden in een vrij land, men had vrijheid van meningsuiting. Maar die mening moest wel overeenstemmen met de algemeen geldende mening. Tegen onruststokers die zich daar niet aan hielden kon niet streng genoeg worden opgetreden! De burger kon gerust zijn; de politie hield overal een wakend oog. Om acht uur was het plotseling opvallend stil. De koningin sprak haar volk toe, en dat volk zat aan de radio gekluisterd. Automobilisten met een radio aan boord, parkeerden hun wagen langs een stoeprand en lieten voetgangers meegenieten van het koninklijk woord. Na de toespraak vulden de straten zich weer snel met mensen die op deze zwoele zomeravond in groepjes hun bezorgdheid met elkaar bespraken. 's Avonds werd op het stadhuis nog een tiental militairen met hun bruid in de echt verbonden. Daartoe moest dispensatie door de officier van justitie worden verleend, ten aanzien van de wettelijke wachttijd tussen aantekenen en huwelijk. De verwachte onweersbui had Rotterdam stilletjes links laten liggen.

De volgende dag werd het stadsbeeld al in het vroege ochtendgloren door de mobilisatie beheerst. Overal zag men militairen op weg naar hun garnizoen. In een verslag lazen de Rotterdammers 's avonds dat er een mobilisatiesfeer over de stad heerste, maar niet over de mensen. Wie denkt aan augustus 1914 bewondert de Rotterdammers van 1939. Er heerst ernst, natuurlijk. Maar men is volkomen kalm. Het afscheid aan de stations was beheerst en zonder vertoon. Een hand, een zoen; geen tranen, geen grote woorden. De militairen gedroegen zich waardig en zonder drukte. Het was alsof zij in groepsverband en onder discipline stonden. Geen uitgelaten geschreeuw of gezang, waarmee soldaten nogal eens hun zenuwen konden luchten. Het was alsof zij op herhalingsoefening gingen. Tot diep in de middag waren er vreedzame bakkers, metselaars en havenwerkers; onderwijzers, winkeliers en musici; gestoken in het uniform van Hare Majesteit. In lange rijen gingen zij op weg naar de kazerne, naar de rats, kuch en bonen, het diner van Jan Soldaat. De politie had strenge maatregelen getroffen om onrust te voorkomen. Burgers hadden geen toegang tot de stations; zij hadden daar niets te zoeken, want het burgervervoer per spoor was stilgelegd.

Naarmate de dag vorderde probeerde het normale leven haar plaats weer in te nemen. Maar nu kwam de mobilisatie in andere delen van de stad pas goed op gang. In het zuiden, oosten en westen van de stad bakende de bereden politie de routes af voor de terreinen waar eigenaars van paarden en auto's zich met hun bezit moesten melden. Voor paarden bevonden die zich op de Statenweg, de Bentincklaan, de Oostzeedijk en op Woudenstein. Op zuid stonden lange rijen paarden opgesteld aan de Putsebocht en de Dordtselaan. Dieren van allerlei soort en grootte, voorzien van halsters en nieuw beslag, bepakt met hun eigen voer voor de hele dag, zoals soldaten de frontlinie worden ingestuurd met een dagrantsoen in hun ransel. Het werk voltrok zich in een snel tempo; de eigenaar leverde het dier af, de militairen keurden het, en even later stonden ook de paarden in het gelid voor koningin en vaderland. De taxaties geschiedden door een aantal deskundigen. Er was weinig verschil van mening. Slechts enkele Rotterdammers maakten bezwaar tegen de vastgestelde vergoeding. Voor direct berijdbare "officierspaarden" werd f 25 als extra premie betaald. Dit kwam maar in enkele gevallen voor. De eigenaar van een volbloed renpaard, dat hem f 1500 had gekost, kreeg niet meer dan f 700. Het leger kocht een paard, en dat dit paard toevallig een renpaard was, deed verder niets ter zake. Toch een verschil van f 800! En daar kon men in die tijd bij de paardenslager heel wat kilo's malse biefstuk voor kopen. Op de veemarkt was nu de toch al sterke aanwezigheid van de politie vervangen door een nog sterkere bewaking door de Burgerwacht. Zoals te verwachten toonden militairen veel belangstelling voor het marktbedrijf, maar zij troffen bijzonder weinig paarden aan. Ook stonden er opvallend weinig veetransportwagens in de onmiddellijke omgeving van het veemarktterrein. De in officiersuniform gestoken dr. Houthuis, stapte parmantig over het terrein, en constateerde met voldoening, dat er door de regering veel koeien werden gekocht.

Op de Essenburgsingel, het Henegouwerplein, de Mathenesserlaan en het Mathenesserplein; de Rechter Rottekade, het Noordplein, de Willemskade en de Parklaan werden auto's bijeengebracht. Ook hier werd alles vlot afgewisseld. De auto's reden in file langs een opgestelde tafel, waarachter officieren en deskundigen in een sneltreinvaart de formaliteiten afhandelden. Een soldaat nam daarna het beheer van de auto over en de eigenaar kon met de tram naar huis. Voordat hij het wist was hij met wat napijn van zijn bezit verlost; alsof ze hem een kies hadden getrokken. Wanklanken werden er nauwelijks gehoord; men had in die tijd nog respect voor de overheid en hield wijselijk zijn mond. Alleen God hoorde hen in de verte heel zachtjes brommen. De groentehandelaren op het Noordplein keken wel even vreemd op toen zij 's morgens ontdekten dat hun plein door militairen was bezet. Maar zij hadden geen zin om daarover veel woorden vuil te maken en losten hun kisten in de omliggende straten. Zo werd de Noorderstraat door hen in beslag genomen, de Kievitstraat, de Erasmusstraat, een deel van het Zwaanshals en de Rottekade. Het was voor de "groentenboer" en voor de koopman, die met zijn handwagen vol fruit langs de deur ging, wel even zoeken om hun vertrouwde leverancier in die rommelige chaos terug te vinden. Er was meer lawaai dan gewoonlijk maar er was ook veel humor onder de kooplui, die uit dit onaangekondigde ongemak toch nog gein wisten te putten. Zonder ruggenspraak had men hun werkplek, waar zij hun brood moesten verdienen, in beslag genomen. Dus dát was mobilisatie! Maar voor de rest namen de mensen het heel gemoedelijk op. De handel leed geen schade. Die was toch al naar de knoppen. Er was nu eenmaal een groente- en-fruit inflatie. "Al zouden wij het cadeau geven, dan aten de mensen het nog niet!" was het commentaar van een koopman.

