Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

De Rotterdamse Groenlandsvaart in de Gouden Eeuw

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gouden Eeuw en klik op ENTER




De Rotterdamse Groenlandsvaart in de Gouden Eeuw

walvisvaart (63K)

Jacht op Groenlandse walvissen

Gedurende het Twaalfjarig Bestand, de periode van wapenstilstand (1609-1621) tijdens de Tachtigjarige Oorlog, begonnen ondernemende Rotterdammers hun kapitaal te steken in de Groenlandsvaart, die het vangen van walvissen in het gebied van de Noordelijke IJszee beoogde.
Amsterdamse kooplieden waren hierin voorgegaan. In de jaren 1612 en 1613 hadden zij de eerste schepen naar Spitsbergen uitgerust en in 1614 kreeg een negental reders voor zichzelf en hun compagnons van de Staten-Generaal octrooi, om alleen te mogen handelen en vissen "op de kusten en landen van Nova-Zembla tot Fretum Davidis toe, daeronder begrepen Spitsbergen, Bereneiland, Groenland en andere eilanden, die onder de voorzegde landen gevonden zullen mogen worden". Onder hen bevonden zich behalve zes Amsterdammers Nicasius Kien, commissaris der Staten-Generaal voor de vivres en Dirck Adriaensz. Leversteyn, een Delfshavens koopman. De eerste was door zijn huwelijk verwant met de Rotterdamse koopman Willem Pedy, die krachtens deze relatie spoedig op de voorgrond zou treden. Leversteyn was oorspronkelijk schoenmaker van beroep. Doordat hij voor de uitoefening van zijn bedrijf traan nodig had, kwam hij er toe in 1593 aan de zeedijk onder Schoonderloo een traankokerij te stichten. Zijn optreden in 1614 vond dus zijn volle verklaring in zijn antecedenten. Weldra zou hij nog meer van zich doen spreken.

Krachtens het octrooi continueerden de kooplieden zich voor de tijd van drie jaar als Noordsche Compagnie. Deze was echter niet als de V.O.C. een lichaam met een vast, in aandelen gesplitst kapitaal, maar een combinatie van onafhankelijke rederijen, over vijf Kamers verdeeld, die gezamenlijk het genot hadden van de bij het octrooi toegestane rechten en gebonden waren door de besluiten op de algemene vergaderingen van de bewindhebbers der verschillende Kamers genomen. Van die Kamers had de Amsterdamse recht op de helft van de jaarlijkse vangst; die van Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen elk op een achtste. Toen later de Zeeuwse steden in de Compagnie opgenomen werden, werd aan deze een vierde van de vangst gewaarborgd.
Van de bij het octrooi opengestelde gelegenheid om telken jare bij intekening aan de uitreding ter walvisvangst deel te nemen, werd al meteen in 1614 door de Rotterdamse Kamer gebruik gemaakt. Van die eerste uitreding is alleen de naam van de schipper bekend: het was Mathijs Jansz. Hoepstock, van wiens ervaring de Rotterdamse kooplieden zich ook in het vervolg bleven bedienen. In stukken uit 1616 en volgende jaren worden de bewindhebbers der Rotterdamsche Kamer echter met name genoemd. Als zodanig komen voor Gerrit Visch, Pieter van der Horst, Leendert Busch, Joris de Vlaming en Pauwels Timmers, voor het merendeel kooplieden-haringreders.

Na de beëindiging van het Compagnies-octrooi in 1642 begon de Groenlandsvaart ook voor Rotterdam aan betekenis te winnen. De zeevisserij was trouwens rendabeler dan die aan de kusten, omdat de allengs schuw geworden dieren zich vandaar naar de volle zee gingen terugtrekken. Pas na 1648 viel er een sterke toename van de bedrijvigheid te constateren, dankzij het initiatief van de kooplieden Jan Hennekijn en Bernard van Pavie, die in 1649 van de stad vergunning kregen tot oprichting van een traankokerij op Feyenoord.

