Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het slot Bulgersteyn volgens de kroniek van R.J. Koopmeiners

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Bulgersteyn en klik op ENTER




Het slot Bulgersteyn volgens de kroniek van R.J. Koopmeiners

"Bulgersteyn was geen kasteel, Bulgersteyn behoorde niet aan de heeren van Weena, Bulgersteyn is niet anders geweest dan een deftig , stevig boerenhuis, dat pas officieel vermeld wordt omstreeks 1330. Het behoort dan aan een zekeren Visscher, die misschien wel rijk is geworden door de visscherij of den vischhandel....."

Van de stichting van het slot Bulgersteyn is niets bekend. Reeds vóór 5 eeuwen was het tot een ruïne vervallen. In vroeger eeuwen was men van oordeel, dat het een van de oudste en sterkste sloten van Holland is geweest en dat het tegen de Noormannen is gebouwd. Het zou gestaan hebben op een zandplaat in de Maas, het Rode Zand. Eerst toen de afdamming van de Rotte-uitlopen omstreeks het midden van de 13e eeuw tot stand gekomen was, is het Rode Zand met het slot binnen de bedijking komen te liggen. Mag men het een en ander zo maar aannemen?
Er is werkelijk geen enkel bescheiden bewaard gebleven, waaruit dit zou kunnen worden aangetoond. Maar er zijn toch enkele aanwijzingen welke in die richting wijzen.

Bekend is, dat keizer Karel de Grote aan de monden der grote rivieren sterke stenen burchten heeft laten bouwen, om zich tegen de Noormannen te kunnen verdedigen. De Rijn, thans de Oude Rijn, was in die jaren reeds moeilijk meer te bevaren. De voornaamste vaarwegen waarover de Noormannen deze gewesten binnenvielen waren de Maas, de Lek, de Merwede en de Waal.

Karel de Grote had ook een burcht aan de mond van de Maas laten bouwen. Nu neemt men aan dat dit te Vlaardingen heeft plaats gehad. Maar daarvoor bestaat geen enkele aanwijzing, laat staan bewijs. En bovendien lag het Rode Zand heel wat gunstiger om eventuele strooptochten tegen te houden dan Vlaardingen, namelijk in de Maas, tegenover de ingangen van de Schie en de Rotte, die naar het hart van Holland voerden. Vlaardingen zelf is enkele malen door de Noormannen geplunderd en zwaar geschonden. En in de Fulda-annalen wordt gewag gemaakt, dat de aan de Maasmond gelegen handelsstad Witlam geplunderd en vernietigd is, zó grondig dat men tot op de dag van vandaag nog niet heeft kunnen vaststellen waar ze gestaan heeft.

Een andere aanwijzing is de naam Bulgersteyn. Het Middelnederlandse woord "Bulge" betekent namelijk watergolf. Men zou die naam dus kunnen omzetten in "Golvensteyn". Uit die naamgeving mag men opmaken, dat het slot in oude tijden door golven omspoeld is geweest. En waarom zou men daar, op dat Rode Zand in die watervlakte een slot hebben gebouwd, anders dan om geweld te beteugelen of te keren? En waartegen zou dit anders kunnen zijn gericht dan tegen de Noormannen?

In 1472 gaf dr. Simon v. d. Sluys een korte beschrijving van het slot Bulgersteyn. Het stond toen reeds een paar eeuwen binnen de bedijking. Volgens zijn korte beschrijving stonden er toen nog de resten van drie zware torens en enig muurwerk. In één van die torens, namelijk op de noordwest hoek, 6 voeten boven het water van de slotgracht, was een steen gemetseld waarop tekens voorkwamen, die aanduidden dat het slot verbouwd was in 1071.

Die verbouwing zou dus hebben plaats gehad in de jaren dat er geen sprake meer was van de invallen van de Noormannen. Nu kan men wel beweren, en dat wordt ook gedaan, dat die steen nooit heeft bestaan dan in de fantasie van dr. Simon v. d. Sluys. Dat is natuurlijk de gemakkelijkste weg. Maar dr. v. d. Sluys was niet de eerste de beste, hij was lijfarts en raadsheer van de graaf van Holland en in 1474 volgde hij heer Gijsbrecht van Brederode op als domproost van Utrecht.
Hij geeft een zeer korte, sobere beschrijving van de toestand waarin de ruïne van het slot zich in 1472 bevond, zonder enige franje. Van de oorsprong of ouderdom van het slot wist hij niets te vertellen. Hij wijst slechts op het bestaan van een gedenksteen, hetgeen toen door iedere Rotterdammer kon worden gecontroleerd. Maar, zal men opwerpen, als er toen tóch geen invallen der Noormannen hoefden te worden verwacht, waarom zou het slot dan zijn ver- of herbouwd?
Om dit te kunnen verklaren moet even worden stilgestaan bij de geschiedenis van die jaren.

