Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Vereniging van de H. Elisabeth

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Vereniging van de H. Elisabeth

Vereniging van de H. Elisabeth tot het bezoeken van arme zieken te Rotterdam.

1854 - 4 april - 1929.

In 1854 werd de Vereniging van de H. Elisabeth door de kerkelijke overheid officieel erkend en waren haar reglementen door het bisschoppelijk gezag bekrachtigd. Maar hiermee was aan de vele blijken van belangstelling en ingenomenheid van de zijde van Mgr. van Vree nog geen einde gekomen. Want niet lang daarna, in juni 1854, toen de bisschop in Rotterdam verbleef, bracht hij aan de dames van de Vereniging van de H. Elisabeth een bezoek en toefde hij in hun midden. "Levendig herinneren wij ons nog", meldt het eerste verslag, "met welke hartelijkheid en zalving hij ons toesprak, hoe duidelijk hij ons aantoonde de werking van Gods hand, en hoe hij ons aanspoorde tot het behoud van liefde en eendracht". Hiermee is de geschiedenis van de oprichting der Vereniging welbeschouwd ten einde. Over de personen die daarbij rechtstreeks betrokken waren, zou nog wel een en ander te vertellen zijn, maar waar het bestuur der Vereniging altijd in zijn officiële stukken een grote bescheidenheid deed betrachten en de personen geheel op de achtergrond blijven ter wille van de gemeenschappelijke zaak die allen lief was en door allen om het hoogst werd geteld, daar moeten wij thans wel deze schone traditie voortzetten.

Anders zou het interessant zijn wat langer uit te weiden over een figuur als de eerste presidente, Angélique de Kuyper. Dat dadelijk op de eerste bijeenkomst juist zij gekozen werd om van de nieuwe Vereniging de leidster te zijn, duidt er al op dat zij een bijzondere positie innam onder deze dames van weldadig Rotterdam. Zij behoorde tot die buitengewone vrouwen, die door hun grote liefde en volmaakte onthechting aan een heel tijdperk de stempel opdrukken van daadwerkelijk Christendom. Altijd weer zijn er de heilige zielen om wier rechtvaardigheid God het mensdom spaart en zo een is Angélique de Kuyper er geweest. Haar besluit (in 1855) om haar dagen uitsluitend aan God te wijden en Hem te maken tot erfgenaam van al wat zij bezat, de geschiedenis van haar stichting "de dienstmaagden van Jezus", zo klein en schoon met onverwoestbare geestkracht begonnen, zij hebben de geur aan zich van de verhalen over vrome vrouwen uit de Middeleeuwen, wier stille werkdadigheid soms zo diepe en verre sporen in de historie naliet. Haar stichting is blijven bestaan, omdat het werk dat zij op zich genomen had, door anderen werd overgenomen, maar zij had de geest in zich van de sterke vrouwen, die de kerk nieuwe orden schonken en de maatschappij redding in velerlei nood. Het gedenkschrift bij het diamanten feest van de Wijnhavense kerk vermeldt meer van haar voorbeeldig leven en haar zegenrijke werkzaamheid.

In een geschiedenis van een Hollands klooster vonden wij eens een uitvoerig verhaal van de plannen voor de vestiging, van het zoeken naar een geschikte plek, van het in optie nemen der terreinen, van de aankoop, van de bouw, van de plechtige opening en inbezitneming van het klooster. En toen de kroniekschrijver zo ver gevorderd was voelde hij zich min of meer "au bout de son latin", hij moest verder constateren, dat in het leven van het klooster de ene dag precies leek op de andere en het ene jaar aan het volgende vrijwel gelijk was. Hij moest zich in zijn verhaal beperken tot een paar mededelingen omtrent de gewone gebeurlijkheden des levens, waarbij mensen komen en heengaan en alles verder bij hetzelfde blijft. Wij staan nu voor een dergelijk geval. Het leven der Vereniging is allereerst een inwendig leven, haar activiteit is een verborgen werkzaamheid en haar geschiedenis verliest zich in een duister, waar de linkerhand niet weet wat de rechter doet. Opgetekend alleen een en ander van de stoffelijke uitwendigheid en dat nog uiterst sober en onvolmaakt. Het tekent een tijd die minder op openbaarheid en verantwoording was afgestemd dan de onze, die aristocratischer was maar toch ook weer eenvoudiger, maar het maakt de taak van de geschiedschrijver wel zeer moeilijk. Laten we pogen om wat is vastgelegd van deze driekwart eeuw der Vereniging van de H. Elisabeth, zo overzichtelijk mogelijk samen te vatten.

