Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Geschiedenis van de strafinstellingen te Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Geschiedenis van de strafinstellingen te Rotterdam

Bestuur over en toezicht op de strafinstellingen te Rotterdam.

In Rotterdam was er tot 1833 een cipier voor het Tucht- en Werkhuis, het Huis van Arrest en het Provisioneel Huis van Correctie, die tot ca. 1825 ook wel "cipier en binnenvader" heette. Na de ingebruikneming van de Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden in 1833 was hij kommandant, tevens cipier van het Huis van Arrest. Na de opheffing van de voornoemde Gevangenis was er weer sprake van een cipier. Sinds de wetgeving van 1886 heeft het Huis van Bewaring een directeur, een titel, die het hoofd van de Cellulaire Gevangenis reeds bij de ingebruikneming van 1872 droeg.

Tot 1810 werd het Tucht- en Werkhuis door een College van Regenten bestuurd. Vanaf ca. 1664 bestond dit uit vier "aanzienlijke mannen". Na de inlijving bij Frankrijk heette het college Commissie van Weldadigheid of Liefdadigheid, in Rotterdam ook wel Commissie tot het Werk der Gevangenen genoemd. Na de vaststelling van de Provisionele Instructie voor de Colleges van Regenten werd op 5 mei 1814 een dergelijk College benoemd, bestaande uit zeven leden, waaronder de officier van de Rechtbank en de burgemeester, die tevens de voorzitter was. Zij vingen hun werkzaamheden op 25 juli 1814 aan.

Toen op 25 maart 1833 het voormalig Provisioneel Huis van Correctie tot Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden werd bestemd, werd tegelijkertijd bepaald, dat de Rotterdamse afdeling van het Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen vier leden aan het College van Regenten moest leveren. Het hoofdbestuur van het Genootschap moest over deze benoemingen geraadpleegd worden. Aangezien in Rotterdam nu verschillende strafinstellingen gevestigd waren, waaronder de grote Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden, werd het College op 30 juni 1833 omgezet in een Commissie van Administratie. Deze bestond, met toevoeging van één lid, uit dezelfde leden als het College van Regenten. Op 31 juli 1833 werd zij beëdigd en geïnstalleerd. Men vergaderde, buitengewone gevallen uitgezonderd, tweemaal per maand. Zes leden vormden beurtelings het dagelijks bestuur, terwijl sommigen van hen bovendien met het bijzonder toezicht op de werkzaamheden, kleding, kantine enz. belast waren.

Zoals eerder besproken, was er na 1886 weer sprake van een College van Regenten, dat een toezichthoudende taak kreeg toebedeeld. De directeuren vormden, onder het gezag van het College van Regenten, het dagelijks bestuur. Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw, met name tijdens de Tweede Wereldoorlog, waren zij vrijwel geheel onafhankelijk van het College van Regenten. De nieuwe verhoudingen werden in 1953 wettelijk vastgelegd, toen het College, dat nu een zuiver toezichthoudende en adviserende taak kreeg, door een Commissie van Toezicht werd vervangen.

De strafinstellingen aan de Hoogstraat.

Het Tucht- en Werkhuis, het Provisioneel Huis van Correctie en de gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden, 1814 - 1866.

Het stadsbestuur van Rotterdam kreeg reeds in 1507 van de Duitse keizer Maximiliaan toestemming om een aparte plaats voor het opsluiten van gevangenen in te richten. Of dit meteen gebeurde is niet bekend, maar in ieder geval werden vooral de stadspoorten in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikt om de gevangenen in op te sluiten. Sinds het begin van de zeventiende eeuw werden niet-veroordeelden in het Raadhuis opgesloten en in de eerste helft van diezelfde eeuw zijn meerdere pogingen ondernomen om een apart Tuchthuis in het leven te roepen. Pas in 1663 blijkt Rotterdam werkelijk over een Tucht- en Werkhuis te beschikken. Het was bestemd voor het opnemen van bedelaars en dronkaards, dieven en ook wel prostitués en werd in een al jaren leegstaand gebouw aan de Hoogstraat gevestigd. Ten behoeve van de nieuwe bestemming werd het aan de achterkant uitgebreid en kreeg het een binnenplaats. Hoewel de gilden een jaarlijkse bijdrage voor het onderhoud moesten leveren en men later een gedeelte van de belasting over de huizen in de stad kreeg, kampten de regenten voortdurend met financiële problemen. Als gevolg van bouwvalligheid werd tussen 1734 en 1740 een aantal belangrijke verbouwingen uitgevoerd.