Graaf Dirk III had omstreeks het jaar 1018 aan de Merwede en de Bornisse te Geervliet een tol gevestigd. Daartegen ontstond een fel verzet van de zijde der Vlaamse, Tielse en Keulse kooplieden, zó, dat de keizer, Hendrik II, leenheer van graaf Dirk III, bevel gaf die tollen te verwijderen. Dirk III gaf daaraan echter geen gehoor.
Het gevolg was, dat een keizerlijk leger onder hertog Godfried van Lotharingen, versterkt met die van de bisschoppen van Luik en Utrecht, de Maas afzakte om graaf Dirk III tot rede te brengen. Het liep echter anders af. In 1018 werd dit machtige leger bij Vlaardingen vernietigend verslagen. Hertog Godfried werd gewond en de bisschop van Utrecht wist zich ternauwernood door de vlucht te redden.

Het spreekt vanzelf dat het pleit hiermee niet was beslecht. Heel de 11de eeuw door was er spanning en strijd. Tegen het midden van die eeuw verbonden zich de bisschoppen van Luik, Metz en Utrecht. In een gevecht dat in 1049 bij Dordrecht werd geleverd, sneuvelde graaf Dirk IV. Zijn broer en opvolger, graaf Floris I, werd in 1061 vermoord. De bisschop van Utrecht, wiens gebied zich tot IJsselmonde uitstrekte, liet daar een sterk slot bouwen.

In 1064 gaf keizer Hendrik IV het graafschap Holland aan het bisdom Utrecht. Met behulp van het keizerlijk leger onder Godfried III van Lotharingen nam de Utrechtse bisschop in 1071 Holland in bezit. Eerst in 1076 werden de Stichtsen door graaf Dirk V, met behulp van Robbert de Fries, uit Holland verdreven. Het slot te IJsselmonde, waar de bisschop van Utrecht zich had verschanst, werd ingenomen en platgebrand. De bisschop, die gevangen genomen was, moest, wilde hij vrij komen, een stuk tekenen, waarin hij verklaarde voorgoed afstand te hebben gedaan van het graafschap Holland.

Wanneer men nu rekening houdt met de toenmalige omstandigheden, behoeft het dan niet te verwonderen, dat het slot Bulgersteyn, waarvan toen nog zeker belangrijke resten aanwezig moeten zijn geweest, is herbouwd, ten dienste van wèlke partij dan ook? Dat dit zo gebeurd is, kan uiteraard niet worden bewezen, doch de waarschijnlijkheid er van is zéér groot. In geen geval mag men de mededeling, die op de steen voorkomt, als onbestaanbaar beschouwen.

Het Rode Zand met het slot is ongeveer in het midden van de 13de eeuw binnendijks komen te liggen. Het staat nagenoeg vast dat het toen door leden van het geslacht Bokel bewoond werd. Dit kan worden afgeleid uit het reeds dikwijls aangehaalde document van omstreeks 1280, waarin onder meer de begrenzing van Bokels' ambacht wordt omschreven:

De noordelijke grens van het ambacht was dus de uterste sole van Blomarts dike, terwijl de zuidelijke grens werd gevormd door de Merwede, de Maas. De westgrens bevond zich ten oosten van het ambacht Schoonderloo, omstreeks de lijn waar zich nu de Westersingel bevindt. De oostgrens van Bokelsambacht lag midden in de Rotte, in de westelijke Rotte-uitloop die later tot Delftsevaart is vergraven. Het ambacht bestond dus uit de Coolpolder met het Rode Zand.
Welke woning zou heer Ghisebrecht Bokel nu anders kunnen hebben gehad dan het slot Bulgersteyn? Hij schijnt niet lang daarna te zijn overleden. Het huis werd toen bewoond door Ghisebrecht Bokel - zonder de titel van "heer" - . Want blijkens een brief van 1298, werd toen op het "huus dat Ghisebrecht Bokels was," ridder Nic. Persyn in gijzeling gehouden.

Bulgersteyn schijnt in die jaren rechtstreeks aan de grafelijkheid te zijn gekomen en dienst te hebben gedaan als een soort huis van bewaring voor staatsgevaarlijke edelen. Reeds in 1297 werd Jan van Avesnes daarheen ontboden, namelijk op het huis bij de Bridorper sluis, waarop reeds t.a.p. de aandacht gevestigd is. En dan is er nog een brief van 4 juli 1300, waarin graaf Jan II bevel gaf, dat Nic. Persyn en nog 6 andere voorname edelen zich binnen 4 dagen binnen Rotterdam moesten bevinden, omdat hij een kwaad vermoeden tegen hen had.