In de jaren '60 verrezen er ook nog verschillende traankokerijen aan de Maas onder Schoonderloo. Dit was dan ook de tijd, dat er volgens Oudaen jaarlijks wel 48 Groenlandvaarders uit de Maas vertrokken. Vooral de jaren 1662, 1663 en 1664 waren voor de walvisvangst bijzonder gunstig. Uit een schriftelijke "deductie" van 1669 blijkt, dat er in die jaren hier te lande ongeveer 240 schepen ter Groenlandsvaart werden geëquipeerd, die aan uitrustingskosten, gages e.d. f 360 000 hadden gekost.
Al dit geld bleef in het land: scheepstimmerlui, zeilmakers, touwslagers, kuipers, leveranciers van victualiën, matrozen en arbeiders, duizenden mensen verdienden er hun brood mee. Naar de schrijver der "deductie" opmerkt: "schoon alle de vloot halff leegh thuys quam en veel tonnen gouts bij de esquipage verloren wierde, soo is 't noghtans ten aansien van 't gemeen al te samen winst watter gevangen ende in dese landen gebraght werd". Dit werd als apologie voor het tevoren nog zo bloeiende bedrijf geschreven kort na de tweede Engelse oorlog (1665-1667).

Gedurende de oorlogsjaren had de visserij stilgelegen en het scheepsvolk op de vloot gediend. Het neutrale buitenland had hiermee zijn voordeel gedaan. Frankrijk, Hamburg, Lubeck, Emden en Bremen reedden schepen ter walvisvangst uit en namen ervaren Hollands personeel in dienst. In 1668 was de animo voor de Nederlandse Groenlandsvaart dan ook geringer dan in de vooroorlogse jaren. Nog geen 140 schepen zeilden uit en "alhoewel met sobere vanghst t'huys gekomen, heeft noghtans dat weinige niet geconsumeert konnen werden", omdat vroeger het buitenland zijn traan uit deze landen betrok, terwijl het zich thans zelf op het koken ervan toelegde. En het aanstaande seizoen liet zich nog ongunstiger aanzien! De auteur van de "deductie" drong daarom aan op de heffing van een inkomend recht van f 10 per quarteel traan en terugroeping van Hollandse gezagvoerders ter Groenlandsvaart in vreemde dienst.

Gedurende de jaren 1672-1674 dwong de oorlog met Frankrijk en Engeland weer tot opleggen van de vissersvloot. In de volgende periode bereikte het aantal uitgevaren schepen een gemiddelde van 150. Bijzonder gunstig waren in dit opzicht over het algemeen de jaren 1682-1689 en 1701-1703, maar het aantal schepen was nog geen maatstaf voor een gelukkige vangst. In 1689 bijvoorbeeld verlieten 214 walvisvaarders de zeegaten van Texel en de Maas, die samen 345 vissen buit maakten. In 1714 daarentegen brachten 108 schepen 1234 walvissen mee naar Holland. De kroon spande het jaar 1701 met 2071 walvissen. In een tijdsbestek van 46 jaar (1675-1721) werden 32908 walvissen gevangen, die 1250714 vaten traan opleverden; in deze jaren hebben de Hollanders "uyt de Groenlandse ijszeeën een grooten schat gevist, monterende ten minsten f 15 000 000". Ook de onbekende schrijver van de notitie, waaraan deze cijfers zijn ontleend, ijverde voor de voortzetting van dit winstgevend bedrijf, waarvan de rendabiliteit nogal eens in twijfel schijnt te zijn getrokken. De onbevooroordeelde lezer zou zijns inziens uit zijn overzicht "genoegsaem decideren de questie, of het pyne waerd is de Groenlandsvisserije te ondernemen off niet".

In welke mate de Maassteden gedurende deze periode tot de walvisvaart bijdroegen, is vooralsnog niet uitgemaakt, doch we mogen veilig aannemen dat Noord-Holland hierin het leeuwendeel had. Van de negen gecommitteerden der Groenlandsvaart, die uit de voornaamste Hollandse reders werden gerecruteerd, was in 1695 slechts een enkele Rotterdammer, de bekende Willen Bastiaensz. Schepers, de overigen waren allen Noord-Hollanders.

