(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
De "elevatorstakingen" in de haven van Rotterdam in 1905 en 1907
De atmosfeer was zeer gespannen, toen een nieuw opgerichte maatschappij de eerste twee graanelevators in de haven introduceerde. In het jaarverslag over 1905 begon de Kamer van Koophandel en Fabrieken Rotterdam dit nieuwe begrip te definiëren als een door stoom gedreven werktuig voor het lossen van graanschepen, daarbij eventueel de lading wegende en overladende in Rijnschepen op snelle en goedkope wijze. De werklieden, die in de haven het beroep van graanweger uitoefenden, achtten zich in hun bestaan bedreigd, daar de elevators de behoefte aan hun diensten beperkten. Vandaar dat op 4 november 1905 een staking onder hen uitbrak, teneinde van de maatschappij de verzekering te verkrijgen, dat zij hetzelfde aantal werklieden zou houden en dezelfde lonen zou betalen, als zonder de nieuwe werktuigen nodig zou zijn geweest.
Bij die gelegenheid bleek, dat sedert 1896 toch wel enige verheldering in de inzichten was ingetreden; bijna de gehele arbeidersbevolking onthield haar steun aan de beweging, waarschuwde zelfs daartegen. De stakers kregen echter hulp van bepaalde groepen van tussenhandelaren, die de snelle machine evenzeer vreesden. Het was ook niet buiten hun invloed, dat een aantal Duitse importeurs, opgeschrikt door het vergevorderd seizoen en de aanstaande verhoging van de Duitse invoerrechten, steun toezegden aan bestrijding der elevators, mits het werk werd hervat. De bedoelde Duitse importeurs sloten toen een overeenkomst met de corporaties van beëdigde wegers, waarbij zij zich verbonden niet meer per elevator te laten wegen. Toen werd op 20 november 1905 het werk hervat. De beide elevators waren sinds november 1905 weinig of niet gebruikt, toen de exploiterende maatschappij in maart 1907 aan Nederlandse importeurs aanbood, om voor hen te lossen, zich daarbij verbindende, om een nieuwe corporatie van wegers op te richten, die haar diensten zou kunnen verlenen in geval van herhaalde moeilijkheden met de werklieden.
De bestaande corporaties van wegers stelden toen aan die importeurs de eis, om met hen een soortgelijk contract te sluiten, als waartoe de Duitsers zich in 1905 hadden laten vinden. In geval van weigering zouden zij worden geboycot door de wegers-meters. Ook in de kringen van de handel was de oude tegenstand tegen elevators nog levendig. Ditmaal steunden bovendien de algemene bootwerkersverenigingen de zaak der wegers, waardoor ook de algemenere grieven in het kader van het conflict werden betrokken. Hierdoor was een veel ernstiger toestand geschapen dan twee jaar geleden het geval was geweest. Het lid der Kamer, de heer H. Kruthoffer, bracht de dreigende staking ter sprake in de vergadering van 12 april 1907 met de vraag of er besprekingen waren gehouden, om te trachten een algemene staking te voorkomen. President A. Plate antwoordde, dat de belanghebbenden daarover doende waren, en meende, dat de Kamer beter een afwachtende houding kon aannemen. Van een bemiddelend optreden harerzijds verwachtte hij, door de ondervinding geleerd, weinig heil. De Kamer sloot zich aan bij de mening van haar president. Uit de gevoerde debatten bleek, dat de Elevator Maatschappij niet van plan was nogmaals te wijken voor gevoelens van misplaatst eigenbelang en gebrek aan inzicht.
Daarop brak het conflict uit, dat geruime tijd de vrede in de haven heeft verstoord en tot betreurenswaardige ongeregeldheden aanleiding heeft gegeven. Nadat in juli 1907 een bemiddelingscommissie bijna tot het gewenste resultaat was gekomen, sprongen de onderhandelingen weer af en werd de boycot nog gehandhaafd tot de maand november van dat jaar. Intussen waren de Duitse importeurs erin geslaagd vrij te komen van hun overeenkomst met de wegers-meters, die tegen de bepalingen daarvan ook een vijandige houding hadden aangenomen ten aanzien van het vervoer van partijen graan, welke voor hun mede-contractanten bestemd waren. Toen begonnen eindelijk alle partijen te haken naar de beëindiging van dit langgerekte conflict. De heer Kruthoffer toonde nogmaals zijn verlangen, om verdere beproevingen aan de haven te besparen, door, na overleg met het bestuur van de Nederlandse Scheeps- en Bootwerkersbond en daardoor gemachtigd, schriftelijk aan de op 21 september 1907 opgerichte Scheepvaartvereniging voor te stellen, dat de arbeiders algemeen het werk zouden hervatten, mits dezelfde dag een commissie onder voorzitterschap van de president der Kamer van Koophandel bijeen zou komen, ter bespreking van de grieven der werklieden en van de loonkwesties.