Later, in welk jaar is niet bekend, is het slot aan leden van het geslacht De Visser verleend. Dit blijkt namelijk uit een brief van 1333. Met goedvinden van de graaf gaf Dirk de Visser het slot als lijftocht aan zijn tweede vrouw, jonkvrouwe Hildegonde.
Het geslacht De Visser was verwant aan dat van Voorne, burggraven van Zeeland, terwijl heer Gerard van Voorne een neef was van graaf Willem III.
Neen, de De Vissers waren geen rijk geworden vissers of vishandelaren. Dit blijkt uit legio gegevens, waarvan enkele voldoende zijn om dit aan te tonen:

Heer Albertus de Visser ondertekent in 1245 een brief als getuige van Hendrik, heer van Voorne.

In een document van omstreeks 1280 komt heer Dirk de Visser voor als 's graven leenman.

In een brief van 7 januari 1317 noemt Gerard, heer van Voorne en burggraaf van Zeeland, Floris de Visser zijn neef en knaap.

Dirk de Visser had een zoon van zijn eerste vrouw, Floris genaamd. Deze was bij het tweede huwelijk van zijn vader reeds meerderjarig. Hij en zijn stiefmoeder Hildegonde kregen omstreeks 1356 hevige ruzie. Hij brak haar poorthuis af en beging allerlei ergerljke baldadigheden, zodat hij zich voor de baljuw van Delfland en Schieland moest verantwoorden. Naar aanleiding van de tussenkomst van zijn tante, Machteld van Voorne, die door graaf Willem V zijn lieve nicht wordt genoemd, viel het vonnis, dat over hem geveld werd, bijzonder mee.

Vrouwe Hildegonde, die zich Jonkvrouw van Bulgersteyn liet noemen, had een dochter Ricarde, die omstreeks het jaar 1352 in het huwelijk trad met Gerrit Boeyen, uit het geslacht Van Couwenhove. Een zoon, uit dat huwelijk geboren, genaamd Oudzier, kreeg in 1391 het slot Bulgersteyn in leen van hertog Aelbrecht, zodat dit toen op het geslacht Couwenhoven is overgegaan.
Later, in 1420, gaf hertog Jan van Beyeren (Jan zonder genade) het slot in leen aan Hughe Nachtegael. Tien jaar later, in 1430, werd diens zoon Dirk er mee beleend. In 1449 werd het slot Bulgersteyn door Philips van Bourgondië in eigendom gegeven aan Jan Witte, vermoedelijk de zoon van Jan de Witte, die in een aantekening van 5 oktober 1398 genoemd wordt in een geschil tussen heer Dirk v.d. Lecke en heer Aernt van Duvenvoorde.
Het slot schijnt toen echter reeds in zulk een vervallen toestand te hebben verkeerd, dat hertog Philips hem met een andere woonstee begiftigde.

In 1472 was Bulgersteyn niets meer dan een ruïne, waarvan de resten der drie zware torens aan zijn hechtheid herinnerden.

Waar historici met klinkende namen zwart op wit hebben vastgesteld "dat alles wat ons van de Bokels van Bulgersteyn verhaald wordt enkel verzinsels zijn" en dat "de sage van het adellijke kasteel (Bulgersteyn) voorgoed heeft afgedaan", is het begrijpelijk dat de doorsnee Rotterdammer dat wel moet geloven. Geloven, want wie heeft er tijd voor en lust in om hun beweringen aan het bronnenmateriaal te toetsen? Zelfs Rotterdammers die nimmer getwijfeld hadden aan het bestaan van een zeer oud en sterk slot Bulgersteyn, zagen hun verzekerdheid in twijfel veranderen.

In 1940, toen de oude stadskern was vernietigd en met de grond gelijkgemaakt, was ook het terrein, waarop men meende dat Bulgersteyn gestaan moest hebben, bloot komen te liggen. Deze gelegenheid is door het "Historisch Genootschap De Maze" aangegrepen om de gerezen twijfel uit de weg te ruimen. Door opgravingen meende men bewijzen in handen te krijgen, of Bulgersteyn werkelijk een sterk slot geweest is of niet. Aan de heer J.G.N. Renaud werd de leiding der opgravingen opgedragen. Daarvoor in aanmerking komende kaarten, die in het gemeentearchief aanwezig zijn, werden door hem geraadpleegd. Hij kwam tot de conclusie dat de kaart van Jan Potter (1561) de meest geschikte was om tot een degelijk resultaat te komen. Deze kaart gaf uitmuntend de toestand van het terrein, waarop Bulgersteyn gestaan heeft, weer.
Aan de hand van deze kaart werd vastgesteld, dat, als men de as van de Hoogstraat recht naar het westen doortrok, men in het midden van de fundamenten van de oostgevel van het slot terecht moest komen.