Hier volgen nog enkele samenvattingen van oude notariële akten uit het Oud Notarieel Archief van het stadsarchief van Rotterdam:

Op 12 september 1619 verklaren Jacob Jacobsz varentman, oud 44 jaar, Stoffel Senten varentgast, oud 24 jaar en Willem Willemsz van Rotterdam, oud 21 jaar, op verzoek van Dirck Butgers en Jan Engelen, dat zij met het schip de Waterhond, onder schipper Claes Jansz, naar Groenland ter walvisvangst zijn gevaren. Dat zij daar een walvis hebben gevangen en in stukken gesneden om traan te koken en in de buik een ongeboren jong vonden.

Joost Aryaens Coulster, Cornelis en Meeuws Basteaensz, coopluyden te Delffshaven en Willem Willems Nobell, bewindhebbers van de Islantsche Compagnie en Dirck Cornelisz Kint van Rotterdam, schipper van het schip "de Jager" groot 130 lasten, liggende voor den Briele, komen op 6 mei 1634 overeen, dat het schip naar Islant en andere eilanden zal varen met goederen die nodig zijn voor de walvisvaart en terug naar Delffshaven met een bepaling omtrent de tijd van varen en van lossen.

Willem Pedi, Nicolaes Relichs of Velichs, Willem Roberts en Cent Bouwens, allen reeders, komen de tiende april 1636 met Barthout Ariensz, schipper, overeen dat deze via 't eylant Mauritius en Spitsbergen ter walvisvaart zal trekken, waarvoor hij een som van 3250 gulden zal ontvangen.

Op 5 oktober 1660 wordt bij notaris Jacobus Delphius te Rotterdam de volgende akte opgemaakt.
De notaris gaat namens Hugo Grootvelt als verzekerde naar Willem Bastiaensz en Pauls Timmersz de Jonge als assuradeurs in verband met vergoeding van de gereedschappen en lading van het schip "De Glaesmaecker" dat voor de westbaai van Groenland is vergaan. Een lijst van de geborgen goederen waaronder levensmiddelen (kaas, boter, bier, vlees enz.), vaten, lijnen enz. wordt bijgevoegd. Bovendien wordt verzocht het scheepsvolk een maand gage uit te betalen, zoals door de commissarissen van de zeezaken is toegewezen. De geborgen goederen dienen aan het scheepsvolk te worden gegeven of aan iemand te worden verkocht. Willem Bastiaensz geeft als antwoord: "Ik hoor en zie". De dienaren van Pauls Timmersz de Jonge zeggen dat zij de aanzegging zullen doorgeven.

Notaris Jacobus Delphius gaat op 11 oktober 1660 namens Pieter Biscop, koopman, naar Hugo Grootvelt, koopman, met een aanzegging i.v.m. een overeenkomst d.d. 24 juli 1660, waarin staat dat Grootvelt 50.000 pond walvisbaarden aan Biscop zal leveren. De koper zal drie of vier dagen voor de leverantie gewaarschuwd worden. De prijs is 37 gulden per 100 pond. De aanzegging is aan de schoonzuster van Grootvelt voorgelezen. De schepen zijn al uit Groenland aangekomen. Biscop wil nu de leverantie. De schoonzuster zal de boodschap doorgeven zodra Grootvelt thuis is gekomen. De volgende dag gaat de notaris weer naar Grootvelt en dan zegt zijn dienstmaagd dat zij het zal doorgeven. De dertiende oktober is Grootvelt wel thuis en antwoordt de notaris: "Ick hoor, ick sie".

Tenslotte een akte daterend van 26 april 1662.

Jan Pietersz van der Velde, gewezen commandeur op het schip genaamd "De Gouden Leeu", legt een verklaring af op verzoek van Adryan Grootvelt, coopman. Toen hij verleden jaar zijn schip aan het gereedmaken was voor een reis naar Groenland om op walvisvangst te gaan, heeft hij van Grootvelt vier stukken geschut met toebehoren geleend, op voorwaarde dat hij deze stukken bij thuiskomst van zijn Groenlandse reis zou teruggeven. Hij heeft dat laatste niet gedaan, omdat Grootvelt de stukken toentertijd niet nodig had en er niet om heeft gevraagd. Later was er beslag gelegd op zijn schip. Hij heeft de stukken toen niet geïnventariseerd, maar vermeld als eigendom van Grootvelt. Hij is bereid ze te allen tijde aan hem te retourneren.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

28 Maart 2015