(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gouden Eeuw en klik op ENTER
Rotterdamse makelaars in de Gouden Eeuw
De oudste ordonnantie op het makelaarsgilde dagtekent van 1632. Het ambt was in een handelsplaats als Rotterdam natuurlijk veel ouder, zo oud als het handelsverkeer, het "gastrecht", waarmee het zo nauw samenhing. Het was in het leven geroepen door de behoefte aan op het punt van getuigen geloofwaardige tussenpersonen, met ambtelijk gezag bekleed, die werkzaam waren bij het tot stand brengen van handelstransacties.
Het oudste keurboek kende reeds een pandrecht toe aan de vreemde verkoper van koren, hop en wagenschot of Noors hout. Deze moest met zijn makelaar en de waard, bij wie hij zijn intrek had genomen, voor de stadsklerk verschijnen om de koopcedulen te laten opmaken. Het ambtelijk karakter van de makelaardij komt uit in een latere keur, waarin het wegen van koren verboden wordt buiten weten van makelaar en stadskorenmeter; in de verpachting van de accijns op de makelaardij onder de stedelijke ontvangsten vermeld. De ordonnantie van 1632 had haar ontstaan te danken aan de "groote disorde in 't stuck van de pontgaerders (makelaars in granen) ende makelaers binnen deser stede door den menichte van dengenen, die hem vervorderen (zich verstouten) het voornoemde pontgaerderschap t' exerceren sonder daertoe geauthoriseert te zijn, tot groote achterdeele (nadeel) van den koopman ende koophandelinghe, die mijne heeren van den gerechte gaerne ghevordert ende gheryft saghen, soo vele doenlijk is".
Het aantal makelaars werd op 32 gefixeerd. Om als zodanig door het stadsbestuur te worden toegelaten, moesten zij poorter zijn, de eed op de ordonnantie hebben afgelegd en bovendien cautie gesteld hebben tot een bedrag van f 100,-, dat voor de pondgaarder het drievoudige bedroeg. Zij waren verplicht de koopman, die de eerste godspenning of order gegeven had, getrouwelijk te dienen. Voorts was hen de verplichting van geheimhouding betreffende de hen gegeven orders opgelegd en moesten zij "goed en pertinent" register houden en daarin optekenen de namen van kopers en verkopers, het tijdstip van de overeenkomst, de kwaliteit en kwantiteit van de koopwaar en de verkoopconditiën.
Pondgaarders waren bovendien gehouden een graanmonster te bewaren.
Eigen handel was hen niet toegestaan. Dit is een punt waarop bijzonder de nadruk werd gelegd. Overtrad een makelaar dit verbod, dan verbeurde hij voor de eerste maal f 25,- en voor de tweede maal f 50,-, met verlies van burgerschap en arbitrale correctie door schepenen. Ongevraagd mochten zij hun diensten niet aanbieden; ook mochten zij niet naar de schepen gaan buiten uitdrukkelijke opdracht en nadat deze het anker hadden laten vallen, tenzij het betrof "orangieappelen, limoenen, castaniën ende dierghelijcke bederffelijcke waren".
Het loon werd berekend naar een courtagetarief, maar dan ook uitsluitend hiernaar, "opdat d'eene des anderen partijen niet soecken te onderkruypen". Als regel moesten koper en verkoper ieder voor de helft tot het makelaarsloon bijdragen. Voor tal van koopwaren was het tarief gespecificeerd en bovendien voor verkopingen van huizen, erven, landerijen en andere onroerende goederen, schepen, aandelen in de Oost-Indische en andere compagniën, assurantiën, bodemerijen, scheepsbevrachtingen enz.
Er waren drie hoofdlieden, die de overtredingen bij het stadsbestuur moesten aanbrengen en er vooral op moesten letten dat niemand buiten admissie het ambt uitoefende. Toch kwam dit laatste, de z.g. "beunhazerij" van "bijloopers", veel voor. In 1643 werd daarom aan de makelaars gelast om een van het stadswapen voorzien stokje bij zich te dragen, terwijl de kooplieden verboden werd contracten af te sluiten met lieden, die dit stokje niet konden vertonen. Het getuigenis van twee gildebroeders zou als voldoende bewijs van het feit ten laste der "bijloopers" worden aanvaard; de bewijslast rustte op de schuldige. De makelaar, die een "bijlooper" betrapte, zou het door deze verdiende loon bij wijze van premie ontvangen.
