(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld stadspoorten en klik op ENTER
De vesting Rotterdam volgens de kroniek van Van Waerschut
In het jaar 1497 in de maand juni werd hertog Philips II van Bourgondië in de stad op voorname wijze binnengehaald en ontvangen en gehuldigd als graaf en rechtmatig heer van het land. De kopie van een brief door het Hof van Holland gezonden aan de stad Rotterdam de 11de december 1506 luidt als volgt:
Op de dag van heden is door het Hof van Holland geordonneerd, omdat er zekere nieuwsberichten en brieven gekomen zijn uit de hoek van enige edelen en grote personen die daarvan uit betrouwbare bron in kennis gesteld zijn, dat het land van Gelre de bedoeling heeft enige steden in het land Holland over water in te nemen, in het bijzonder Dordrecht en Rotterdam, dat de stad Rotterdam op kosten van het gehele land Holland en West-Friesland terstond 25 jonge mannen zal mogen aannemen en onderhouden boven degenen die zij zelf onderhouden, men zal de 25 jonge mannen hetzelfde betalen als de andere kapiteins en knechts op kosten van het land, te betalen door de rentmeester generaal van Noord-Holland, Jacob Govertsz., die de penningen van het land ontvangt met de reden de 600 knechts te onderhouden, welke penningen hem gepasseerd zullen worden bij het afleggen van verantwoording over zijn rekeningen, mits overleggende deze ordonnantie en kwitantie, en dat gedurende de tijd tot openbaar herroepen door het Hof. Aldus vastgesteld in Den Haag op de 11de dag van december 1506 door mijne heren de stadhouder generaal, heer Philips van Spangen, ridder, mr. Jacob Ruys, Floris Oem van Wijngaarden Florisz., Evert de Veer, Jan van Duvenvoorde, Reynier de Jonge en Jacob Bouwensz., raadslieden van het Hof. In tegenwoordigheid van mij, Bruysen.
Hierna zal verteld worden hoe de stad Rotterdam in het jaar 1584 was wat betreft kwaliteit en vorm van vesting, zowel van wallen, bolwerken, muren, torens, poorten, straten, huizen, binnenhavens en nog meer andere zaken die achtereenvolgend genoemd zullen worden, als over de verbeteringen van dezelfde stad, te beginnen in het begin van het jaar 1584 tot in het jaar 1614 aan toe. In deze 31 jaar is de stad Rotterdam veel verbeterd. Hoewel verscheidene liefhebbers deze verbeteringen wel gezien en bekeken hebben, zijn ze eraan gewend geraakt, zodat zij er zelf weinig acht op slaan. Maar als men hen er het een en ander over vertelt, zijn ze vol bewondering. Hoeveel te meer bewondering behoren zij die het niet gezien hebben, te hebben. Daarom leek het mij goed hier aantekening van te maken, de welwillende lezer uitnodigend mij dit in dank af te nemen en het ga u goed.
Beminde lezer.
Men moet weten dat de heren van het gerecht der stad Rotterdam in het jaar 1563, nadat de grote brand had plaatsgevonden, streng verboden hebben dat iemand binnen deze stad, van welke kwaliteit of staat hij ook is, niemand uitgezonderd, enig huis of enige huizen, pakhuizen, stallen, schuren, afdaken of enig bouwsel met riet of week dak zal mogen dekken en ook dat alle huizen, die met riet gedekt zijn, niet zullen mogen worden dichtgestopt, opgelapt of dichtgemaakt met nieuw of oud riet, ook dat de rietdekkers die zich hieraan niet zullen houden, smadelijk gestraft zullen worden bovenop de boetes. Voorts zullen al degenen die nieuwe huizen bouwen de derde pan van de stad genieten. Maar dit duurde niet zo heel lang en werd afgeschaft.
