Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het huis in het Middeleeuws stadsbeeld van Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Het huis in het Middeleeuws stadsbeeld van Rotterdam

Vanaf dat Rotterdam een stedelijke omtuining had, was voor haar het element van versterking weggevallen. De middelmatige koopman, de bescheiden nijveraar, de eenvoudige ambachtsbaas gingen in de bouw van hun huis niet onnodig kapitalen vastleggen die zij in hun zaken niet konden missen, althans voordeliger konden aanwenden, gingen zich zonder noodzaak niet bezwaren met improductieve rentelast. Voor de arbeider was het en om geldelijke en om technische redenen vrijwel uitgesloten zich iets meer te bemachtigen dan een rieten dak boven en vier wanden van weinig kostbaar en gemakkelijk te bewerken materiaal, rondom zich en zijn gezin. Waar in Rotterdam thuiswerken niet zo algemeen voorkwam als bijvoorbeeld in Leiden, zal ook niet zo sterk als in Leiden de behoefte gevoeld zijn aan een voorhuis als afgescheiden werkruimte.

Wat de arbeider vroeg was de meest eenvoudige - onze voorvaderen zeiden slechte - woning, ook constructief eenvoudig, zodat hij die, zo niet geheel dan toch voor een groot deel, zonder hulp van vaklieden zelf kon bouwen. Wanden van hout of van gevlochten teen, misschien ook in houten vakbouw met vulling van leem; een vloer van gladgestreken, later tot plavuizen verbakken klei, overhuifd door een rieten dak, waarin een opening om de rook uit te laten als er gestookt werd, anders sluitbaar met een klep; enkele spaarzaam aangebrachte licht- en luchtgaten, aanvankelijk alleen voorzien van luiken en pas later geheel of ten dele van beglaasde vensters. Ziedaar in een paar trekken het bestek. Het bouwmateriaal leverde, vooral door het stoken van open vuur zoals gebruikelijk was, groot gevaar voor brand en in het belang der gemeenschap komt daarom reeds de oudste keur bepalen dat, wil de bewoner in zulke huizen vuur houden, die van binnen onbrandbaar gemaakt moeten worden, gheliemt. Maar zelfs dan nog moest, vanwege het houten geraamte, een oven of een eest geheel vrij van de wand staan - wat niet nodig was bij een stenen muur.

Er waren dus ten tijde van het oudste deel van het keurboek, in de tweede helft van de veertiende eeuw, wel reeds huizen met stenen muren, maar toch alleen als uitzondering, zó zelfs dat de brandkeur deze huizen toch eigenlijk vrijwel negeert als die bepaalt: "alle huse daer men vyer in hout die zellen binnen gheliemt wesen". Die bepaling gold zowel de primitieve zeer schamele woning, de hut van riet en leem die enkel enige ruimte omsloot, als het later opgekomen houten huis, dat meer gerief bood en naar buiten ook meer pretentie toonde, doordat het hoger was, nu een schoorsteen en beglaasde vensters had, soms met tegels of pannen, soms ook met leien bedekt was.

Dat de toepassing van schier uitsluitend brandbaar materiaal bij de bouw van het huis nog lang algemeen bleef, komt telkens naar voren. Niet alleen uit bepalingen zoals het toevoegsel van 28 juli 1431 op het oudste keurboek geeft (noot 1), maar ook en vooral uit de brandkeuren, zelfs nog die van 1458, waarin naast het zeer primitieve blusgereedschap bijlen en haken genoemd worden en sterke touwen van 25 vaam (150 voet), waaraan 25 tot 30 man konden trekken - alles nodig om daarmee zowel de brandende gebouwen als de belendingen om te halen, teneinde zodoende uitbreiding van het vuur te voorkomen (noot 2).

Uit de Mei-keur van 1468, welke, helaas niet met afdoend gevolg, de verplichte vervanging van week door hard dak voorschreef, kan blijken hoe ook toen nog niet alleen huizen van bakkers en brouwers rieten daken hadden, maar zelfs gebouwen als het huis van de schout, het Grote Gasthuis toen tevens nog raadhuis, de Bagijnenkerk, het Sint Agnietenklooster, het Sint Jacob Gasthuis, de Sint Seveer kapel en de stadsschool. Nog bijna een halve eeuw later, in 1514, betaalde de stad aan burgers die hard dak aanbrachten, ter aanmoediging, een vergoeding van twintig stuivers per roede. Een vroedschapsresolutie van 21 mei 1558 bestendigde dit, maar de brand van 1563 demonstreerde op noodlottige wijze het weinig doeltreffende van deze maatregel. In 1575 volgde een algeheel verbod van week dak en toch was er twintig jaar later - 4 juni 1595 - nog een scherpe resolutie nodig die onvoorwaardelijk de opruiming van rieten daken en wanden gelastte; in het Oostkwartier vóór 25 juli 1595, in de overige kwartieren, bij loting aan te wijzen, onderscheidenlijk vóór 25 juli 1597, 1598 en 1599.