Niet alleen paarden en voertuigen werden gevorderd. Ook motorschepen, Rijn- en binnenvaartschepen werden in beslag genomen. Op het kantoor van de Particuliere Rijnvaart Centrale en op de Schippersbeurs werd in lijsten speciaal naar oude schepen gezocht, om die, in geval van nood, als versperring in onze waterwegen te laten zinken. Verder was men zeer geïnteresseerd in schepen met grote ruimen, voor het onderbrengen van soldaten, het opslaan van noodvoorraden, of het inrichten tot hospitaalschip. Er werd geen woord gesproken over de vergoeding die de schippers zouden krijgen. Maar gezien de slechte toestand waarin zij zich bevonden, hoopten de schippers dat ze er niet al te slecht bij zouden varen. Dat was dan ook de voornaamste reden waarom zij het in beslag nemen van hun schip zo gelaten over zich lieten gaan. Er werden veel schepen gevorderd, meestal Kempenaars. De schipper werd dan "voorlopig" zonder enige vergoeding met zijn gezin aan wal gezet, wat wel aanleiding tot mopperen gaf. De schippers zaten toch al niet zo goed in de contanten, vooral de motorschippers niet. Eigenlijk wist de overheid nog niet precies wat zij met al die gevorderde schepen moest beginnen, en of zij deze wel allemaal zou houden. Er was een mogelijkheid voor de schippers in het vooruitzicht gesteld om later weer als vrijwilliger/schipper voor een jaar op hun eigen schip te gaan varen. Maar dan zonder gezin. In de Rotterdamse haven lag er nog veel vracht voor Duitsland opgeslagen. Die werd voornamelijk door Duitse schippers opgehaald. De Nederlandse schippers, die nog in het bezit van hun schip waren, durfden de reis niet aan. Ook al werd er nu twee gulden per ton graan naar Mannheim betaald. De schippers konden het risico niet nemen. Wat zou er op zo'n reis niet allemaal met hun gezin kunnen gebeuren, als er plotseling een oorlog uitbrak. En die kans was levensgroot. Men leefde in Europa op een vulkaan. Ieder moment kon de bom barsten. Het was ook nog maar de vraag of hun knecht wel aan boord zou blijven.

De mobilisatie veroorzaakte veel moeilijkheden in de Rotterdamse haven. Op de rivier was het een stuk rustiger geworden. Door het wegvallen van binnenschepen konden de zeeschepen hun vracht niet meer kwijt. Reeds gemaakte afspraken en contracten konden niet worden nagekomen. Voor het verhalen van een schip van de Rijnhaven naar de Waalhaven had men al een geleidebiljet van het militair gezag nodig. In de Waalhaven waren ruim 250 met graan beladen schepen opgelegd. De toestand leek chaotisch maar men had er vertrouwen in dat men in staat zou zijn om zich geleidelijk naar de veranderde omstandigheden te schikken. In elk geval was iedereen het erover eens, dat de overheid de zaken beter in de hand had dan in 1914. Aan de oproep van de Vereniging voor Nationale Veiligheid, om zoveel mogelijk levensmiddelen in huis te halen, werd ruimschoots gehoor gegeven. Niet alleen de "welgestelden" hadden hun proviandkasten rijkelijk voorzien, ook de "minder draagkrachtigen" hadden hun uiterste best gedaan om een noodvoorraadje aan te leggen; ondanks de vermanende woorden van de overheid om niet te hamsteren. Na het afkondigen van het mobilisatiebevel werden er meteen maatregelen tegen het hamsteren genomen. In plaats van distributie, werd er een vrij omslachtig controlesysteem ingevoerd. Hamsteren was nu wettig verboden. Bij overtreding van dit verbod kon men gestraft worden met een gevangenisstraf van vier jaar of tienduizend gulden boete. Dat loog er dus niet om!

De maatregel had betrekking op rijst, bloem en meel, deegwaren, erwten en bonen, gedroogde peulvruchten, suiker, oliën, vetten en boter, koffie, thee, cacao, zeep, zeeppoeders en kaarsen. Van deze goederen mocht een gezin een mondvoorraad van slechts één week in huis hebben. Om te controleren of winkelier en klant zich aan deze bepalingen hielden moest de klant bij aankoop een boodschappenlijst van naam en adres voorzien en ondertekenen. Een duplo kreeg hij mee naar huis. De winkelier hield het origineel. Deze "afleveringsbewijzen" moesten in verband met het instellen van controles, minstens drie maanden zorgvuldig bewaard worden! Wie kwam er ooit op zo'n dwaas idee! Ook de grossiers in verse vis werden verplicht zo spoedig mogelijk opgave van hun voorraden te doen. Het vervoeren van gedroogde garnalen werd verboden. Om aan dit systeem te kunnen deelnemen moesten de 7500 Rotterdamse kruideniers op het Plan-C, langs de Geldersekade, een distributieformulier afhalen en binnen vier dagen ingevuld inleveren. Deed men dit niet dan werd men van alle toewijzingen uitgesloten. Drukkerijen adverteerden met afleveringsbonnen. Het Rotterdams Nieuwsblad stond de kruideniers ter zijde met advies. De winkeliers konden het beste hun zaak een dag sluiten, want zij moesten de hele handel overhoop halen om hun voorraden te tellen.

Het systeem verliep stroef. Ondanks de zware straffen namen veel mensen toch het risico te hamsteren. Vooral thee was een gewild artikel. Kisten van 5 en 15 kilo werden door de politie uit de huizen gehaald. Winkeliers werden betrapt, waaronder een filiaal van de Gruyter aan de Lusthofstraat. Klanten saboteerden door te weigeren hun naam en adres op te geven, of noemden een valse naam. Winkelpersoneel kreeg hatelijke en beledigende opmerkingen te incasseren. Daarbij moesten zij zelf vriendelijk en beleefd blijven, want de klant was nog steeds koning. Gelukkig duurde de regeringsmaatregel slechts kort. Nog geen drie weken later zag men de onzin ervan in en werd de maatregel ingetrokken. Voor de winkelier was het een moeilijke tijd. Al een dag na het afkondigen van de mobilisatie was er bij de grossiers bijna niets meer te krijgen. Reizigers - dat waren in die tijd mensen die de winkeliers langs gingen om bestellingen op te nemen - waren plotseling allemaal "met vakantie". Van de artikelen die de winkelier wél in kon slaan waren de prijzen ineens verhoogd. Zoals voor de glycerinezeep, één gulden per ton; verband en pleisters gingen met 15 tot 25 % omhoog; evenals vet, garen en band, lijnolie, kaarsen, theelichten en terpentijn. Dit betekende een extra winst voor de grossiers, maar de winkeliers mochten geen cent méér rekenen. Bovendien kreeg de winkelier moeilijkheden met de vele klanten die als zij vijf of tien cent hadden besteed, betaalden met een briefje van tien. Er was een jacht op zilver geld ontstaan, want niemand had nog enig vertrouwen in papieren geld.