In het begin van het jaar 1584 was de stad redelijk voorzien van aarden wallen en aarden bolwerken aan de waterzijde, beginnende aan de oostzijde bij de Maas tot aan de westzijde toe. De uit- en ingang van de Oostpoort was in die tijd aan de noordzijde van de hoge dijk. Daar lag een lange houten brug over de vest, waarin twee ophaalbruggen waren. Er was geen Oostpoort, maar er waren twee muren van 12 roede voeten hoog (is gelijk aan ongeveer 3,6 meter), waar planken op lagen, waarover men wel mocht lopen. Tussen deze twee muren waren twee deuren tegen elkaar aan. Dit was in plaats van de poort. Deze brug was gemaakt in het jaar 1577 en werd afgebroken in het jaar 1601. Aan de zuidzijde van deze brug lag een aarden bolwerk, het eerste, dat het Oostbolwerk genoemd werd, omdat de muur van de oude Oostpoort erin was verwerkt. De Oostpoort was hetzelfde geweest als de Delftse poort.
De Oostpoort van Rotterdam in 1600
Het tweede bolwerk lag bij de Oostpoort. Daar werd in het jaar 1584 een runmolen op gebouwd. Het stenen bouwwerk van deze runmolen is wel 30 roede voeten op elkaar. Zoveel is dit stenen bouwsel met het bolwerk in korte tijd gezonken.
Het derde aarden bolwerk lag aan de binnenzijde van het Haringvliet voor de broer Pieter Sierenstraat (of Vinkestraat).
Het vierde lag ook aan de binnenzijde van het Haringvliet voor de Bogartstraat.
Het vijfde lag bij de Hoofdpoort, waar later de Beurs op gebouwd werd.
Het zesde lag bij het Westerse hoofd, dit bouwwerk werd Den Houten Man genoemd.
Het zevende lag een beetje ten oosten van de Engelboomsteech (of Engel Boonensteeg). Hierbij stond eerder een wachthuis, dat de Rolwagen genoemd werd.
Het achtste aarden bolwerk, Luchtenburg, lag op de hoek aan de oostzijde van de oude Leuve en schuin tegenover de Schiedamse poort. Daar stond ook een wachthuis op. Er werd anno 1584 een wipmolen (functie: poldermolen) op geplaatst, die daar omtrent 26 jaar op stond. Toen werd deze molen weer afgebroken, omdat de straat Keijzersbrugge (Eunjerbrugge) op die plek werd geruimd.
Tussen al deze bolwerken lag er een brede aarden wal, waarop een brede aarden borstwering stond. Deze aarden wal was op verschillende plaatsen met wilgenbomen beplant en er lagen lijnbanen op.
Er was in die tijd geen poort aan de water- of zuidzijde van Rotterdam, waar een wagen van de Oostpoort naar de Schiedamse poort door mocht rijden.
Dan was er naast het vijfde bolwerk aan de oostzijde van de Oude Haven een gat in de aarden wal, waartegen aan beide zijden balken geplaatst waren. Daarbovenop zaten planken en daar lag aarde op. Voor dit gat lag een kleine smalle ophaalbrug, die men met touwen ophaalde. Dit was in die tijd de Hoofdpoort. In deze poort stond een corps de garde of wachthuis, dat met riet gedekt was.
En buiten al deze eerdergenoemde werken aan de waterzijde van Rotterdam lag een redelijk brede vestinggracht. Vanaf het Oude Hoofd tot aan de Hoge Dijk toe lag bij de Oostpoort een aarden kade of singel aan de buitenkant van de vestinggracht, waarover men vanaf het Oude Hoofd tot aan de Hoge Dijk toe heerlijk kon lopen. Maar vanaf het oude Westerhoofd tot aan de Leuve toe was er om de vestinggracht heen rietveld of moeras. Zo was de stad Rotterdam aan de waterzijde in het jaar 1584.
Aan de landzijde van Rotterdam was de stad op de oude manier bemuurd en met torens bezet. Op veel plaatsen waren de muren omgevallen, wat weer met aarde dichtgestopt en opgelapt was, zodat de stad aan de landzijde er zeer vervallen en open bij lag in hetzelfde jaar 1584.
In het jaar 1584 was de Oostpoort aan weerszijden omtrent 12 roede voeten hoog bemuurd, waarop planken lagen. Daarover mocht men lopen, zoals eerder is gezegd. Aan de zuidzijde van deze muren stond een wachthuis, dat met leistenen gedekt was.