Makelaarsstempel Rotterdam
Na de uitvoerige reglementering van de makelaardij in 1632 veranderde er op dit stuk betrekkelijk weinig. Bepalingen over admissie, cautie, bestuur en courtage en verbod van eigen handel en beunhazerij kwamen ook in de ordonnanties van 1682 en 1719 voor. Sedert 1682 waren de uitoefening van pondgaarderschap en makelaardij gescheiden in die zin, dat niemand tegelijkertijd pondgaarder en makelaar mocht zijn, maar dat men zich eens per jaar tot het College van de Weth kon wenden om te verzoeken van het ene op het andere ambt "overgeteyckend" te worden.
Hierna enige samenvattingen van oude notariële akten uit het Oud Notarieel Archief van het stadsarchief van Rotterdam.
Op verzoek van Gielis Jonckheer, schipper Sinte Tomaer in Artoys, wordt op 30 augustus 1619 verklaard door Cornelis Adryaens van Beemden, 32 jaar, pontgaerder, dat hij gedurende de tijd dat hij pontgaerder en makelaar was nooit koren van vreemde schippers heeft verkocht, voor en aleer hij hen de verkoop had gemeld en de licenten had betaald.
Leendert Pietersz Spaen, 30 jaar, coopman, verklaart op verzoek van Gerrebrant Dimmersz, schipper uit Dirxland, op 11 maart 1626 dat deze lange tijd als makelaar in mede heeft gehandeld en toen van Jan Leendersz Wolf te Dirxland drie balen onberoofde mede heeft gekocht waarover de gebruikelijke provisie is berekend.
Jan Hendricxz Roch, 65 jaar en Jochim Henricxz, 45 jaar, verklaren op 10 juni 1629 op verzoek van Cornelis Fransz van Santen, oudt-schepen, dat zij een hoeveelheid sout gemeten hadden die Van Santen gekocht had van Jan Huygen en Evert Huygen, maeckelaars. Doordat het sout veel klei bevatte konden zij hun werk niet voortzetten.
Henrick Cornelisz, oud 57 jaar en Balten Teunisz, oud 24 jaar, beiden coolmeter en kalkmeter, verklaren op 27 januari 1630 op verzoek van Jacques Hertich, pachter van stadswege van de kolen, kalk en greinen, dat zij begin augustus jl. op verzoek van Harman Hartman, makelaar in kolen, de boeyerschepe van een hen onbekende man uit Hamburg hebben gevisiteerd.
Willem Herincx, coopman en zijn dienaer, Jacob Abramsz Ritsaert, verklaren op verzoek van Hendrick Lovys, coopman te Luyck, dat Herincx 1 baal mee en 2 balen galnoten aan hem leverde die uit een goed en pestesynde vrij pakhuis kwamen. Isaack Elsevier, coopman, zijn knecht Adriaen Elsevier en zijn dienstmaecht Aeltge Franssen, verklaren dat 2 balen meede geleverd zijn en hun huis ook vrij is van peste. Jocchim van Tongeren en Barent van Biesom, beiden makelaar, hebben 3 balen mee geleverd, ook uit een zuiver pakhuis. Deze akte dateert van 3 juli 1664.
Op 2 september 1697 verklaren Pieter Isaacse, Andries Willemse en Michiel Isaacse, arbeiders, op verzoek van Jean Cossart, coopman, dat zij op 6 en 7 augustus jl. vanuit de pakhuizen van Jean Cossart 555 huiden aan de meester van makelaar Doelman hebben afgeleverd. Daarnaast hebben zij zowel stierenhuiden als langharige huiden uitgeworpen.
Bovenstaande akten zijn slechts een bloemlezing van een zeer uitgebreide verzameling in Rotterdams stadsarchief.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|