Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Jonker Frans in Rotterdam volgens de kroniek van Gerard van Spaan

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Frans en klik op ENTER




Jonker Frans in Rotterdam volgens de kroniek van Gerard van Spaan

frans (16K)

Op 14 november 1488 lukte het Jonker Frans van Brederode met hulp van binnenuit Rotterdam binnen te vallen.
In het begin van het jaar 1489, na verscheidene Hoekse uitvallen vanuit Rotterdam naar verschillende plaatsen, hadden de Rotterdammers Overschie ingenomen. Dat konden de Hollandse burgers die in Schiedam lagen niet verkroppen. Zij begaven zich er tenslotte heen; maar de Rotterdammers met de daar gelegen jonge kerels beukten zo ruw op de Amsterdammers, Brielenaars, Haarlemmers en anderen in, dat ze met verlies moesten wegtrekken. De Delftenaars, onder wie schout Arend van der Meer, die erop uit getrokken waren om de burgers voor Overschie te helpen, kwamen te laat. De Rotterdammers overvielen hen: 50 werden er verslagen of verdronken, 150 rijke burgers werden gevangen genomen. Zij moesten een grote som rantsoengeld betalen. De schout van Delft ontsprong de dans in boerengewaad: maar zijn zoon werd doodgeslagen. Toen rukten de Rotterdammers op tot voor Delft en hielden daar ook goed huis. De voorstad brandden ze totaal af tot aan de poorten toe:
Toen de Rotterdammers dit aldus heldhaftig verricht hadden, vielen ze nog in Delfland, alsook in Maasland binnen, welke plaatsen zij helemaal leeg plunderden en ze roofden wat er was.

Men hoeft niet te denken, Lezer, dat het praatjes zijn. Zoek maar in de Oude Hollandse en Zeeuwse Kroniek, alsook in de Bataafse Arkadia, Boxhorn, Reinier Telle, Jacob Aartsz Colom, Goudhoeve, Guicciardin, het tweede deel van de Beschrijving der Nederlanden, de Rijmkroniek, alsook in het klein Duits Rijmkroniekje en andere geschriften; daar zult gij het vinden: maar de een schrijft er wat wijdlopiger over dan de ander. Voorts vielen de moedige Rotterdammers nog Den Haag-Ambacht binnen, beroofden het en ze lieten de dorpen daarenboven nog een grote brandschatting betalen; zelfs Den Haag bleef daar niet vrij van.
En aldus vocht men tegen elkaar tot de Hollandse steden uiteindelijk de oorlog moe werden. Men trad toen in onderhandeling over vrede met de Rotterdammers; maar men kon elkaar niet begrijpen, temeer omdat de Stadhouder, Jan van Egmond, in Gouda vijf Hoekse burgers van het kerkhof liet weghalen en ze het hoofd af liet slaan. Hierop vluchtten veel Hoekse burgers de stad uit, maar ze werden met verbeurdverklaring van hun goederen weer voor het gerecht gedaagd.

Intussen sloegen lieden uit Woerden de Goudse sluis aan stukken tot onherstelbare schade van de dappere Gouwenaars. De schepen konden dus toen niet varen. De Stadhouder trok vanuit Gouda naar Hoorn, waar ook veel burgers de stad uit vluchtten, doch ze kwamen op verzoek van de Stadhouder weer binnen en gaven hem geschenken, waarop hij hen een vergunning gaf om ter bescherming van hun eigen burgers enige knechten aan te nemen. Dit leidde tot vermindering van het ruitergeld. Voorts verkregen de lieden uit Hoorn van de Stadhouder het woord dat ze niet voor een krijgstocht zouden worden opgeroepen; want men maakte zich overal bijzonder sterk om de Rotterdammers, die lustig domineerden en dapper de zwarte meester speelden, een lesje te leren.

Toen dit onze Land- en Waterhelden ter ore gekomen was, was het zo verre van denkbaar dat ze stil zouden blijven zitten, dat ze met de heer Jan van Naaldwijk naar Geertruidenberg trokken, die plaats overmeesterden en het hele land van Breda op contributie en brandschatting zetten. De lieden uit Dordrecht en Schiedam probeerden hen te verjagen, maar het ging mis. De lieden van Breda deden ook nog een uitval naar Jan van Naaldwijk, waardoor deze vele Rotterdammers verloor: de gevangenen sloegen ze het hoofd af. Jan van Naaldwijk wist er echter met zijn Rotterdammers zo'n draai aan te geven, dat de lieden uit Breda zich er uiteindelijk toe genoodzaakt zagen hen met groot geld uit Geertruidenberg uit te kopen, want zij vreesden de Hertog van Sachsen, Veldoverste van Maximiliaan, die de stad belegerde, zozeer. Ze waren er bang voor door zijn soldaten nog meer gekweld te worden dan ze nu door de Rotterdammers werden: ook was de eerdergenoemde hertog al op weg. En aldus waren de Rotterdammers net voor de bui binnen.

