Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het Rotterdamse kuipersgilde

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld gilde en klik op ENTER




Het Rotterdamse kuipersgilde

Van het kuipersgilde bestaat nog een ordonnantie, vastgesteld door Baljuw, Schout, Burgemeesteren en Schepenen van Rotterdam, gedateerd van 13 augustus 1614. Deze werd gegeven op het ootmoedig verzoek van de kuipers om verbetering en aanvulling van de oude ordonnantie.

In het eerste artikel werd bepaald, dat niemand het ambacht van kuiper mag uitoefenen, tenzij hij poorter en gildebroeder is, op een boete van vijf gulden. Het tweede artikel bepaalde, dat een gast of vreemde het gildelidmaatschap kon kopen voor vier gulden, en iemand die één jaar poorter geweest was, of een gildebroederskind, voor twee carolusguldens. Wilde een vreemde het ambacht leren, dan moest hij een gulden betalen, een éénjarig poorter of een gildebroederskind daarentegen maar tien stuivers. Verder mocht iedere meester maar één leerjongen aannemen en binnen twee jaar daarna geen anderen, tenzij de jongen stierf, wegliep of een ander ambacht leerde. Ook de verhouding tussen bazen en knechts werd geregeld.

In het zevende artikel werd bepaald, dat niemand van de gildebroeders meer mocht kopen, dan "een duijsent houts, noch boven vier last schoven, noch boven een duijsent houphouts, ofte anderhalf duijsent houpen." En opdat het gekochte ook betaald werd, konden de verkopers bij wanbetaling hun klachten indienen bij de hoofdlieden. Deze zorgden dan, dat hun schuld binnen veertien dagen betaald was, of anders verboden zij de schuldige "sijn neringe ende werck." Een wel zeer radicaal middel! Een negende artikel bemoeit zich dan nog eens weer met vreemde kuipers, die om hun ambacht hier uit te oefenen eerst aan het gilde zes stuivers zouden moeten betalen en zelfs meer, als zij uit een plaats kwamen, waar ook de Rotterdamse poorters meer moesten betalen. Het tiende artikel luidt: "Item geen gildebroeders sullen yemant buijten 't gilde te werck stellen in de haringhplaetsen, als de gildebroeders wercken willen, op een boete van dertich stuijvers." (In 1630 werd het werk van de traan hier ook onder begrepen.)

Natuurlijk moest iedere gildebroeder vóór het uitoefenen van zijn ambacht een proef afleggen. Deze proef bestond uit het volgende:

Eerst zal hij uit ruw hout twee stukken werk maken, te weten een grote ton en een kleine ton, en verder zal hij een oude ton moeten herstellen, en als daarvan duigen gebroken zijn, deze door nieuwe kunnen vervangen. Nadat de hoofdmannen het werk gekeurd hebben, wordt hij al dan niet toegelaten. In dat laatste geval moet hij opnieuw bij een baas in de leer gaan.

Ook mocht "niemant halve vaten, kinnekens, achterdeelkens en ander diergelijcke cleijn werck vercoopen voor sijn deure, hij en ware gildebroeder ofte gildesuster." De contributie van het gilde bedroeg zes stuivers. Bovendien was iedere gildebroeder verplicht om de begrafenis van een lid van het gilde bij te wonen en moest hij niet alleen op het kerkhof komen maar ook aan het sterfhuis. Het gilde werd bestuurd door vier hoofdmannen, van wie elk jaar twee moesten aftreden. Later vinden wij in het bestuur ook nog een overman. Een latere ordonnantie op het kuipersgilde is van 1720, met aanvullingen van 16 april 1779 en 17 oktober 1781.

De leden van het gilde werden allen opgetekend in registers, die vanaf 1586 in het Archief der Gemeente (nu Stadsarchief) bewaard zijn. Het opschrift van het oudste register luidt: "Anno 1586. Dit sijen die naemen van de mesterskupers bynnen der stede van Rotterdam, daerover dat hoemans (hoofdmannen) sijen:

In 1587 blijken er 128 kuipers geweest te zijn. Een van hen wordt genoemd: "Willem Corneliszoon kleijnmanneken droncken", in 1689 vinden wij onder andere Jacob Symonszoon, notaris en Hubert Barenszoon in 't Paradijs. De eerste wordt soms ook secretaris genoemd, omdat hij als zodanig bij de Weeskamer in functie was. Een van de inschrijvingen als gildelid luidt bijvoorbeeld: "Opten 5 October 1596 heeft Frans Adamszoon van Delft sijn proef ghedaen - 52 stuver."