Met name omdat de stad nog steeds zelf het gesticht moest financieren en de arbeid te weinig opbracht, was de financiële situatie rond 1800 nog steeds deplorabel. Ook na de invoering van het Crimineel Wetboek in 1809 en zelfs na 1810 (hoewel toen werd bepaald dat de kosten door de regering gedragen zouden worden) bleef dit het geval. Na de invoering van het Franse gevangenisstelsel werden in het Tuchthuis personen opgenomen, die door de Hoven van Assisen en de Rechtbanken van Eerste Aanleg waren veroordeeld. Als gevolg van de herindeling van de gevangenissen in 1821 werden in juli 1824 alle wegens misdrijven veroordeelde personen ("crimineel veroordeelden") uit het Tuchthuis naar het Huis van Reclusie en Tuchtiging te 's-Hertogenbosch overgebracht. Tevens werd bepaald dat, zolang het Huis van Correctie te Hoorn nog niet gereed was, in het voormalige Tuchthuis, later Provisioneel Huis van Correctie, tijdelijk personen, die wegens wanbedrijven veroordeeld waren ("correctioneel veroordeelden"), moesten worden opgenomen. Hieraan kwam een einde toen in april 1829 een deel van de mannelijke correctioneel veroordeelden naar Antwerpen werd overgebracht, terwijl de rest twee jaar later naar het Huis van Correctie te Hoorn verhuisde. Later werden ook vrouwelijke veroordeelden hiernaartoe overgebracht.

Het in 1823 opgerichte Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen ijverde reeds in 1824 voor de oprichting van een aparte jeugdgevangenis. In een brief van 19 november 1825 verzocht de Staatsraad-Administrateur voor het Armwezen en de Gevangenissen aan de gouverneurs in de provincies om alle jeugdige veroordeelden onder de leeftijd van achttien jaar, behalve de militairen, naar het Provisioneel Huis van Correctie te brengen. Iets wat ook werkelijk gebeurde. In 1833 werd het inmiddels ontruimde Provisioneel Huis van Correctie bestemd tot Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden. Hierin werden meisjes en jongens beneden de achttien jaar, afkomstig uit het hele land (uitgezonderd Amsterdam), die tot een straf van minimaal zes maanden waren veroordeeld, opgesloten. De bepaling inzake de lengte van de straftijd gold niet voor minderjarigen uit Rotterdam. De Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden was de eerste jeugdgevangenis in Nederland. De pers besteedde er veel aandacht aan. Ook in het buitenland genoot de voor die tijd zeer moderne Gevangenis een uitstekende reputatie en de vele buitenlandse gevangenisdeskundigen, die er een kijkje kwamen nemen, prezen haar hogelijk als toonbeeld van de vernieuwing.

Met uitzondering van de kosten inzake het vak-, school- en godsdienstonderwijs, die het Genootschap tot Zedelijke Verbetering van Gevangenen op zich nam, voorzag het Rijk in alle kosten. De geestelijken en onderwijzers werden, onder goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken, door het Genootschap benoemd. Het gebouw werd zodanig verbouwd dat het Huis van Arrest en de Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden volkomen van elkaar gescheiden waren. Bovendien werd er een afscheiding tussen mannen- en vrouwenkwartieren aangebracht. Desondanks leverde de vereniging van twee instellingen in één gebouw veel problemen op. Men kwam al spoedig tot de conclusie dat, ter bevordering van orde, tucht en zedelijke verbetering, mannelijke en vrouwelijke jeugdige veroordeelden in aparte gestichten zouden moeten worden opgesloten. Samen met de Commissie van Administratie ijverde de Rotterdamse afdeling van het Genootschap hiervoor bij de regering.

