Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De Rotterdamse Lakenhal in de Gouden Eeuw

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Vroedschap en klik op ENTER




De Rotterdamse Lakenhal in de Gouden Eeuw

Reeds in 1609 vroegen de lakenbereiders of droogscheerders aan de Vroedschap om hen een ordonnantie of gildebrief te geven. Het is echter niet duidelijk of toen hun verzoek is ingewilligd. Vast staat echter dat zij in 1643 georganiseerd waren.

Op 17 juli 1638 vaardigden de Staten van Holland een plakkaat uit tot handhaving van de orde in de lakenbereidersgilden van de Hollandse steden. Daarbij werd bepaald dat meester-lakenbereiders voortaan slechts knechts mochten aannemen, die een van het stadswapen voorzien biljet konden tonen, waarin werd verklaard, dat zij in der minne van hun vorige meester waren gescheiden. Deze bepaling sloeg blijkens het tweede voorschrift van het plakkaat niet op de verbreking van het arbeidscontract als individueel geval, maar als collectief verschijnsel. In dat tweede voorschrift werd rekening gehouden met de mogelijkheid van muiterij onder de droogscheerdersgasten. Mocht zich dit in een der Hollandse steden voordoen, dan konden de hoofdlieden van de andere daar worden bijeengeroepen.

Bij het uitbreken van de grote werkstaking in Leiden in 1643, waarvan loonsverhoging de inzet was, ging de Leidse regering er toe over in de naburige steden, waaronder Rotterdam, inlichtingen in te winnen over de aldaar geldende loonstandaard. De Leidse lakenbereiders achtten kort daarop de tijd gekomen uitvoering te geven aan de bepaling van het tweede lid van het plakkaat en de vakgenoten uit andere steden bijeen te roepen. Op deze vergadering, waar ook Rotterdam vertegenwoordigd was, werd de grondslag gelegd voor de geregelde samenkomsten der Hollandse lakenbereiders, de zogenaamde droogscheerderssynoden. Het gilde werd bestuurd door vier hoofdlieden, die o.a. de meesterproef hadden af te nemen. Was een meester-droogscheerder eenmaal in het gilde opgenomen en wilde hij een "buytewinckel" openen, dan was hiervoor vergunning van de hoofdlieden nodig. Deze werd hem ook niet onthouden, mits hij een meesterknecht aan het hoofd stelde.

Voor de lakenbereidersknechts was een leertijd van twee jaar voorgeschreven. Na een met goed gevolg afgelegde proef ontving de knecht een "vrije leerbrief". Alleen op vertoon daarvan kon hij door een meester te werk gesteld worden. Geen meester mocht meer dan tien gasten tegelijk voor zich laten werken, opdat (zo motiveert de ordonnantie van 1669 dit) "het werck niet aen eenige weynige alleen kome te vervallen". Een zegepraal dus van het beginsel, dat aan het hele in gildeverband georganiseerde bedrijfsleven ten grondslag lag: de handhaving der evenmaat in het kleinbedrijf. Maar een schijnbare zegepraal, omdat het effect van deze bepaling geneutraliseerd werd door de uitzonderingen, die er op werden toegelaten. "Met dien verstande", heet het namelijk, "dat degene, die groote ijsere beugel lakenperssen houden, sullen vermogen tot yder pers twee gasten te houden". Van meer belang was echter de tweede uitzondering, welke de zelfstandige lakenbereiders betrof. Zij, die niet voor anderen werkten, maar hun eigen lakens bereidden of door meesterknechts lieten bereiden: deze mochten zoveel knechts houden als zij nodig hadden, "welverstaende, dat deselve dan niet mogen voor andere werken". Hieruit blijkt tevens, dat de grote lakenproducenten tot het gilde der droogscheerders gerekend werden.

In 1651 werd er een lakenkopersgilde opgericht voor de grossiers en detailverkopers van wollen lakenen, karsaaien en baaien. Het lidmaatschap was verplicht voor allen, die deze zuiver wollen stoffen bij de el verkochten, niet voor grossiers.

lakenwerkers (20K)

Uit Tilburgse lakenwerkers in Rotterdam (link)