De Goudse poort was zeer vervallen en aan de binnenzijde van deze poort lagen balken, maar er was geen dak op. Kort daarna werd dezelfde poort echter gerepareerd en er werd een dak op gemaakt.
In het jaar 1584 was het Hofpoortje zonder kap of dak.
De Delftse poort was een heel aanzienlijke en stevige poort. In 1584 was het de beste van de stad.
In het jaar 1584 was de Schiedamse poort, staande op de dijk, een zeer stevige en sterke poort. Maar hierna werd deze poort afgebroken.
Buiten al deze eerdergenoemde poorten was er aan de landzijde van Rotterdam in het jaar 1584 niet één tuin, noch een bleekveld, noch beplanting, noch een gebouw of bouwsel, maar het was allemaal weiland of hooiland tot aan de vestinggracht toe. Aan de oostzijde van de Rotte stond echter een klein huisje, waarin Jacob Leewen met zijn huisgezin woonde.
Verder was er niet één huis, noch tuin vanaf Krooswijk tot Rotterdam dan alleen de watermolen van Ruybroek en buiten de Oostpoort waren de dichtstbijzijnde gebouwen de drie watermolens van Kralingen.
In het jaar 1584 kon men omtrent 300 roeden noordwaarts buiten de Goudse poort het muurwerk en eveneens de aarde en ook twee ankers een weinig boven de aarde van de Goudse poort zien. Men kon ook de oude Vest zien vanaf Pompenburg tot aan de Oostpoort toe aan weerszijden van de Goudse poort. In de winter stond deze vest wel vier roede voeten diep (of daaromtrent) vol met water. Het was in die tijd ongeveer 95 jaar geleden dat Rotterdam verkleind werd.
In het jaar 1584 was het dichtstbijzijnde gebouw buiten het Hofpoortje de Blommersdijkse watermolen en tussen Blommersdijk en Rotterdam was het hooi- en weiland.
In het jaar 1584 waren de dichtstbijzijnde gebouwen buiten de Delftse poort de twee watermolens van Cool en dicht bij de ene watermolen stond een eenvoudig huisje met rieten dak.
Buiten de Schiedamse poort waren de dichtstbijzijnde gebouwen de twee zoutketen, die omtrent duizend passen buiten dezelfde poort stonden. Aan de westzijde van de Leuve stond een oud loodsje dat met riet gedekt was en toebehoorde aan een stuurman, Neel Oom genaamd.
Aan de oostzijde van deze Leuve tussen de Maas en Rotterdam lag een eiland dat voorzien was van een zomerkade, waaraan veel wilgenbomen stonden. Op dit eiland stonden vier blekershuizen, waarbij grote blekerijen waren.
In het begin van het jaar 1584 waren binnen de stad zes koren-windmolens, die voor de burgers van de stad maalden. Twee daarvan stonden binnen de Oostpoort aan weerszijden van de Hoogstraat. Twee stonden er op het noordeinde aan weerszijden van de Lombertstraat. Eén stond er binnen de Delftse poort bij de St. Jorisdoelen aan de Vest, die bijna omviel en niet opnieuw gebouwd werd op die plaats. Eén molen stond op een vesttoren bij de oude Schiedamse poort.
Er waren ook nog vijf rosmolens, één aan de zuidzijde van de Hoogstraat bij de Oostpoort, één aan de westzijde van de Oostewagenstraat bij de Goudse poort, één aan de westzijde van de Pannekoekstraat, één aan 't noordeinde van de Lombertstraat en nog één rosmolen aan de westzijde van de Westewagenstraat. Verder waren er in die tijd binnen noch buiten Rotterdam molens die voor de burgers van de stad Rotterdam maalden.
Boven iedere rode streep stond in 1815 nog een stadspoort, totaal 10
Beminde lezer,
Men moet weten dat er vanaf oude tijden 24 vroedschappen in deze stad zijn geweest. In de tijd van de regering van prins Willem zijn er echter 32 geweest, die daarna mettertijd zijn teruggebracht tot 24. Toen ze afgeschaft werden, waren er maar 22 vroedschappen in leven, want twee van hen waren gestorven.