Alsof er niets aan de hand was werden langs de Delftsevaart opnamen gemaakt voor de film "Boefje". Het ging om de scène waarin het Rotterdamse straatjongetje een kat uit het water haalt en een passerende pastoor hem de helpende hand biedt. Zoals bekend was Annie van Ees het boefje en Albert van Dalsum was de pastoor. De kat was in de buurt opgepikt en kreeg na afloop als beloning een schoteltje melk. Uit alle sloppen en stegen was er een schare straatjongens op het "relletje" afgekomen. De filmmensen konden het volk met moeite buiten beeld houden. Ook de bewoners, die nieuwsgierig uit de omhooggeschoven ramen hingen, dreigden het beeld te verstoren. De redding-scène moest zeker twintig keer worden overgespeeld. Dat betekende niet dat de actrice steeds opnieuw te water moest worden gelaten. Langs de wal, zorgvuldig buiten beeld gehouden, dreef een vlot. Af en toe moest er wél een emmer water over het hoofd van de actrice worden gegooid. Maar dat was een welkome afwisseling, want de zon scheen genadeloos en er stond geen zuchtje wind. Met veel overredingskracht kon het "publiek" op een veilige plek buiten het bereik van de camera worden gehouden, en konden de mediamensen ongestoord hun werk doen. Op 1 september, 's avonds omstreeks half twaalf werden de bewoners van de Statenweg opgeschrikt door het doffe geluid van een ontploffing. Rinkelende glasscherven en dikke rookwolken kwamen uit de tweede etage van een onbewoond pand op nummer 140. Vrijwel direct daarop stond deze etage bijna geheel in brand en slechts door het in werking stellen van vier stralen op de waterleiding slaagde de brandweer erin het vuur te blussen. Onmiddellijk na de ontploffing zagen de voorbijgangers een man het huis uitvluchten. Na een achtervolging slaagde de politie erin een vijfendertigjarige schilder aan te houden. Hij werd ervan verdacht het vuur te hebben aangestoken. Tijdens een technisch onderzoek vond men sporen, die erop wezen dat hier van een zogenaamde tijdbom gebruik was gemaakt. Later in de nacht werd nog een tweede verdachte aangehouden.

Diezelfde dag viel het Duitse leger van drie kanten Polen binnen. Het opperbevel van de Duitse weermacht deelde 's avonds mee, dat de Duitse oorlogshandelingen vanuit Silezië, Pommeren en Oost-Pruisen aan alle kanten het gestelde doel hadden bereikt. De troepen die vanuit het zuiden over het gebergte waren opgerukt, hadden de lijn Neumark Sucha bereikt. Ten zuiden van Moravisch Ostrawa was de rivier de Olsa bij Teschen overschreden. Ten zuiden van het industriegebied waren de Duitse troepen ter hoogte van Kattowitz opgerukt. Zoals te verwachten, was dit de druppel die de emmer deed overlopen. Zondag 3 september 1939, liet sir Nevile Henderson, de Britse ambassadeur in Berlijn, de Duitse regering weten dat, indien om elf uur 's morgens van Duitsland geen gunstig antwoord was ontvangen op de gestelde eisen betreffende staking van de vijandelijkheden in Polen, Engeland zich in staat van oorlog met Duitsland zou achten. Er kwam geen antwoord. Om 11.35 sprak Chamberlain het Engelse volk per radio toe en verklaarde, dat op het ultimatum niet was gereageerd en dat Engeland dus in staat van oorlog was met Duitsland. De burgers in de Londense straten reageerden rustig. Zij hadden eigenlijk niet anders verwacht. Vijf uur later verklaarde ook Frankrijk de oorlog. Kort daarna volgde Australië. Meteen zegden Canada, Brits-Indië, Irak, Egypte en Turkije de Engelsen hun steun toe. De Britten kondigden een blokkade ter zee aan. Men verwachtte, dat Europa een lange oorlogsperiode tegemoet zou gaan, waarin economische uitputting een belangrijke rol zou gaan spelen. De oorlog was in Nederland meteen al merkbaar door het tot diep in de nacht over-en-weer vliegen van vreemde vliegtuigen. Ons vliegveld Waalhaven werd voor de burgerluchtvaart gesloten. In diezelfde nacht voltrok zich in de Atlantische Oceaan het eerste drama. Tweehonderd mijl ten westen van de Hebriden-eilanden aan de Schotse kust werd het stoomschip "Athenia", van de Donaldson Line uit Glasgow, getorpedeerd. Het aantal personen aan boord bedroeg 1400. De meeste passagiers waren Amerikanen en Canadezen die wegens de oorlogsdreiging in Europa op terugtocht naar hun vaderland waren. Het schip had een lading van duizend ton ingenomen en was op weg naar Montreal.





In Amerika, waar men dag en nacht aan de radio gekluisterd lag, was de indruk eenvoudig verpletterend. Temeer omdat het grootste deel van de passagiers uit burgers van het neutrale Amerika bestond. Het States Department te Washington maakte bekend, dat verreweg het grootste deel van de opvarenden was gered. Alleen diegenen, die bij de ontploffing zelf waren getroffen, hadden het leven verloren. De overige mensen hadden zich in veiligheid weten te brengen. Het Duitse opperbevel ontkende elke betrokkenheid. Twee dagen later onthulde de Daily Herald, dat de Athenia voor vijf miljoen pond aan goud vervoerde. Men nam aan dat het goud, dat een gewicht had van meer dan dertig ton, door reddingsboten aan boord was genomen. In Nederland werd het lichtschip "Maas" binnengesleept. Nu er op de Noordzee een oorlogstoestand heerste, werden alle lichtschepen en boeien, die zich buiten de territoriale wateren bevonden, binnengehaald. De vuurtorens en boeien binnen de driemijlsgrens bleven echter intact.