Achttien dames hebben de stichtingsactie ondertekend, maar dadelijk daarna heeft toch het ledental der Vereniging nog enige uitbreiding ondergaan, zodat het eerste verslag reeds van 22 leden spreekt. Volgens besluit der vergadering van 14 april 1854 werden er toen echter geen nieuwe leden meer aangenomen. Later is het ledental heel langzaam gestegen en na veertig jaar, omstreeks 1890, was het bijna verdubbeld. In 1929 zijn er 65 leden. Met de contribuanten, die eerst deftig "honoraire leden" werden genoemd, ging het ongeveer in gelijke tred. Er waren er aanvankelijk 212, in 1879 telde men er 315, in 1894 reeds 412 en in 1929 zijn er 542 ingeschreven. Er is reeds gebleken, dat de Vereniging van de H. Elisabeth in nauwe verstandhouding met de St. Vincentiusvereniging haar zegenrijke arbeid begonnen is en de eerste vergaderingen werden dan ook in het gebouw van dit vermaarde charitatieve genootschap gehouden. Het magazijn en de kokerij waren aanvankelijk gevestigd ten huize van Mej. Nijgh, tot in 1857 een daartoe gehuurde woning werd gebezigd. Maar in 1862 werden magazijn en kokerij verplaatst naar het huis van Mej. De Kuyper en na haar overlijden werden ze ondergebracht in het gesticht naast de Kapel van de Eeuwigdurende Aanbidding, waar het liefdadig echtpaar H.R.W. de Bruyn-Serruys twee zalen ter beschikking had gesteld. Daar werden later ook de vergaderingen gehouden, nadat de St. Vincentiusvereniging van haar verhuizing in 1865 af, voor gebruik harer lokaliteiten in het nieuwe gebouw enige vergoeding had moeten vragen. Omstreeks 1900, toen de nieuwe catechismuszalen aan de Eendrachtsweg gebouwd waren, werden deze door de Eerwaarde Zusters voor het houden der vergaderingen beschikbaar gesteld.

Over de aard van de kwalen bij de zieken die men bezocht, zijn er maar weinig gegevens voorhanden, maar uit hetgeen daaromtrent te hooi en te gras werd geboekstaafd, blijkt wel, dat in de loop der tijden de gevallen waarvoor men kwam te staan geenszins dezelfde waren. Zo is de eerste jaren van de geschiedenis der Vereniging nogal eens sprake van de verschrikkelijke cholera, die te Rotterdam in die dagen niet zeldzaam was, eerstens door een onvoldoende voorziening met goed drinkwater, voorts ook wegens besmetting door vreemde schepen. De verbeterde hygiënische toestanden en het latere scherpe toezicht op het scheepvaartverkeer hebben deze gevreesde ziekte gelukkig bedwongen. Het is niet zeker, dat in al de gevallen dat cholera verondersteld werd werkelijk van cholera sprake is geweest, maar het bezoek van de zieken die daaraan lijdende waren, was voor de dames van de Vereniging niet zonder gevaar. Een andere ziekte, die we in de moderne tijd de baas geworden zijn, is de afschuwelijke pokken. Tweemaal in de geschiedenis der Vereniging is van een meer of minder ernstige pokkenepidemie sprake: in 1871 en in 1887. Deze ziekte is door de inenting in later jaren afdoende bestreden, maar dat die epidemieën de dames van de Vereniging veel zorgen gegeven hebben en een overvloed van geenszins ongevaarlijke arbeid spreekt vanzelf. De verdere ziekten die worden genoemd, zijn dezelfde als die welke in 1929 nog steeds voorkomen.

De "zenuwzinkingskoortsen" waarvan sprake is, noemen we later tyfus. De tering, de roodvonk en de mazelen, zijn nog altijd goede, of liever kwade bekenden. In 1890 was er een influenza-epidemie, die aan de Vereniging veel hoofdbrekens gekost heeft. Er werden toen 50 tot 60 zieken per week bezocht en het totaal van de patiënten der Vereniging steeg tot boven de 265. Het spreekt vanzelf dat om al deze noden te lenigen de toewijding van de damesleden der Vereniging niet genoeg geweest is: daar was ook geld nodig en in bijzondere omstandigheden veel geld. De uitgaven der Vereniging beliepen aanvankelijk zo om en nabij de f 1500,- per jaar. Na 1860 stijgen de uitgaven tot f 2000,- en met sprongen klimmen ze verder tot f 3000,- en in 1880 reeds tot f 4000,- , maar dit is nog een klein bedrag vergeleken bij de latere eindcijfers. Want in 1894 is de f 10.000 al bereikt, in 1900 de f 12.000, in 1914 f 15.000, en de naoorlogse rekening wijst al op een bedrag van f 20.000. Deze stijging in het bedrag der uitgaven is volledig te verklaren door de uitbreiding van het gebied dat de Vereniging bestreek en door het steeds toenemend aantal zieken dat door de dames werd bezocht, mede door de steeds talrijker wordende bevolking der stad.