Maar omdat dit volk te onverschrokken was om stil te zitten, trokken ze er op de vierde juni met een dappere scheepsmacht opnieuw op uit: ze voeren de Lek op, omdat er in Rotterdam een schaarste aan levensmiddelen begon te ontstaan. De vijanden meenden dat zij van plan waren het blokhuis op de Lek in bezit te nemen of weer een of andere stad te overrompelen: elk zei er het zijne van. Maar de Rotterdammers sloegen geen acht op die praatjes en zeilden met ontvouwen vanen en wimpels, als Admiraals van de Lek, Maas en Merwede, stevig door. Maar de Dortenaars, Gouwenaars, Schiedammers en lieden uit Schoonhoven, die al deze brabados en rodemontados helemaal niet konden velen, zaten de Rotterdammers met een dappere krijgsmacht dicht op de hielen. De partijen kregen elkaar haast bij de lurven. Allemachtig! Het ging er vreselijk heet van de rooster: men klopte en beukte op elkaar in zoals men stokvis murw slaat om te verteren: het doorboren van schepen, het gekletter van zwaarden, het schieten uit roers en pistolen, noch aan het snijden en kerven met messen was er gebrek. Dit duurde net zo lang totdat de Rotterdammers dit gebeuk van vuisten op hun tronies moe begonnen te worden en de vlucht namen. In de strijd verloren ze veertien barken, drie buizen, twee karvelen; en een roeiboot vol volk werd de grond in geboord. Behalve degenen, die doodgeslagen of verdronken waren, lieten ze nog zeker 350 gevangenen achter.
Toen de Stadhouder dit hoorde, meende hij Rotterdam als een peultje te kunnen opslokken. Hij kwam met een groot aantal schepen voor de hoofden laveren om het blokhuis te veroveren, maar hij werd alhier zo ontvangen, dat hij vruchteloos moest vertrekken en een karveel met veel volk in de pekel achterliet.
Tijdens dit rumoer kwam heer Reijer van Broekhuizen de stad binnen; hij werd kapitein gemaakt en rukte toen vliegensvlug met een hoop volk door de poorten uit; toog naar Gouda en verbrandde de stad tot de grond aan toe. Toen hij dit aldus heldhaftig verricht had, kreeg men echter geen levensmiddelen, want de andere steden hadden de buitenstromen zo goed bezet, dat er niets te krijgen was. Daar kwam bij dat men elkaar zuur begon aan te zien: dit moest tenslotte buigen of barsten worden. Men besluit dan (koste wat het kost) aan victualiën te komen.
Daarom trokken Hendrik van Wits, Jan van Naaldwijk, kapitein Lepeltak en meer andere krijgshoofden en knechten, met veel vaartuigen de stad uit om 80 schuiten met koren en wijn geladen door de Denen te konvooieren en binnen te brengen. Toen de Stalmeester van de Rooms-koning dit hoorde, paste men buitengewoon goed op om dit te beletten: hij trok met zijn volk naar Moort en wachtte aldaar op de Rotterdammers. Eindelijk kwamen daar de liefhebbers bij elkaar: daar had je toen de poppen aan het dansen; want de een was begerig naar buit en de ander wilde die beschermen.
Aan slagen was er geen gebrek: en omdat overmacht doet buigen, moesten de Rotterdammers de strijd opgeven: 300 werden er doodgemaakt naast degenen die verdronken. Het aantal gevangenen was groot. Onder hen waren heer Jan van Naaldwijk en ridder Hendrik van Wits. Kapitein Kornelis van Treslong bleef dood.

In dezelfde nacht braken de Rotterdammers bij Overschie ook op. Ze staken de kerk, waarin ze gelogeerd hadden, in brand en togen toen naar Rotterdam. Onderwijl nam de hongersnood aldaar zozeer de overhand, dat jonkheer Frans van Brederode met de Stalmeester begon te overleggen en eindelijk werd er een akkoord gesloten. Er werd toen van het Stadhuis afgelezen dat wie er met Jonkheer van Brederode wilden vertrekken, dat konden doen. En aldus trok hij met veel kapiteins en een deel van de knechten de stad uit.
De Stalmeester trok er toen in en deed twee kapiteins, waarvan de een Lepeltak en de ander Rooftas genaamd was, het hoofd voor de voeten leggen. Meer anderen gingen dezelfde weg, waaronder Joris de Bastaard, wiens hoofd van Rotterdam naar Schoonhoven werd gezonden en aldaar op een poort werd gezet.

honger (34K)

Smeekbede van hongerige Rotterdammers aan Jonker Frans




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

7 December 2016