Op de Veemarkt bleef het leger actief met het kopen van vee. Gedwee volgden de pas gerekruteerde kudden de officieren naar de slachtbank. Maar niet alle koeien waren even volgzaam. Er waren er, die er niets voor voelden om voor het vaderland te sterven. In de nacht van twee september omstreeks halfdrie arriveerde aan het Maasstation een transport met een kudde van zeventig koeien. Zij waren bestemd voor het leger en moesten naar het slachthuis worden gedreven. Op de hoek van de Boezemsingel en de Goudsesingel besloten een paar relschoppers te deserteren en zetten het op een lopen, gevolgd door de rest van de kudde. In een mum van tijd hadden de steeds wilder wordende dieren het Hofplein bereikt, waar een nachtploeg juist bezig was met het bestraten van het plein, in verband met de verplaatsing van de Delftse Poort. De mensen schrokken zich een ongeluk toen zij de aanstormende kudde op zich af zagen komen. Ternauwernood konden enkelen van hen het vege lijf redden. Intussen hadden de drijvers hulp gekregen van goedbedoelende voorbijgangers die de dieren met hun geschreeuw en het getoeter van hun auto's nog wilder maakten. Ook de politie droeg daar nog een steentje aan bij door het inzetten van overvalwagens. Op het Van Hogendorpsplein - het latere Churchillplein - splitsten de dienstweigeraars zich in twee afdelingen. Eén groep maakte een omtrekkende beweging in de richting van de Schiedamsedijk en de Noordblaak; de andere groep stootte door in de richting van de Schiedamsesingel. De beesten op de Schiedamsedijk troffen het niet; de kroegen waren gesloten. Men schrok zich te pletter toen men van een souper in Pschorr laat thuiskwam en plotseling een lading biefstukken op zich af zag komen. Tenslotte slaagden de drijvers erin, met veel moeite en na de hele buurt "uit hun nest te hebben geschreeuwd" om het slachtvee een doodlopende straat in te jagen. Nadat alle runderen waren verzameld, konden zij weer keurig in het gelid opmarcheren naar het slachthuis.

In een tijd, waarin door allerlei bepalingen het normale levensritme in de stad werd verstoord, was het prettig te vernemen dat een armzalig smal en onooglijk steegje, dat geruime tijd wegens het gevaar van instorten afgesloten was geweest, weer voor het publiek toegankelijk werd gesteld. Wij hebben het over de Halvemaansteeg, een lange sleuf tussen de Kipstraat en de Hoogstraat. Wat was er zo belangrijk aan deze eeuwenoude steeg? Zij was een onderdeel van de voetgangersroute tussen de Goudsebuurt en Oudehaven. Als een Rotterdammer ergens aan gehecht was, dan was dat wel zo'n smal straatje, een pleintje, een stukje kade langs de haven. Een plekje waaraan hij zijn hart had verpand; dat herinneringen bij hem opriep. Want in een eeuwenoude stad sprak elke steen een stukje geschiedenis. Dat deed ook de Halvemaansteeg, volgepropt als een verse worst, met haastige mensen voortgestuwd tussen twee hoge kale muren, op weg naar de fabriek, het kantoor, de school of het atelier. De Rotterdammer wilde zijn dagelijkse wandeling door de Halvemaansteeg niet missen. Het was voor hem een ritueel. Maar na het noodlottige ongeval in 1938, waarbij een aantal voetgangers bedolven raakten onder een ingestorte muur, begonnen de bolstaande muren van de Halvemaansteeg toch ook wel iets dreigends te krijgen. De steeg werd gesloten, maar het duurde niet lang, of het volk herkreeg haar recht. De steeg leek nu meer op een gang in een kolenmijn, vol stutten, en hoog boven hun hoofden was voor alle zekerheid een plafond van gaas gespannen. Veel Rotterdammers hadden geen vertrouwen in deze "veiligheidsmaatregelen" en bleven trouw hun "blokje om" volgen. Maar de fanatieke steegbezoekers genoten weer van de sfeer die het steegje hen bood. In de mijngang vonden zij zelfs weer de op de keien zittende man met zijn repen chocolade terug, die steeds maar groette en aan zijn pet tikte. Het leek erop, dat de Rotterdammer ten eeuwigen dage zijn weg zou moeten blijven volgen over planken, langs balken en onder een vangnet van gaas. Op zekere dag vonden zij de Halvemaansteeg opnieuw afgesloten, maar nu met een grimmigheid, alsof zij voorgoed voor Rotterdam verloren was. En dan opeens, op een mooie dag in september, werd de steeg weer voor het publiek opengesteld, verjongd als een struise jongedame, met muren zo recht als een marinier voor de kazerne op het Oostplein. Het publiek maakte meteen gebruik van de gelegenheid. Als vanouds stapten de Rotterdammers weer over de uitgesleten stenen stoepjes en over de gladgeslepen keien van het straatje, dat per vierkante meter zeker een van de drukste passages van de stad uitmaakte. De Halvemaansteeg was juist op tijd gereedgekomen, want een paar dagen later werden de aangekondigde aanbestedingen, voorlopig gedurende september, uitgesteld. Dat betekende een bouwstop voor de tunnel aan de Groene Hilledijk en voor de nieuwe marinierskazerne. Met de bouw van de nieuwe Beurs aan de Coolsingel ging men voorlopig door. De bouw van de nieuwe Diergaarde kwam in het gedrang. De vertraging in de woningbouw hoefde niet als een ramp beschouwd te worden, want Rotterdam had een overvloed aan woningen.

Was er op 4 september in Nederland nog weinig van de oorlog te bespeuren; op zee werd het met de dag gevaarlijker. In scheepvaartkringen leefde men met het uur. Maar de reders konden weinig anders doen dan de ontwikkeling der dingen afwachten. De Rotterdamse Lloyd liet het motorschip Dempo vanuit Nederlands-Indië geen tussenhavens meer aanlopen. Ook de Indrapoera, die op thuisreis was, zette regelrecht koers naar Rotterdam. De bootdienst Harwich-Hoek van Holland werd gestaakt. Ook de houtboten van de firma Vink & Co, die op de Oostzee voeren, bleven voor alle zekerheid in Rotterdam. De schepen die onderweg waren zochten een veilige haven op. De Nieuw Amsterdam bevond zich in New York. Het schip lag op het punt naar Rotterdam te vertrekken. Zolang Engeland het Kanaal nog niet helemaal had afgesloten voeren de schepen verplicht - zoals dat ook in 1914-1918 het geval was - door de Downs, een rede van ongeveer 15 km in de straat van Dover, langs de Engelse zuidkust tegenover Deal. Hier werden zij onderzocht op contrabande. In verband daarmee konden de schepen van de Holland-Amerika-Lijn Boulogne niet meer aandoen. De H.A.L. kwam ruimte tekort om de ontzaglijke toevloed van passagiers zo goed mogelijk te vervoeren. Ook in de vroege morgen van 4 september was er een enorme drukte aan de Wilhelminakade. Het waren vooral Amerikanen, die repatrieerden. De anders zo sfeervolle salons van de Statendam moesten worden volgestouwd met kribben en matrassen om iedereen te kunnen onderbrengen. Intussen was men bezig met het beschilderen van de scheepswanden met de nationale driekleur en de aanduiding "HOLLAND", in levensgrote letters.