In december 1618 werden de 6 vaandels schutters ontslagen en er werden 12 vaandels aangenomen uit dezelfde burgers.
In het begin van 1619 werd deze schutters door de heren deze eed afgenomen:
"Dat zweert gij, dat gij schutters zult wezen van deze stad, dat gij Zijne Excellentie de Prins van Oranje als gouverneur en de heren Staten van Holland en West-Friesland als hoogste (fol. 40) overheid van hetzelfde land en voorts de burgemeesteren en regeerders van deze stad gehoorzaam en trouw zult wezen, dat gij alle overlast, geweld en gewelddaden en ongehoorzaamheid zult helpen weren, dat gij zult opkomen voor het recht in deze stad en voor de autoriteit van de magistraten, dat gij de burgemeesteren van deze stad, uw kapitein met zijn bevelhebbers naar behoren zult gehoorzamen in hetgeen zij zullen bevelen en dat gij voorts alles zult doen en laten wat een getrouw schutter verplicht is te doen en te laten. Zo waarlijk moge u God Almachtig helpen!"
In het jaar 1619 werd er een pad van klinkers gelegd voor de scheepmakershuizen aan de zuidzijde van Rotterdam, vanaf de kleine scheepmakersbrug tot aan de Leuvehaven toe. De breedte was omtrent 5 voet en het was de eerste straat op die plaats.
1619 werden het eerste verlaat en ook de brug naast de St. Joris Doelen gemaakt en in 1620 het tweede verlaat en ook de brug werd afgemaakt.
In 1619 werden de stenen kaden van de stenen brug in de Westewagenstraat tot aan het hof van Bulgersteyn aan weerszijden van hetzelfde water aangelegd. Voor die tijd waren het houten vervallen kaden. In hetzelfde jaar werden de stenen kaden tussen de Keizersbrug en de Gapersbrug voltooid.
Op 30 juni 1619 waren de poorten van Rotterdam gesloten vanaf 's morgens tot in de middag; het Avondmaal werd uitgedeeld in de Grote Kerk. Voor die tijd waren de poorten bij zulke gelegenheden niet gesloten geweest.
20 juli 1619 werd het plakkaat, dat de Arminianen niet meer zouden mogen preken, gepubliceerd. Daags daarna ging het in, maar het werd niet volbracht. De dag erop, maandag zijnde, werden enige Arminianen gevangen genomen (fol. 40 verso) en die moesten daarvoor boeten.
In hetzelfde jaar werden de stenen kaden achter het klooster vanaf de stenen brug in de Oostewagenstraat tot aan de vest gemaakt.
1619 hebben de regeerders 84 bruggen van stadswege moeten onderhouden, te weten binnendijks 52 en buitendijks 32.
In het begin van de maand augustus in 1619 is men begonnen te werken aan het houtwerk van de St. Laurenskerktoren. 1620 werd 40 voet hoogte op deze toren omhoog geheven en de 10de juli 1621 werd de mei(boom) op de toren geplaatst. De 19de augustus werden het kruis en de haan erop gezet.
1635
De St. Laurenskerk met spits (1625 - 1645)
Anno 1619 waren de witte pruimen zo goed gegroeid, dat men er op de markt 100 voor een stuiver kocht. In het Zuidland zetten de mensen hun boomgaarden open, zodat iedereen zoveel pruimen als hij wilde voor niets mocht gaan eten. Een grote hoeveelheid pruimen, die onder de bomen bleef liggen omdat niemand ze wilde rapen, rotte weg.
In hetzelfde jaar werd de wal vanaf de Delfshavense poort tot aan de Hoge Dijk over het algemeen omtrent 4 voet opgehoogd. Het wachthuis aan dezelfde poort werd met vijzels 5 voet in de hoogte gebracht en de Binnenvest werd vanaf de St. Joris Doelen tot aan het hof van Bulgersteyn toe over het algemeen 18 voet breed gemaakt.
Op zondag de 20ste oktober 1619 predikten de Arminianen buiten Rotterdam bij 't einde van oud Krooswijk in Kralingen. Toen de dijkgraaf van Schieland dit vernam, is hij er terstond met een aantal soldaten naar toe getogen om dit te beletten. Daar werd een lijndraaier, lange Govert genaamd, neergeschoten en hij stierf. Lange Govert werd in de Grote Kerk in Rotterdam begraven. Er gingen 572 mannen naar zijn begrafenis.