Daar het aantal gildebroeders en gildeknechts zo groot was en het naamregister vrij uitgebreid werd en dus het zoeken erin vrij lastig, kwam men in 1748 op het idee, om op al de namen van een nieuw aan te leggen naamboek der knechten en leerlingen een klapper te maken, zoals het opschrift op het titelblad vermeldt:

En dezelfde ijverige hoofdman legde in 1761 ook een klapper aan op het register der gildebroeders "Vrijmeesters in het kuipers- en wijnkuipersgilde" met opschrift:

In het midden van de 17de eeuw schenen de kuipers veel concurrentie te krijgen door invoer van elders gemaakte voorwerpen. Om hieraan een einde te maken, togen in 1658 enige afgevaardigden naar Delft, Leiden en Haarlem, om te onderzoeken hoe het in die plaatsen met het "vreemde werk" stond en of dit ingevoerd mocht worden of niet. En enige jaren later, in 1662, werden weer reizen ondernomen naar Haarlem, Amsterdam, Utrecht, Schoonhoven, Dordrecht en Den Briel, om afschrift te krijgen van de daar geldende keurboeken en kuipersordonnantiën. Het gevolg van hun bemoeiingen zal wel geweest zijn het besluit van Schout, Burgemeesteren en Schepenen van Rotterdam van 8 september 1662, waarbij het de vreemde kuipers moeilijk werd gemaakt en de ingezetenen bevoordeeld werden.

Het gilde bezat reeds vroeg een eigen huis. De 26ste januari 1664 kochten Pieter Gillis Bake, Jacobus de Necker, Cornelis Baerthoutse Kievit en Tieleman Haechdoorn, allen hoofdlieden van het kuipersgilde binnen Rotterdam, door Burgemeesteren daartoe gemachtigd, een huis aan de noordzijde van de Kordewagestraet (Korte Wagenstraat) voor de som van f 2200,-. Voor vertimmering kwam er nog heel wat bij, zodat het totale bedrag der onkosten f 3169,- werd. Volgens de rekening werd van deze uitgaven een afzonderlijk register gehouden, dat echter niet meer bewaard is. Ruim zestig jaar lang bleef de inrichting van het huis onveranderd.

Toen echter werd, nadat reeds in 1708 een belendend huis in de Trouwsteeg was aangekocht, tot verbouwing besloten. Een bestek en tekening werd gemaakt en in de eerste helft van 1728 was het nieuwe huis reeds klaar. In de voorgevel werd toen een steen aangebracht met een voorstelling van een kuiperswerkplaats en met de namen en wapens van de afgaande overman en kassier Hubert van Rossum en van de hoofdlieden: Hendrik de Vael, Willem Kruijswegh, Hendrik van Trooijen en Arnoldus de Vael. Deze steen bevond zich tot 1926 ter plaatse (Korte Wagenstraat no. 25), maar is in dat jaar, bij de afbraak van het huis, overgebracht naar het Museum van Oudheden en wordt nu bewaard in Museum Rotterdam. De beeldhouwer van de steen is François van Douwen, een lid van het bekende schilders- en beeldsnijdersgeslacht, aan wie volgens de rekening in 1728 f 84,- wordt uitgekeerd.

Ook andere posten van de rekeningen zijn zeer merkwaardig. In de oudst bewaarde, van 1614 af, komen herhaaldelijk posten voor van onderhoud en reparatie van het raam in de St. Laurenskerk, dat aan St. Jan, de patroon van het gilde, was gewijd; in 1629 en 1653 werden gildekisten aangeschaft. Het beschilderen van de laatste alleen kostte f 12,-, terwijl in 1742 nog eens weer voor het beschilderen van een gildekist, staande in Den Doel, betaald wordt de som van f 40,-, en wel aan de schilder Juweel. In 1643 wordt voor een geborduurde pelle (lijkkleed) f 290,- uitgegeven en voor een schild f 61,-, terwijl voor roemers en glazen, tinnen bekers enz. menige post geboekt wordt. Maar het grootste deel der uitgaven werd gedaan eensdeels ten bate van zieke en behoeftige gildebroeders en anderdeels, en vooral niet minder, ten bate van de gezonde gildebroeders, voor hun festijnen in Den Doel, waar overdadige maaltijden werden aangericht en een ongelooflijke hoeveelheid bier gedronken werd.

Nadat het kuipersgilde met de andere gilden in het begin van de 19de eeuw ontbonden was, werd het huis in de Korte Wagenstraat nog enige jaren door de gildeknecht bewoond en daarna in 1822, met toestemming van heren Burgemeesteren, in het openbaar verkocht. Van de andere goederen zijn nog slechts enige voorwerpen, waaronder een archiefkist, in Museum Rotterdam bewaard.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

23 Januari 2020