Op woensdagavond 5 september waren de leden van de Engelse en Duitse ambassades elkaar op nog geen honderd meter genaderd. Om kwart over elf liep de "Batavier IV" de Waterweg binnen. Aan boord bevonden zich de Duitse zaakgelastigde te Londen, dr. Kordt, en het personeel van de ambassade. De vorige avond was er al een vreemde sfeer te bespeuren geweest. Het was rumoerig. Zoals altijd, werden de meeste bemanningsleden door gezinsleden tot aan de hekken van het HAL-terrein begeleid. Het afscheid was soms ontroerend, maar deze keer was er meer. Het was alsof men liever geen afscheid wilde nemen. Alsof men bang was dat dit een afscheid voor het leven zou zijn. Met de ramp van de "Athenia" zo vers in het geheugen, voelden de mensen dat zij een groot gevaar tegemoet gingen; dat zij op het punt stonden een onverantwoord risico te nemen. Misschien zou de oceaanstomer New York wel bereiken, maar zou de bemanning ooit nog naar Nederland terugkeren? Er heerste een nerveuze stemming onder vrouw en kinderen. Het gedrang bij de hekken van de scheepvaartmaatschappij nam toe. Er sprak wanhoop uit de ogen van de mensen en tranen rolden over hun wangen. Op de morgen van 5 september heerste er opnieuw veel drukte op de Wilhelminakade. De Statendam lag nog steeds voor de wal met de "stars and stripes" in de voormast, samen met de "blue Peter", de vertrekvlag. Maar het grootste deel van de bemanning stond nog op de kade. Zij weigerden aan boord te gaan zonder een schriftelijke verklaring van hun directie, dat er, voor het geval dat hun iets zou overkomen, voor vrouw en kinderen zou worden gezorgd. De schepelingen hadden gemonsterd toen de oorlog nog geen feit was. Er moest nu worden gevaren met een levensgroot oorlogsrisico. Volgens de schepelingen zou er een verhoging van 25 % boven de gage zijn toegezegd. Maar de toezegging zou weer zijn ingetrokken. Geruchten wilden, dat het personeel 100 % toeslag verlangde.

De civiele dienst zat nog met een ander probleem. Door het grote aanbod van Amerikaanse repatrianten, die zo snel mogelijk het Europese continent wilden ontvluchten, moest het schip vertrekken met een abnormaal groot aantal passagiers aan boord. Men had zelfs passagiers op kribben en matrassen in de salons moeten onderbrengen. Er zouden zelfs passagiers in de ruimen zijn ondergebracht. Dit grote aantal mensen betekende veel extra werk voor de civiele dienst. Ook, al waren er enkele mensen als extra hulp voor in de kombuis en de salons aangenomen, zou de overtocht abnormaal zwaar voor hen worden. Naast de onrust onder de bemanning, heerste er veel drukte rondom het passagebureau van de rederij. Er moesten zelfs volgnummers worden uitgereikt. Dat kwam, omdat de 178 Amerikanen, die oorspronkelijk in Boulogne aan boord zouden gaan, per extra-trein naar Rotterdam waren gekomen. Na lang overleg werden tenslotte de loopplanken ingehaald en stoomde de Statendam om half elf de Nieuwe Waterweg op. Het grootste deel van de civiele dienst, volgens de directie voldoende mensen om de zaak onderweg draaiende te houden, had genoegen genomen met een door de maatschappij vastgestelde toeslag. Mocht het nodig zijn, dan zouden er zich onder de passagiers voldoende jongelui bevinden die de handen uit de mouwen wilden steken. Passagiers en bemanningsleden bevonden zich immers in hetzelfde schuitje. En daar werd door de Holland-Amerika-Lijn handig gebruik van gemaakt. Die Amerikanen waren al gauw "happy", als zij maar zo snel mogelijk in de United States terug waren. De regering verleende de HAL alle medewerking om de dienst op de VS zo goed mogelijk te laten verlopen. Van het dienstplichtig personeel werd een groot deel vrijgesteld. Het zou anders onmogelijk geweest zijn de schepen te bemannen. 's Middags begaf zich een groepje van ongeveer dertig man op weg naar het stadhuis. Dat waren de mensen die geweigerd hadden op het aanbod van de HAL-directie in te gaan. Zij hoopten in aanmerking te komen voor een steunregeling. Onderweg passeerden zij een sigarenwinkelier die uit solidariteit met "onze jongens" een kist voor zijn winkel had geplaatst, waarin sigaretten en versnaperingen konden worden gedeponeerd voor de in Rotterdam gelegerde soldaten.

De Statendam was dan eindelijk vertrokken. Op weg naar Amerika, over een oceaan waar het éne schip na het andere op een mijn liep of werd getorpedeerd. De vrouwen en kinderen van de bemanning hielden thuis hun hart vast. Zouden zij vader ooit nog eens terugzien? De kranten maakten melding van het tot zinken brengen van twee Duitse schepen. De veertig leden van de Obinda van de Hamburg-Zuid Amerika Lijn waren door de Britse olietanker San Gerardo in Montevideo aan land gezet. Ook de bemanning van de "Carl Fritzen" van de rederij Fritzen en Zonen waren door de Engelsen in veiligheid gebracht. De Britse vrachtboot Bosnia van de Cunard Line was eveneens tot zinken gebracht. Alle opvarenden werden door de Noorse tanker Eldenger gered. Een stoker verloor het leven. Verder waren er enkele schepen spoorloos. Er was geen zekerheid over hun lot. In het Lagerhuis beschuldigde Churchill de Duitsers nogmaals van het torpederen van de Athenia. Voor zover kon worden nagegaan waren er 1416 personen aan boord, waarvan 315 leden van de bemanning en 1103 passagiers. Hiervan hadden ongeveer 800 de Britse of een andere Europese nationaliteit. Ruim 300 waren er in het bezit van een Amerikaanse pas. Er werden nog 108 personen vermist. Van Duitse zijde bleef men ontkennen iets met deze zaak te maken te hebben. De eerste Duitse luchtaanvallen op Londen werden door de RAF afgeslagen. In Rotterdam werden op het haventerrein van Cornelis Swarttouw schuilkelders gebouwd en op de Coolsingel werd het Lumière Theater eindelijk heropend. Sinds vorig jaar, op de dag waarop er een bomaanslag op Konovaletz werd gepleegd, was het theater gesloten. Door een grondige verbouwing kon het aantal zitplaatsen (1178) met bijna 50 % worden vergroot. De directie hoopte daarmee minder films te moeten prolongeren. De oorlog ter zee had voor ons land meteen al grote nadelen. Zo werd de prijs van rundvet, toch een oer-Nederlands product, met 30 tot 40 % verhoogd. De consument vroeg zich af of dit wel nodig was. Deze vraag werd door de slagers vlot beantwoord. De consumptie van rundvet was in ons land zó groot, dat er zonder import onmiddellijk een tekort zou ontstaan. België en Frankrijk hielden hun verse vet voorlopig liever zelf in voorraad. En de aanvoer uit Amerika werd met de dag riskanter en dus duurder. Er was wat reuzel vrijgekomen van de 200.000 varkens, die de regering had laten invriezen. Hiermee was een deel van de vraag naar vet voorlopig gedekt.