In het voorjaar van 1941 werd de ontgraving met 80 werklieden begonnen en heeft enkele maanden in beslag genomen. De uitkomst leverde niet op wat men er van verwacht had. Tenminste niet voor hen die nog altijd hadden vastgehouden aan het oude en sterke slot Bulgersteyn. Over het resultaat van zijn onderzoek heeft de heer Renaud in oktober 1941 een causerie voor de leden van het "Historisch Genootschap De Maze" gehouden, die op het volgende neerkwam:

.........Nu de fundamenten geheel bloot liggen, blijkt duidelijk, dat hier geen sprake is van een zeer oud kasteel met donjon. De muren zijn slechts 60 cm. dik; de gebruikte stenen meten 24 cm.; scherven uit de 13e eeuw ontbreken volkomen. Alleen voor de voorhof zijn oude kloostermoppen van 30 cm. gebruikt, maar deze moeten van een afbraak afkomstig zijn, want die voormuur rust zèlf op de fundamenten van een uit kleinere stenen opgetrokken gebouw........
Bulgersteyn is veeleer te beschouwen als een versterkte patriciërswoning, voortgekomen uit de stad, en niet als een oud kasteel, waaromheen Rotterdam zich heeft gevormd.

Indien dit oordeel niet zou kunnen worden gecorrigeerd, dan is de wordingsgeschiedenis van onze stad, die toch al zo gehavend is, weer een belangrijk stuk armer geworden.
Het gaat er nu om of de heer Renaud de ontgraving op de juiste plaats heeft doen verrichten. Reeds uit zijn causerie blijkt, dat dit niet het geval is. Hij heeft namelijk geconstateerd, dat alleen voor de voorhof oude kloostermoppen van 30 cm. zijn gebruikt, maar dat deze van een afbraak afkomstig moesten zijn.
Van welke afbraak?
Daarop is maar één antwoord te geven, namelijk van de afbraak van een gebouw dat daar in de onmiddellijke nabijheid heeft gestaan.

Dit doet de vraag rijzen, of de kaart van Jan Potter wel de meest geschikte is geweest die voor het doel gebruikt is. Zou het niet beter zijn geweest als men de kaart van Balth. Florisz. van Berckenrode zou hebben geraadpleegd? Van deze kaart wordt door deskundigen gezegd dat zij de zuiverheid van een kadastrale kaart nabij komt.

De werkelijke waarde van die twee oude kaarten kan gemakkelijk worden nagegaan. Men stelle twee bekende punten vast, bijvoorbeeld het punt van de Jan Vettentoren aan de Coolvest recht tegenover de Leeuwenstraat en het punt waar de oude Westpoort heeft gestaan, namelijk op het kruispunt Korte Hoogstraat-Schiedamsedijk en Zoetesteeg-Boymansstraat. Wanneer men beide punten rechtstreeks met elkaar verbindt dan bedraagt die afstand op de kaart van

Jan Potter 72 Rijnl. roeden van 3.767 m. Dat is 271 m.
Balth. Florisz. 64 Rijnl. roeden van 3.767 m. Dat is 241 m.
De werkelijke afstand is 240 m.

De kaart van Jan Potter geeft dus een verschil van niet minder dan 31 meter met de werkelijkheid, terwijl die van Balth. Florisz. daaraan nagenoeg beantwoordt. Op deze kaart komt het verlengde van de as van het Toesteiger op het midden van de oostelijke slotgracht uit, terwijl die van de Hoogstraat ten noorden van de noordelijke slotgracht uitkomt. Dus op de plek waar zich in de 15de eeuw het huis van de heer van Cralinghe heeft bevonden. Van dat patriciërshuis, dat van veel jonger datum is dan Bulgersteyn, heeft de heer Renaud de fundamenten blootgelegd.
Willem v. d. Sluys geeft de ligging van dat huis in 1488 nog tamelijk duidelijk aan:

Toen in de nacht van 20 op 21 november 1488 de grachten om de stad dichtgevroren lagen, toog een troep van 850 mannen van jonker Frans van Brederode in alle stilte over het ijs en klom bezijden slot Bulgersteyn, dat toen niet meer dan een steenhoop was, en tussen het huis van Floris van Kralingen over de muur.

Tenslotte zij nog verwezen naar een document van 2 januari 1418, waarin gesproken wordt van de sloten te Rotterdam, Brielle en Gorinchem.

In het voorgaande is mijns inziens afdoende aangetoond dat Bulgersteyn oorspronkelijk bewoond is geweest door de leden van het geslacht Bokel, dat Bulgersteyn een slot is geweest en dat het geslacht De Visser tot de adelstand behoorde.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

6 Juni 2016