De ordonnantie op de draperie van 1658 kende drie hoofdlieden, die belast waren met het dagelijks toezicht en een gildeknecht of prenter. Bovendien waren er nog twee gouverneurs en drie provisioneurs. Elke week kwamen de hoofdlieden samen in de Lakenhal om te beraadslagen over de belangen van de lakenindustrie. Zij moesten de in de hal gebrachte lakenen onderzoeken en er daarna een met het stadswapen gemerkt lood op aanbrengen. Goed geweven lakenen werden bovendien gemerkt met een O of OO; vertoonde het weefsel fouten als "onderslagen of paddeklauwen van drie draet", dan brachten zij er naar gelang van de ernst van de afwijking een B, BB of BBB op aan. Deugde het werk helemaal niet, dan werd het in het blok gesloten tot de eerstvolgende vergadering, om dan opnieuw onderzocht te worden. Was het weefsel te dun uitgevallen, dan werd het met een D, was het ongelijk geweven, met een D en een O gemerkt. De "loyers" (hoofdlieden) waren verplicht bemiddelend op te treden in alle geschillen tussen eigenaars, meesters, knechts, vollers en spinners.
Alle lakenen, zowel bereide en geverfde als onbereide en witte, moesten minstens een uur voor de opening in de hal worden gebracht. Deze was op vier werkdagen voor het publiek opengesteld. De vendumeester was belast met het toezicht op de verkoop. Hij had er voor te waken, dat niemand minder dan een kwart laken kocht.
Niemand mocht de draperie uitoefenen of hij moest eerst zijn naam en woonplaats in de hal aan de opzichters opgeven en zich onderwerpen aan het gezag van de ordonnantie op het stuk van die nering. Alle in de stad vervaardigd laken moest in de hal gekeurd en van een lood voorzien worden, alvorens het mocht worden gevold. Voor de in dienst van kooplieden werkende drapeniers gold de bepaling, dat hun laken na de bewerking van het vollen onmiddellijk van de molen naar de hal moest worden gebracht, om er op kosten van koopman en wever, ieder voor de helft, te worden gemerkt. Vermoedelijk sloeg dit voorschrift op voor de export bestemde manufacturen, waarbij het nog meer dan bij andere op de kwaliteit aankwam. Beide categorieën van wevers, zowel zij die voor de kooplieden als die voor eigen rekening werkten, waren overigens verplicht prima wol te gebruiken.

Naast deze algemene voorschriften bevat de ordonnantie een aantal bepalingen, die aan de ambachten van weven, spinnen en vollen afzonderlijk waren gewijd.
Het gereedschap en de gewichten van de wevers moesten geregeld door de hoofdlieden gecontroleerd, de haspels en scheerramen bovendien gebrand worden met het stadswapen. De wevers waren verplicht aan de linkervoorkant van ieder laken, hetzij in het laken zelf of in de lijst, hun merk en bovendien aan beide einden van een heel en aan een der einden van een half laken het stadswapen met de letter R te weven. Zetten zij een nieuw werk op, dan moesten zij een hoek van het laken "terzijde van de onderloop" laten uithangen en daaraan een lood bevestigen, waarop de gildeknecht gemakkelijk zijn waarmerk kon zetten. Wevers, die in loondienst werkten, ontvingen hun loon niet, voor het laken afgewerkt, in de hal gebracht en gekeurd was. De knechts moesten de door hen geweven lakenen 's ochtends vroeg zelf naar de hal brengen en het voor 12 uur 's middags daar vandaan halen. Om een onpartijdige keuring te waarborgen was voorgeschreven, dat zij het merk van ieder laken moesten toeknopen.
Spinners en spinsters moesten zich wachten voor slordig werken, anders verbeurden zij niet alleen hun loon, maar hadden zij ook een schadevergoeding te betalen. Binnen het stedelijk rechtsgebied mocht geen wol gesponnen worden in opdracht van elders wonende ondernemers, behalve na vergunning van de hoofdlieden, in geval de spinners of spinsters in Rotterdam geen werk konden vinden. Omgekeerd moesten ook de werkgevers gebruik maken van Rotterdamse werkkrachten, zolang deze beschikbaar waren.
De vollers mochten geen in de stad vervaardigd laken in ontvangst nemen, voordat dit in de hal van het lood voorzien was. Tot het afhalen van het te vollen en het thuisbrengen van het gevolde laken waren zij verplicht. De volaarde behoorde voor het gebruik door de hoofdlieden onderzocht te worden. Op de ontduiking van dit voorschrift waren strenge straffen gesteld. Had de kwaliteit van het laken tengevolge van het vollen geleden, dan waren de vollers tot betaling van een door de hoofdlieden vast te stellen schadevergoeding gehouden.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

30 April 2015