Op 7 september rukten Marokkaanse troepen, gesteund door 600 tanks, op in de richting van Saarbrücken. Verder ondernamen 300 vliegtuigen een aanval op de industriegebieden van Eschweiler en Stolberg. Franse strijdkrachten waren de Moezelvallei binnengerukt. Het Poolse leger hield nog steeds stand tegen een Duitse overmacht. Bij Kaap Roco werd er de volgende dag weer een Brits schip, de Manaar, de grond in geboord. Zuid-Afrika verklaarde Duitsland de oorlog. In Berlijn werden zogenaamde half-Joden opgeroepen voor dienst bij de burgerluchtverdediging. Intussen vroegen steeds meer Rotterdammers zich af, wat de Vereniging voor Luchtbescherming nu eigenlijk voor de veiligheid van Rotterdamse burgerbevolking deed. Het was goed mogelijk dat deze heren, ijverig en met overleg de maatregelen beraamden, die de burgerbevolking in tijden van nood zouden kunnen beschermen. Maar de Rotterdammer merkte daar niets van en maakte zich steeds ongeruster. De wet Luchtbescherming liet er geen twijfel over bestaan dat Rotterdam zich in de hoogste gevarenklasse bevond. Waarom ontvingen de Rotterdammers dan geen folder met aanwijzingen, zoals de Amsterdammers? En waar waren de schuilkelders, en wie mochten daar in? Zouden de kinderen wel geheel ordelijk de schoolgebouwen kunnen verlaten, om paniek te voorkomen? Had het personeel van grote warenhuizen daar al in geoefend? Had de stad nu wél of geen afweergeschut, en waarom liepen de openbare gebouwen hier minder gevaar dan in Amsterdam, die daar door zandzakken werden beschermd? En waar waren die witte strepen eigenlijk gebleven, langs de stoepranden in de stad en langs de perrons van de stations? Die waren tijdens de verduisteringsproeven toch onmisbaar? Goed, de gemeente had in het voorjaar een gratis boekje uitgegeven waarin sprake was van openbare schuilkelders. Maar wáár die zich bevonden werd niet vermeld. Die zouden, als de nood aan de man kwam, wel worden aangegeven met borden en blauwe lantarens. Bovendien had men bij het verspreiden van het boekje het schippersvolk vergeten, terwijl deze mensen zich juist op de gevaarlijkste plaatsen in het haven- en industriegebied bevonden. Wat moesten zij doen wanneer zij op een mooie pinksterdag door een bombardement zouden worden verrast? Met de beelden van de Spaanse burgeroorlog nog duidelijk voor ogen, moesten zij daar niet aan denken.

De duikboten deden hun verwoestende werk. Vissers voelden er steeds minder voor om naar zee te gaan. Wegens de geringe aanvoer werd in de eerste plaats de distributie van zeevis aan werklozen en armlastigen stopgezet. Steeds vaker werden Nederlandse schepen door Britse oorlogsschepen aangehouden en naar Ramsgate opgebracht, waar voor Duitsland bestemde ladingen werden gelost en in beslag genomen. De volgepropte Statendam, die in Southampton opnieuw een groot aantal passagiers aan boord had genomen, waardoor het totaal aantal op 1600 was komen te staan, deelde op 9 september draadloos mee, dat het de 32-koppige bemanning van het Britse schip Winkleigh aan boord had genomen. De gezagvoerder van de Statendam deelde niet mee, wat er gebeurd was met het schip, maar er was niet veel fantasie voor nodig om te veronderstellen dat het schip een prooi van een onderzeeër was geworden. Schepen zonken met de regelmaat van de klok. De man in de straat was geschokt en verontwaardigd maar raakte eraan gewend. Op den duur trof het de meeste mensen niet meer zo persoonlijk. Dat veranderde toen schreeuwende krantenkoppen melding maakten van de Nederlandse mijnenveger Willem van Ewijck, die ter hoogte van West-Terschelling binnen één minuut zonk. Dertig van de 51 opvarenden kwamen bij deze ramp om het leven. Getorpedeerd? Op een mijn gelopen? Nee! Het kon nog erger. Mijnenleggers van de Koninklijke Marine waren bezig geweest met het leggen van een mijnenveld voor onze kustverdediging. De Willem van Ewijck assisteerde met het opruimen van een mijn hier en daar, die verkeerd lag. Terwijl de mijnenveger hiermee bezig was, dreef het schip door de stroom af en stootte op een mijn. Het schip werd midscheeps getroffen en sloeg uit elkaar. Vele leden van de bemanning werden overboord geslingerd, op slag gedood, of zo zwaar gewond, dat zij zich niet meer boven water konden houden. Het schip werd in 1937 in Rotterdam gebouwd door Piet Smit Jr., en op 19 juli van dat jaar in dienst gesteld. Het behoorde tot een serie van acht mijnenvegers, waarvan er vier in Nederlands-Indië waren. En alsof de ramp met de Willem van Ewijck nog niet erg genoeg was, verging twee dagen later het stoomschip Mark, van de Rotterdamse rederij Vinke & Co. Het schip, dat met een lading hout van Finland op weg was naar Nederland, liep in de Noordzee op een mijn en zonk op 120 mijl ten zuidwesten van het Deense Verupoer. Alle 22 schepelingen werden door de Deense motorreddingsboten gevonden en aan boord genomen. Kapitein Van Dam en de eerste officier Vinke, raakten gewond, en moesten onder geneeskundige behandeling worden gesteld.