In ongeveer 1889 werd de St. Jozefsparochie aan de arbeidssfeer van de Vereniging toegevoegd, in 1896 de St. Lambertusparochie van het voormalige Kralingen, in 1901 de parochie van de H.H. Martelaren van Gorcum op de Linker Maasoever. De snelle uitbreiding van het bebouwde gebied in dit stadsgedeelte heeft echter een zeer speciale voorziening geëist. Het is een bewijs voor de groeikracht van de Vereniging dat op 2 juli 1928 een onderafdeling kon worden gesticht voor Rotterdam-Zuid met eigen bestuur en 12 leden geheel zelfstandig werkzaam. De oprichting had plaats in de parochie van de H. Kruisvinding en aldaar wordt ook de wekelijkse vergadering gehouden. Deze eerste en enige onderafdeling van het liefdewerk wint steeds aan importantie door de gestadige stadsuitbreiding op de Linker Maasoever en door de vele verhuizingen uit de binnenstad naar de buitenwijken. Zo zette de Vereniging de grenzen van haar arbeidssfeer uit. En daar ook met de toename der bevolking vooral het cijfer der armen en behoeftigen klom, is het geen wonder, dat het aantal der zieken die werden bezocht een aanhoudende stijging vertoonde. Aanvankelijk waren er 224, in 1860 reeds meer dan 300, in 1865 al bijna 400. Na 1890 is er weer een sterke stijging te bespeuren en bij de eeuwwisseling is het aantal de duizend gepasseerd. Onder de oorlog is het aantal zeker niet minder geworden en de laatste verslagen spreken van 1275 zieken, die door de dames werden bezocht. Men moet echter meerekenen, dat de dan geheel veranderde sociale omstandigheden en de toenemende overheidszorg vele zieken aan de Vereniging hebben onttrokken, die anders zeker voor bezoek in aanmerking zouden zijn gekomen.

Men heeft op velerlei wijzen getracht aan de steeds stijgende kosten het hoofd te bieden. De voornaamste bronnen van inkomsten zijn aanvankelijk geweest de opbrengst van de wekelijkse collecten op de bijeenkomsten van de dames, de contributies van de donateurs en de goede gaven die onder het hoofd "liefdegiften" werden verantwoord. Al spoedig heeft men naar middelen omgezien om door buitengewone bijeenkomsten de kas te stijven, vooral wanneer daarop een bijzonder beroep gedaan was. Door liefdadigheidspreken werden de gelovigen tot milddadigheid aangespoord en men kan zeggen, dat de meest-begaafden onder de gewijde redenaars zich voor de Vereniging hebben beschikbaar gesteld. De eerste die voor de belangen van de Vereniging van de H. Elisabeth de kansel beklom was in 1857 niemand minder dan pater Bernard Hafkenscheid, de beroemde prediker uit die dagen, wiens leven door Mgr. Lans beschreven is. Verder traden ten bate der Vereniging bekende leraren der seminaries op als de professoren P. van der Ploeg van Warmond, schrijver en verzenmaker, letterkundig medewerker van "De Katholiek" en volgens Gerard Brom de vertrouweling van de grote Broere, en J.A. de Rijk van Hageveld, de priester-schilder en dichter, die een geestdriftig volgeling van Alberdingk Thijm was, professor Menten uit Rolduc, een bekend romanschrijver uit die dagen, pater J.C. Meeuwissen, de latere bisschop van Prusa en apostolisch-vicaris van Suriname en pater J.V. de Groot O.P., die als feestredenaar optrad bij het 25- en 50-jarig bestaan en intussen bijzonder hoogleraar in de Thomistische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam geworden was. Dan kunnen we nog Mgr. M.J.A. Lans noemen, de grote pionier van onze kerkmuziek en Plebaan Bosman, beide eerbiedwaardige figuren van het Haarlemse diocees in later jaren deken van Amsterdam.

Bron: Vereeniging van de H. Elisabeth tot het bezoeken van arme zieken te Rotterdam.

1854 - 4 april - 1929




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

5 Februari 2024