In 1836 werd bepaald, dat de zich in de Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden bevindende vrouwelijke veroordeelden in een afzonderlijk gedeelte in het Huis van Arrest en Justitie te Amsterdam zouden worden geplaatst. De mannelijke jeugdige veroordeelden zouden op hun beurt naar Rotterdam worden overgebracht. Zowel om plaats te kunnen bieden aan alle mannelijke jeugdige veroordeelden als om hen voortaan te kunnen classificeren, was er weer een verbouwing nodig. Er werden drie afdelingen gecreëerd, waarin de minderjarigen naar gelang hun misdrijf en gedrag zouden worden geplaatst. In juni 1837 werd het ontwerp voor deze classificatie door de minister van Binnenlandse Zaken goedgekeurd en vrijwel meteen daarna ingevoerd. Om de problematiek van de overbevolking op te lossen is de maximum leeftijd van achttien jaar in de periode van 10 november 1837 tot 17 november 1838 tot 16 jaar verlaagd geweest. Het gewenste resultaat bleef echter uit. Ook vond de Commissie van Administratie, dat de afscheiding tussen de Jeugdgevangenis en het Huis van Arrest onvoldoende was. In januari 1840 werd aan de gouverneur van Zuid-Holland voorgesteld om een aangrenzend particulier huis aan te kopen. Omdat de minister van Binnenlandse Zaken zijn aanvankelijke toestemming wegens financiële omstandigheden had ingetrokken, stelde het Genootschap de koopsom beschikbaar. Aangezien de ligging in de dichtbebouwde binnenstad niet gunstig werd bevonden, ging de uitbreiding uiteindelijk toch niet door. In 1856 drong ook de Inspecteur der Gevangenissen aan op verplaatsing van het gesticht. Het duurde tot 10 oktober 1866 alvorens de Gevangenis voor Jeugdig Veroordeelden te Rotterdam werd opgeheven en naar het landgoed "de Kruisberg" te Doetinchem werd verplaatst.

Het Huis van Arrest en het Huis van Bewaring, 1814 - 1900.

Aan het College van Regenten was ook het bestuur opgedragen over het Huis van Arrest, waarin niet veroordeelde gevangenen werden opgesloten. Het bevond zich al sinds het begin van de zeventiende eeuw in de kelders en op de zolder van het Stad- of Raadhuis. Bij gebrek aan een andere geschiktere locatie werd een gedeelte van het Tuchthuis tot Huis van Arrest ingericht. De eerste verdieping van de noordelijke vleugel werd geheel verbouwd en van een aantal gevangen-hokken voorzien "ter voorkoming van alle gemeenschap" en op 9 november 1818 werden de in het Stadhuis opgesloten gevangenen overgebracht naar het nieuwe Huis van Arrest, dat soms ook wel de "Gang van Arrest" werd genoemd. Deze huisvesting was te krap, maar het heeft lang geduurd voordat er werkelijk iets aan gedaan werd. Rond 1860 was het plaatsgebrek zo groot dat er zelfs in een kazerne enige lokalen waren ingericht om gedetineerden te kunnen huisvesten. Vanaf 1872 werd naar alle waarschijnlijkheid de nieuwe Cellulaire Gevangenis gebruikt als hulp-Huis van Arrest. Dit werd pas in 1886 wettelijk geregeld. Nu was de bestemming hulp-Huis van Bewaring.

Zoals reeds eerder werd beschreven, was in 1841 het plan om de Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden in een aangrenzend pand te vestigen niet doorgegaan. Eenzelfde lot trof in 1854 het plan om op ditzelfde terrein een cellulair Huis van Arrest te bouwen. In 1856 werd het nabijgelegen Spinhuiswater gedempt. De gemeente Rotterdam wilde de nieuw verworven grond aan het Rijk afstaan, maar dan wel in ruil voor een vergoeding voor het oude gebouw, waarop al sinds 1813 aanspraak werd gemaakt. Het Rijk gaf niet toe en van de aankoop van het gedempte Spinhuiswater werd afgezien. In 1878 werd dit geschil tenslotte bijgelegd, toen de gemeente, ten behoeve van de bouw van het Erasmiaans Gymnasium, van het Rijk het terrein kocht, dat in 1841 voor de bouw van een Jeugdgevangenis en in 1854 voor een nieuw Huis van Arrest bestemd was geweest. In ruil hiervoor werd van de rechten op het oude gebouw afgezien.

Inmiddels was er, door de opheffing van de Gevangenis voor Jeugdige Veroordeelden in 1866, voldoende ruimte voor het Huis van Arrest. De ongelukkige ligging in de binnenstad en de slechte faciliteiten van het gebouw bleven een groot obstakel. Door de beperkte omvang van de bouwgrond gingen nieuwbouwplannen voor een Gerechtsgebouw met een Huis van Bewaring aan de Hoogstraat niet door. Pas op 1 september 1900 kon er een nieuw Huis van Bewaring (na de nieuwe wetgeving van 1886 was het Huis van Arrest ongezet in een Huis van Bewaring) aan de Bergstraat betrokken worden.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 November 2020