In de bioscopen verschenen steeds meer oorlogsfilms op het witte doek. Het vertonen van oorlogsjournaals werd door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring verboden. Het argument was, dat wij ons ook in de bioscoop neutraal moesten opstellen. De in die dagen zeer populaire acteur Erich von Stroheim meldde zich bij het Franse ministerie van oorlog om zijn diensten aan te bieden, "als dank voor de gastvrijheid en de waardering voor zijn werk".

Volgens zeggen was Erich von Stroheim aan het eind van de eerste wereldoorlog luitenant in het Oostenrijkse, later kapitein in het Mexicaanse en vervolgens kapitein in het Amerikaanse leger geweest. Men moet dergelijke verhalen niet al te serieus nemen. De mythe rondom Hemingway wil ook dat hij tijdens de Spaanse burgeroorlog als een beest tegen het fascisme had gevochten. In werkelijkheid versloeg hij de vijand als journalist vanachter een schrijfmachine en een batterij flessen whisky. De schrijver had zich met een kleine hofhouding, waaronder een Amerikaanse stierenvechter, in een hotel in Madrid geïnstalleerd en had een auto met chauffeur tot zijn beschikking. Na het verschijnen van zijn boek For Whom The Bell Tolls, (1940), ging de mythe van Hemingway als heldhaftig soldaat pas goed een eigen leven leiden. Met Erich von Stroheim was het niet anders. Hij werd in 1885 in Wenen geboren als Erich Oswald Hans Carl Maria Stroheim von Norderwald als zoon van een Oostenrijkse officier en een dito hofdame. Hij onderstreepte dit nog eens door in veel van zijn eigen films een aristocratisch militair te spelen. In Rotterdam draaiden tijdens de mobilisatie regelmatig films van hem, waaronder de film "Gibraltar" in Lumière en "Rue Michel No 8" in Grand Theater.

Vijf dagen na de ramp met de Willem van Ewijck, op 14 september, werd er een Nederlands marinevliegtuig neergeschoten. Op klaarlichte dag schoot een Duits patrouillevliegtuig ter hoogte van Ameland de R5, een Fokker watervliegtuig van het type T8W naar omlaag. Volgens de eerste lezing sloeg het vliegtuig tijdens de noodlanding over de kop en toen ontdekten de Duitse piloten pas, dat zij met een Nederlands vliegtuig te maken hadden. Zij namen de vier gewonde Nederlandse vliegeniers aan boord en brachten hen naar het Duitse eiland Norderney. De Duitsers haastten zich hun excuses aan te bieden. Er was hier duidelijk sprake van een vergissing, mogelijk veroorzaakt door de gelijkenis van het Nederlandse kenteken met dat van de Britse en Franse luchtmacht. Twee dagen later besloot de Nederlandse regering het onderscheidingsteken van onze vliegtuigen te wijzigen, om dergelijke vergissingen in de toekomst te voorkomen. De cirkels op de vleugels met de kleuren rood-wit-blauw werden vervangen door een oranje driehoek. En daarmee was de kous af! Een prettig bericht kwam uit Calcutta, waar de KLM-piloot Klein door de Brits-Indische autoriteiten wegens zijn Duitse nationaliteit uit zijn toestel was gehaald. Na een kort verblijf in een interneringskamp werd de heer Klein weer vrijgelaten. Toen het bericht binnenkwam was de vliegenier al weer op weg naar Batavia, het tegenwoordige Jakarta.

Onder druk van de publieke opinie - dat klinkt mooi, maar het stelde in die tijd niets voor - traden de beschermers van de burgerbevolking in het voetlicht. Zij die meenden dat er niets werd gedaan, vergisten zich, want er was wel degelijk iets gedaan! Maar dat gebeurde in alle stilte. Er waren plannen gemaakt. Er waren conferenties gehouden op het departement van Defensie. Er waren conferenties gehouden met de leiders van het bedrijfsleven. Er was geconfereerd met vertegenwoordigers uit de kringen van handel en nijverheid; nou ja, en natuurlijk ook met de burgerij in het algemeen. Noem dat maar niets! De Stichting Luchtafweer Rotterdam en Omstreken was tot de conclusie gekomen dat het beschermen van de burgerbevolking geld kostte. Véél geld zelfs. Voor Rotterdam zou dat komen op een bedrag van anderhalf miljoen gulden. En er was maar zo'n f 800.000 in kas, opgebracht of toegezegd door scheepvaart, industrie, bankwezen, levensverzekeringsmaatschappijen en hypotheekbanken. Uiteraard mochten zij hun giften van de belasting aftrekken.

Kijk, het leger had nu wel een krans van batterijen luchtafweergeschut om de stad gelegd, maar deze beschikten over een beperkte werkingssfeer. Zij konden wél op grote hoogte verdedigend optreden, maar tegen laagvliegende vliegtuigen had je niets aan die dingen. Als Rotterdammers hun stad écht wilden verdedigen, dan moesten zij ervoor zorgen dat er geschut kwam dat op geringe hoogte werkzaam was. Het leger kon onmogelijk geschut afstaan zonder zichzelf (?) te verzwakken, en dus moest de burgerij er maar voor opdraaien. Een groepje particulieren had daarom een stichting opgericht. Militaire deskundigen hadden voor hen uitgerekend, dat twaalf batterijen van een bepaald kaliber het hele Rotterdamse gebied zouden kunnen bestrijken. Maar helaas, de wapenfabrikant had het artikel niet meer in huis. Wél had hij nog een geschut van een lichter kaliber in de aanbieding. Maar daarvan zouden de Rotterdammers veertien batterijen méér nodig hebben. Weliswaar was de "werkingssfeer" van dit geschut minder dan van de kanonnen met een zwaarder kaliber, maar ze waren een stuk voordeliger. Bovendien was de bediening van deze batterijen aanzienlijk eenvoudiger. Een kind kon de was doen! Zodra de bevolking het ontbrekende bedrag had aangepast, zou het leger de batterijen bestellen. Over het veilig opbergen van de munitie hoefde niemand in te zitten. Dát was de taak van het leger.