1647
Huis Krooswijck
22 november 1619 werd de eerste steen van de Vleeshal gelegd. Tot die tijd was daar het (arme) Oude Vrouwenhuis.
De uit 1621 daterende voorgevel van de Vleeshal
22 december 1619, het was op een zondag, predikten de Arminianen buiten de stad in de buurt van de Rotte. De onderschout toog daar met een aantal soldaten naar toe om dit te beletten. Er werd een jonge man, Jan Ariensz. genaamd, doodgeschoten. Hij werd begraven in de St. Laurenskerk (fol. 41) te Rotterdam. Ongeveer 1300 mannen liepen mee om hem te begraven.
1619 werd de kap van de heer Jan Vettentoren, die heel hoog en met leistenen gedekt was, afgebroken. De Jan Vettentoren was een vesttoren aan het einde van de Leeuwestraat. Op die toren werd van stadswege een watermolen geplaatst om het water in de vest, die liep van de Delftse poort tot aan de Schiedamse poort ten westen van de Westewagenstraat, uit te malen.
Op 27 april 1620 is men begonnen te graven in de Hoge Dijk aan de Schiedamse poort om er een sluisje in aan te leggen. De eerste steen ervan werd gelegd op de laatste dag van april en de laatste op de 20ste mei. Er werden tweehonderdduizend stenen in verwerkt.
In 1620 hebben de heren de ridderhofstede Bulgersteyn van de Sasbouten van Delft gekocht. Daarvoor moesten ze jaarlijks een rente van 330 gulden betalen, elk jaar te voldoen op de 1ste mei en alle erfdienstbaarheden en ook alle vrijdommen die deze hofstede had, overnemen ten laste van de stad.
In mei 1620 hebben de heren haar 12 vaandels burgers ontslagen en wederom 6 vaandels uit dezelfde burgerij aangenomen.
De 20ste mei 1620 hebben de heren twee huizen verkocht voor 220 gulden om afgebroken te worden. Van deze twee erven werd de straat aan de zuidzijde van de nieuwe Vleeshal aan de Huybrugge gemaakt.
1620 werden de eerste stenen kaden aan weerszijden van de Groenendaal gemaakt. Het werk werd uitbesteed. Voor die tijd waren er houten kaden.
In 1620 werd de buitensingel vanaf de Delftse poort tot aan de Hoge Dijk toe over het algemeen veel hoger gemaakt, want deze vest werd in die tijd (fol. 41 verso) met het water van de Schie in verbinding gebracht. In het begin was deze kade niet goed dicht en lekte.
In het jaar 1620 werd geordonneerd, dat van alle straten die eens aangelegd zijn van stadswege door iedere burger zijn straat bekostigd en onderhouden zou moeten worden wat betreft zand, steen en arbeidsloon. Voor die tijd was dat niet het geval.
1620 werd de eerste Oost-Indische lijnbaan met huis en bijgebouw en wat daarbij hoort, ook de beplanting, gemaakt.
In 1620 werd het sluisje in de Oostpoort aangelegd, zodat het water uit het Buizengat in de Kipsloot loopt. Voor die tijd placht het uit de Groenendaal te lopen.
1620 werd de stadspaardenstal bij de Delfshavense poort gemaakt. Voor die tijd was die in het verbrande klooster.
In 1620 werd een nieuwe volmolen op het bolwerk aan de westzijde van de Leuvepoort gebouwd, van de stad 18 jaar octrooi hebbende. 1622 werden op dit bolwerk nog twee windkorenmolens neergezet.
Op 13 april 1621 kwam de koning van Bohemen met zijn echtgenote en kinderen in de stad. Hij werd onder eerbetoon binnengehaald door de heren en de schutters.
24 augustus 1621 was er in de stad grote ophef en een te hoop gelopen menigte vanwege het gevangen nemen van een predikant van de Arminianen; daarbij werden vier burgers gedood, die 's nachts begraven werden. Het zag ernaar uit dat het slecht af zou lopen, want het was even na de middag op de dinsdag van de kermis. Veel van de Arminianen raakten gewond en velen van hen werden gevangen genomen en sommigen van hen werden verbannen.