Zoals blijkt uit de toevoegsels in het oude keurboek en de aanvullende Ordinancie van der reede (bouwverordening) van 3 mei 1464 (noot 3), bleef tot ver in de vijftiende eeuw het huis met stenen wanden nog uitzondering. Van Pieter Jansz. Biscop, tussen 1461 en 1486 burgemeester-schepen, wordt dan ook gezegd dat hij onder andere eigenaar was van het "groote steenen huis" hoek Kipstraat en Botersloot O.z. (noot 4), een aanduiding die dit huis toen nog stempelt als iets niet zo heel alledaags, al was het dan niet zó uitzonderlijk als bijvoorbeeld in een vroeger tijdperk het huis Hoppestein aan het Oosteinde, in 1379 bewoond door de raad Wolfert van Vorenbroec, aan het Westeinde welke in 1333 Diederica die Visscher bewoonde of het huis aan de Middeldam dat Florens die Visscher in 1356 in leen had van de Vrouwe van Voirne. Maar het is zeer de vraag of zelfs het eerste logement van de graaf, het hiervoor bedoelde gebouw dat met diens steun zekere Pijl in 1315 had opgetrokken, wel van steen was, want in 1344 brandde dit immers zo volkomen af dat het de eigenaar "te costelicen ende te vreselic" was dit weer op te bouwen.

Om enig inzicht te krijgen in de kosten van het bouwen ten tijde der opkomst van de stad, zouden wij zeker belangrijke inlichtingen kunnen putten uit de stedelijke rekeningen als niet helaas de oudste daarvan pas van ongeveer een eeuw later dagtekende (1426). Wij moeten dus nu wel onze toevlucht nemen tot andere bronnen en in de eerste plaats tot de grafelijke rekeningen van Holland. Uit de rekening van 1316, voor zover die betreft de bouw van nieuwe stallen te 's-Gravenhage, leren we iets van de prijzen der materialen: de grootste hoeveelheid der gebezigde steen kostte 5 Sc. per 1000, betere steen gold 9 Sc. per hoed, leien werden betaald met 8 Sc. per 1000, lood kostte 6 Sc. 8 d. per 100 pond. Het metselloon bedroeg 3 Sc. per 1000 steen, de leidekker ontving 4 Sc. per roede, het gehele bouwwerk beliep 15 Lib. (noot 5).

Voor een later tijdperk zouden wij gegevens kunnen halen uit de rekeningen van het Henegouwse Huis. Voor zover betrekking hebbende op de bouw van de Steen (gevangenis) en van een huis van gijzeling te Middelburg in 1342. Daarin komen onder andere de volgende posten voor:

22 sparren van 30 voet 20 S. 2 d. soc.

9 Wezelse balken van 40 voet 27 S. 5 d. 2 st.

600 tienvoetse houten, per 100 4 S. 3 d. 14 miten (noot 6).

155 Zutphense planken, per stuk 2 S. holl.

Loon van twee mannen die per schip het hout in Dordrecht gingen halen en binnen acht dagen daarmee te Middelburg kwamen 5 S. 6 d.

20 vuren rachters (rachels), 't stuk 7 St.

Loon van de leidekker per roede 10 d.

Dakpannen (decteghele) per 1000 20 d.

Het leggen daarvan, per roede 3 d. 4 miten.

Metselloon van beide gebouwen 40 S. soc.

Timmerloon daarvan 3 Lib. 35 S.

In doorsnee was omstreeks deze tijd het dagloon van een leidekker 18 d., dat van een metselaar 16 d., dat van andere ambachtslieden en hulpkrachten 10 en 6 d.; het loon liep dus van 15 tot 45 cent per dag. Maar ook al waren deze lonen laag en ook de materialen in onze ogen niet zo heel duur, toch waren de kosten voor de bouwheren uit die dagen vaak nog zwaar genoeg en als in 1347 Daniël van Matenesse zijn burcht buiten Schiedam verbouwt, dan moet hij 15 morgen land verkopen om de kosten daarvan te kunnen bestrijden.

Noten:




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

11 Juni 2019