Het vlaggenschip van de Holland-Amerika-Lijn, onze nationale trots kwam 16 september, met een vertraging van drie dagen, behouden thuis. Het schip had slechts 246 passagiers aan boord, die zonder enig spoor van nervositeit debarkeerden. Waarom zouden zij? De Nieuw Amsterdam had een rustige reis achter de rug en de passagiers hadden genoten van alle comfort. Van de spanningen in Europa waren zij zich niet bewust. Goed, zij wisten natuurlijk wel dat er een oorlog was uitgebroken, maar als je in het veilige Amerika zit dan maak je je daar niet zo druk om. Zij hadden aan het dek genoten van de laatste zomerse zonnestralen en de vlakke zee, en aan niets was te merken dat er iets mis was. Die drie dagen vertraging? Ach, dat kwam door die Britse controle in de Downs. Geen oorlogsschepen, geen onderzeeërs, geen zinkend schip hadden zij gezien. Niets! De eerste oorlogsschepen zagen zij pas bij het naderen van het Kanaal. En meteen werden zij geconfronteerd met de oorlog. Het schip ontving de radiografische order, die de Engelse marine toen enige malen per dag "to all ships" uitzond: Kort en bondig: Tot the Downs! Ook voor neutrale schepen maakte de Engelse oorlogswet geen uitzondering en zo lag de Nieuw Amsterdam op die zonnige dinsdagmorgen voor anker in de Downs te wachten op wat komen zou. Vrijwel onmiddellijk kwam een Engels marinevliegtuig met onderzoekingsofficieren langszij. Alle papieren werden opgevraagd en na een kort oponthoud vertrokken de militairen met de documenten. Het schip moest voor anker blijven liggen. De wacht van drie dagen was begonnen! De volgende dag kwamen de onderzoekingsofficieren weer aan boord. Nu om het eigenlijke onderzoek te beginnen. De commandant had een onderhoud met kapitein Bijl, leden van de bemanning en verscheidene passagiers werden aan de tand gevoeld, het schip werd doorzocht. "Alles ging zeer vlot en iedereen had niets dan lof voor de correcte wijze, waarop de officieren hun taak verrichtten". Maar toch ging er in het onderzoek tamelijk veel tijd zitten. De hele donderdag bleef de Nieuw Amsterdam in de Downs voor anker liggen. Tot vrijdagmorgen het einde van het oponthoud in zicht kwam. Het onderzoek was weliswaar nog niet geheel afgerond, maar om het schip niet langer op te houden gaf men toestemming te vertrekken. Wel werden er nog even zestien Duitse leden van de bemanning en drie Duitse passagiers van boord gehaald. Voor verhoor. Ook dit gebeurde op uiterst correcte wijze.

Pas aan de Wilhelminakade ontdekten de passagiers dat zij vorstelijke personen in hun midden hadden gehad. Dat waren de prinsgemaal van Luxemburg Feitz de Bourbon Parma en zijn zoon kroonprins Jan. Zij trokken de aandacht toen zij het middelpunt werden van een gezelschap heren met hoge zijden hoeden waaronder de Italiaanse gezant; de Luxemburgse zaakgelastigde; de consul van Luxemburg, nou ja, iedereen met een klein beetje beschaving was aanwezig. Zelfs de hoofdcommissaris van politie Einthoven en de directeur van de Holland-Amerika-Lijn, De Monchy. De pret duurde maar kort want de vorsten wilden zo snel mogelijk terug naar hun kasteel. Ook de directie van de HAL had niet zo veel tijd. Op de Nieuw Amsterdam moest nu snel alles aan kant worden gemaakt, want over twee dagen moest de schuit het zeegat al weer uit. Tenminste dat was de bedoeling, want er stonden weer zo'n 1200 passagiers te trappelen van ongeduld om het zinkende schip "Europa" te verlaten. Maar het feest ging voorlopig niet door. Ook de bemanning van het vlaggenschip voelde er niets voor om voor dezelfde gage te monsteren. Een verhoging, variërend van 15 tot 40 % werd tijdens de onderhandelingen tussen de Bond van Werkgevers in de Koopvaardij en een "contactcommissie" vastgesteld. Het overgrote deel van de zeelieden vergaderde buiten de bonden om en besloot geen genoegen te nemen met deze voorlopige gageverhoging. Zij vonden het risico, dat zij door de oorlogstoestand liepen, in verhouding groter dan de toegezegde toeslagen. De weigering werd beschouwd als een soort wilde staking. Het vertrek werd voorlopig uitgesteld. De passagiers waren nog niet aan boord. Het bericht om te vertrekken moesten zij in hun hotelkamer afwachten.

Donderdag 21 september was het dan zo ver. De staking was voorbij. Er was een voorlopige oplossing gevonden. De toeslagen varieerden van 50 tot 100 %. De hoogte was afhankelijk van het varen binnen een vastgesteld gevarengebied. Dat gevarengebied omvatte de Oostzee, de Noordzee, het Engelse Kanaal, de Middellandse Zee, en een deel van de Atlantische Oceaan. De toeslag was afhankelijk van de duur van de reis, en van het al dan niet aanlopen van een oorlogvoerend land binnen de gevarenzone. De passagiers konden aan boord. Maar op de Wilhelminakade hadden ze nog een teleurstelling te verwerken, want de "uitzwaaiers" mochten niet mee aan boord. Zij kwamen nier verder dan de loketten waar de passen werden gecontroleerd. De lijst van prominente persoonlijkheden was lang. Dat waren diplomatieke vertegenwoordigers, ambassadeurs, een zaakgelastigde van Chili, de gouverneur van Massachusetts, de president van het Oei Tjong Hauw-concern te Batavia. En er stond een Chinese familie met hun schattige kinderen. Er stonden ook Amerikaanse misses. Max Euwe, ex-wereldkampioen schaken, stond er om zijn broer uit te zwaaien, en onze eigen bokskampioen Bep van Klaveren nam afscheid van familie en vrienden. En wat denkt u van mevrouw Andrew Carnegie en lord Beaverbrook, de eigenaar van de Daily Express. Die stonden daar óók! In de rij! Zomaar tussen wanordelijke stapels koffers! Kunt u het zich voorstellen? Het was voor die mensen natuurlijk wel even wennen, maar het was een geweldige ervaring! We kunnen helaas niet alle 1200 belangrijke personages de revue laten passeren. Toen een steward zich met een aantal paraplu's door de menigte probeerde te wringen, riep iemand: "Hé! Is Chamberlain ook aan boord"?

Het is wel duidelijk; voor Nederland kwam de oorlog in 1940 niet onverwacht uit de lucht vallen. Als we de gebeurtenissen sinds 1 september op een rijtje zetten dan moeten wij tot de conclusie komen dat de toekomst er niet bijzonder prettig uitzag. En dat waren nog maar drie weken oorlogservaring. Buiten Nederland. Een oorlog waarbij ons land nog niet eens betrokken was! Er zou nog meer volgen, dat was duidelijk. Het ergste moest nog komen. Toch waren er optimisten die als struisvogels hun kop in het zand staken. Zij haalden hun schouders op; in de vorige oorlog was Nederland ook buiten de oorlog gebleven, en dat zal nu ook wel weer het geval zijn. Dat zij ongelijk kregen zou spoedig blijken.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

16 augustus 2022