Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het hoedenmakersgilde in Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Het hoedenmakersgilde in Rotterdam

In vroeger tijden was het maken van hoeden een handwerk. Er gaan verhalen over een hoedenfabrikant aan de Binnenrotte, die eigenhandig hoge hoeden opstreek boven een gloeiende potkachel en daarbij zelf steeds een "kachelpijp" op het hoofd had.

De hoedenmakers waren natuurlijk in een gilde verenigd en niemand mocht hoeden maken, tenzij hij lid van dit gilde was. Aldus bepaalde het eerste artikel van de ordonnantie, die in 1721 werd afgekondigd. Bij de volgende artikelen werd de verkoop van hoeden, die van buiten waren ingevoerd, aan zekere voorwaarden gebonden, terwijl zij, die geen hoedenmakers of winkeliers in hoeden waren, geen hoeden mochten verkopen dan alleen in kramen op de oude-klerenmarkt.

Om als lid in het gilde te worden opgenomen, moest men burger zijn en een proef afleggen, "dewelke", zo luidt het tiende artikel, "zal bestaan in het maken van een kastoorhoed (noot 1) en een halve kastoorhoed (noot 2), elk van tien oncen, en een coddebek (noot 3) van drie vierde fijne Segoviawolle", ter goedkeuring van het gilde. Voor het maken van dit proefstuk werd drie dagen tijd gegeven. Slaagde de proef, dan moest de gelukkige kandidaat eerst nog twintig gulden entreegeld betalen en indien hij geen inboorling, maar een vreemde was, zelfs veertig gulden.

De volgende artikelen handelen over de leerjongens, wier namen door de hoofdmannen in een boek moesten worden geschreven. Er werden allerlei bepalingen voor hen vastgesteld, terwijl ook de knechts aan strenge regels gebonden waren. Ten bewijze daarvan citeer ik de artikelen 28 en 29, die nu bij weinig mensen instemming zouden vinden. Zij luiden als volgt:

De "hoedemakersknegts mogen geen vergaderinge houden, binnen nog buyten deze stad, op wat voorgeven het ook mogte zijn, veel min werkstellig maken (noot 4) hetgeen op soodanige vergaderinge mogte zijn besloten, hetzij tegen andere, op poene voor de eerstemael van te verbeuren vijf en twintig guldens, en voor de tweede male van te water en te brood geset te werden voor de tijd van drie maenden, hetwelke voor geen minder somme als hondert en vijftig guldens sal mogen werden geredineert. De meesters vermogen geene knegts te gebruyken, die soodanige vergaderinge sullen hebben bijgewoond of daarin deel gehad sullen hebben, maar zijn integendeel gehouden daarvan aan de heer Officier kennisse te geven, soo ras het t'harer kennisse sal gekomen zijn, op de boete van vijftig guldens, wegens yder knegt die verswegen of te werk gestelt sullen hebben."

Het bestuur van het gilde berustte bij drie hoofdlieden, van wie de oudste de administratie voerde. Deze was verplicht de beide anderen benevens twee gecommitteerden uit de gewezen gildebroeders daarvan rekening en verantwoording te doen op de eerste maandag in januari. Ieder jaar trad de oudste hoofdman af, om vervangen te worden door hem, aan wie burgemeesteren uit de nominatie van twee de voorkeur hadden gegeven.

De zo-even genoemde hoedenmakersknechten waren onderling verenigd in een fonds of bus, waarop het stadsbestuur in 1726 een uitvoerig reglement vaststelde. De bedoeling was natuurlijk om uitkering te krijgen bij ziekte of ongeval. "Wanneer", zo luidt artikel 2, "ymand door ziekte of ongeluk hetsij in het werken of andersints sig soodanig sal hebben beseert, dat niet in staet sal zijn te werken, sal geduurende de siekte of dat ongemak aen deselve werden uytgereykt wekelijks drie gulden agt stuyvers". Maar ook de begrafenis der leden werd in deze ordonnantie geregeld. In de kosten droeg het gilde dertig gulden bij; het lijk werd door de leden van de bus ten grave gedragen en wel getrouwden door getrouwden en niet getrouwden door niet getrouwden.

De bus zelf, waarin het geld van de vereniging bewaard werd, moest voorzien zijn van drie sloten en van de drie sleutels moest elk van de "opsienders" er een bewaren. Het afleggen der rekening door deze "opsienders" of commissarissen ging met zekere plechtigheid gepaard. Zo lang de rekening niet was goedgekeurd, mocht op deze bijeenkomst geen tabak gerookt en geen drank geschonken worden, op de boete van tien stuivers. Ook moest men gedurende het opnemen der rekeningen nalaten te vloeken, te zweren, Gods naam te misbruiken of anderszins onbetamelijke woorden te spreken of te kijven en te vechten. Alle boeten kwamen ten voordele van de bus.

In het begin van de 19de eeuw ging ook het hoedenmakergilde te gronde. Het toezicht op de gelden werd toevertrouwd aan provisionele commissarissen. Van hen deden in november 1820 D.B. van Gulick en C. van Waart rekening van hun beheer over de jaren 1812 en 1813. Daaruit blijkt, dat zij toen een zilveren schild van het gilde onder zich hadden. Dit schild is later verdwenen. Van het archief is alleen de pas genoemde rekening over. Alle andere stukken, ook het hiervoor met name genoemde register van de leerjongens, zijn verdwenen.

Noten:




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

9 Oktober 2019