24 oktober 1624 waaide er een heel harde zuidoostenwind. Het water liep zo snel weg, dat de zandplaat, voor de Oude Haven van Rotterdam in de Maas liggende, met het hoogste water (fol. 42) niet bedekt werd en de sluizen in de stad in twee getijden niet dicht gingen, waarover sommigen verbaasd waren. Maar kort daarop kwam er een groot onweer, zodat het gehele land in twee dagen en nachten door de regen onder water kwam te staan.
Op 20 november 1621 werd de slagklok door de schooljongens vanuit het giethuis naar onder de St. Laurenskerktoren gebracht. De klok woog 9417 pond.
10 december 1621 hebben de heren gepubliceerd dat men jaardag zou vieren en huizen noch winkels mocht openen om handel te drijven of arbeid te verrichten. Ook mocht er 's zondags achter het stadhuis geen markt worden gehouden.
In het begin van het afgelopen jaar 1621 begon het in de laatste dagen van januari heel hard te vriezen. Zo hard als het in vele jaren niet gedaan had. Het winterkoren was op vele plaatsen door bevriezing uitgedund. Hierna kwam er een koude natte zomer, zodat de vruchten moeilijk rijp konden worden. Het was omtrent half september toen men in Zeeland tarwe begon te maaien. De meeste turf bleef op het veld en hetgeen een beetje winddroog was, werd verkocht voor 8 stuivers de ton of tot 16 stuivers toe, de oude turf die puik was voor 16 stuivers tot 20 stuivers de ton. De Schotse grove kolen werden in Rotterdam verkocht de honderd waag (een zekere gewichtshoeveelheid) voor 96 gulden, want het begon in hetzelfde jaar tijdens de laatste decemberdagen weer te vriezen. Het vroor zo hard dat het ijs zeer dik was. Men reed een poosje op de Maas tussen Rotterdam en Dordrecht. Het gebeurde dat op de 4de februari 1622 een voerman, genaamd den Aaxter, met zijn slede geladen met volk vanuit Dordrecht kwam gereden en in een wak tussen de Noord (gelegen tussen Papendrecht en Dordrecht) en Rotterdam reed. Dat vond dezelfde dag om 7 uur 's avonds plaats. De voerman met zijn paard en al het volk verdronken, er kwam niemand levend uit, maar de voerman werd op de 19de mei uit het water gevist en te Rotterdam begraven.
Vermoedelijk een fantasie tekening van het Predikheerenklooster of Dominicanenklooster
Poortje van het Oudevrouwenhuis, het Oudevrouwenhuis zelf valt rechts net van de foto.
Op het poortje uit 1650 een vrouwenbeeldje dat uiteraard Kaatje werd genoemd.
Het beeldje werd geplaatst in 1832, in 1901 werd het vervangen door een duplikaat
(fol. 42 verso). De 25ste februari hebben de heren burgemeesters en fabriekmeesters van het stadhuis een aanbesteding gedaan om het Oude Vrouwenhuis op het Oosteinde aan de noordzijde van de Hoogstraat, waar voorheen het Predikherenklooster placht te staan, te bouwen. De aannemers van dit huis moesten daaraan alvast leveren wat er aan toebehoorde, zoals hout voor het fundament, balken, kozijnen, deuren, ramen, trappen, losse onderdelen, dakribben, latten, door schrijnwerkers gemaakte schoorsteenmantels, bedsteden van schrijnwerk en verder al het houtwerk, niets uitgezonderd. Ook moesten ze alvast kalk, steen, tegels, pannen, glaswerk en verder al het ijzer en hang- en sluitwerk wat erbij hoorde volgens het bestek dat ervan was, niets uitgezonderd, leveren. Men zei voor 10 duizend gulden. De eerste steen ervan werd gelegd in het begin van april en het huis moest de eerste augustus van dit jaar voltooid zijn. Voor die tijd was het Oude Vrouwenhuis tussen de Lombertstraat en de Botersloot bij de Huybrugge, waar men aan de nieuwe Vleeshal begonnen was, die voltooid werd.
Op 30 april 1622 werd het metalen beeld van Erasmus geplaatst op de brug waar de Markt toen was. Daar placht voor die tijd een beeld van hout te staan en ook was er een van steen in de stad. Over dit beeld viel door enkele, mij dunkt niet al te wijze personen, veel te zeggen.
21 juni 1622 werd de eerste steen van het voordoelhuis van de St. Joris Doelen gelegd. Het was aanbesteed werk, uitgezonderd het hout van de fundamenten, het gehouwen stenen werk en het dak, maar in deze arbeid werd veel veranderd, zodat ik het precieze bedrag ervan niet heb kunnen krijgen. Waar dit eerdergenoemde huis gebouwd werd, had voor die tijd geen huis gestaan. Het was een onbebouwd erf, waar de stadsstraatstenen plachten te liggen. Dit huis werd voltooid in het jaar 1623.
(fol. 43). De 13de februari 1623 waaide er een hevige stormwind. Buiten de stad aan de zuidzijde van de Delfshavense weg waaide er een korenwindmolen, waarop een molenaar stond te malen, om. De molenaar, zijn naam was Christiaan, vond de dood door de molenstenen. In hetzelfde jaar werd er op dezelfde plaats een nieuwe korenwindmolen gebouwd, die voortreffelijk was vanwege het goede hout.
Op 3 juli 1623 werd Claas Michielsz. Bontebal, die secretaris van Zevenhuizen was geweest, in Rotterdam onthoofd vanwege de correspondentie die hij gevoerd had met de samenzweerders tegen prins Maurits en de staat van het land, van Schielands rechtswege. Zie zijn vonnis Baudart, 15 boek, fol. 70, 304.
In de maand april in 1623 hebben de heren een brug laten aanleggen te Overschie, die door Rotterdam gebouwd en altijd onderhouden zou moeten worden door Rotterdam. De heren van Delft vernamen dat de brug zeer licht en smal en van grenenhout gemaakt was. Toen zijn de lieden uit Delft in een van de laatste dagen van mei 's nachts te Overschie gekomen en hebben de Rotterdamse brug aan stukken geslagen. Ze hebben het hout aan het water op de kade op Rotterdamse grond gelegd. De lieden uit Delft hebben op dezelfde plaats een eiken brug aangelegd, die zij uit Delft hadden meegebracht en waarvan zij zeiden dat hij 600 gulden had gekost. Toen zijn zij weer naar Delft gegaan.
Op 3 augustus in hetzelfde jaar omtrent 9 uur 's avonds zijn de Rotterdammers, te weten de werklieden van de stad, zoals timmerlui, metselaars, stratenmakers, kleischieters (arbeiders die klei delfden) en aardewerkers te velde getrokken, maar ze kwamen weer naar binnen. Ze werden om één uur 's nachts opnieuw naar buiten gelaten en kwamen om twee uur in de ochtend in Overschie. Ze hebben de brug, die de lieden uit Delft aangelegd hadden, aan stukken geslagen en het hout van die brug op de rijweg op Delftse grond gelegd. Daarna hebben ze op dezelfde plaats (fol. 43 verso) weer een grenen brug, zoals eerdergenoemde was, aangelegd. Toen zijn ze op de 4de augustus 1623 omtrent 5 uur 's morgens weer van Overschie naar Rotterdam getogen.
De 1ste augustus 1623 lagen er in de St. Laurenskerk meer dan 900 zerken.
De 7de augustus 1623 was er in Rotterdam op de Korenmarkt nieuwe witte tarwe die een beetje vervuild was. Het Zeeuws vierendeel Brouwershavense maat werd verkocht voor 30 schellingen of 9 guldens.
Op 8 augustus 1623 hebben de heren alle korendragers die voor de burgers werkten, bevolen in het huisje te gaan, dat dezelfde heren voor deze dragers hadden laten maken aan de noordzijde van de Houttuinstraat. Voor die tijd waren deze dragers vele jaren op de Korenmarkt aan het Steiger ondergebracht geweest.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|