De Scheepvaartvereniging verklaarde zich hiertoe bereid, maar de heer A. Plate trad wijselijk niet zonder meer naar voren uit de achtergrond, waarop de Kamer zich op sociaal gebied had teruggetrokken. Naar zijn oordeel was eerder burgemeester Zimmerman aangewezen, door de partijen aan hem toegedachte rol te vervullen. De bootwerkers hebben zich na deze weigering tot de burgemeester gewend. Deze had daarop de 15de november 1907 in de voormiddag een onderhoud met de heer A. Plate, die zich toen tegenover het hoofd van het uitvoerend bewind in de gemeente bereid verklaarde, om zijn medewerking te verlenen. President A. Plate deed van zijn toezegging mededeling in de vergadering, die in de avond van diezelfde vrijdag 15 november 1907 bijeenkwam. Het lid Ph. van Ommeren jr. verzekerde hem, dat de handel, hoe ook de afloop van deze besprekingen zou zijn, voor deze bereidverklaring dankbaar was. Voor die betuiging van erkentelijkheid bestond grond. Wel was ieder het vechten meer dan moe, maar dit nam niet weg, dat de werkelijke beëindiging van het conflict toch pas mogelijk was geworden, nu een man van gezag de verantwoordelijkheid op zich had genomen van de leiding van de tussen de partijen te houden besprekingen en daardoor aan de bootwerkers de nodige waarborgen voor ernstige beschouwing van hun grieven had gegeven. Deze daad maakte het de arbeiders mogelijk met ere te capituleren.
De heer A. Plate had het verlossende woord nog niet gesproken, of op maandag 18 november 1907 hervatten alle categorieën van werklieden de arbeid. Op 19 en 20 november 1907 vonden daarop de voorgenomen besprekingen plaats. De president smaakte de voldoening, dat omtrent verschillende grieven (voornamelijk kwesties van loon en nachtdienst) een oplossing werd bereikt. Een middel tegen het voornaamste kwaad, de ongeregeldheid van het werk in de haven, werd helaas niet gevonden. Ook van de zijde der werklieden werd een geregelder gang van zaken onmogelijk genoemd. Slechts werd een stap in de goede richting gedaan door de invoering van een boekjessysteem. De houders van die boekjes werden de zogenaamd "los-vaste" bootwerkers. De heer A. Plate drong ernstig aan op de grootst mogelijke samenwerking, teneinde het werk meer te verdelen en om vakarbeiders te vormen in het havenbedrijf; versterking der wederzijdse organisaties zou daartoe naar zijn oordeel mede de weg kunnen banen. In die geest werd een scheidscommissie van werkgevers en werknemers ingesteld, die voor partijen bindende uitspraken in geschillen zou doen. Op donderdag 21 november 1907 heeft een 's avonds in het Beursgebouw gehouden vergadering van bootwerkers de genomen besluiten bekrachtigd.
Op deze wijze kwam na ongeveer acht maanden een einde aan het hardnekkigste arbeidsconflict in de Rotterdamse haven, dat alle betrokkenen, werkgevers en werknemers, aanzienlijke verliezen heeft bezorgd. Het was hoog tijd geworden, want de goede naam van de Rotterdamse haven begon in het internationale handelsverkeer ernstig gevaar te lopen. In de vergadering van 30 december 1907 kwam zelfs een circulaire ter sprake, die het bestuur van de Vereniging van Zuid-Duitse meelmolenaars aan zijn leden had gericht, om in het vervolg niet op offerten over Rotterdam in te gaan. De Kamer van Koophandel mocht zich in haar verslag over dat jaar ten aanzien van dit dreigement groothouden en erop wijzen, dat ook elders stakingen voorkomen, dit neemt niet weg, dat een botsing van zodanige afmetingen wel altijd een uitzondering zal blijven. Zonder twijfel heeft de Rotterdamse haven ten gevolge van deze krachtproef tijdelijk buitenlandse sympathieën verspeeld; dat was een reëel verlies en in de verwachting, dat spoedig herstel zou intreden, hoe sympathiek zij ons ook moge aandoen, door het daaruit sprekende vertrouwen in de toekomst, was toch een speculatief element gelegen.
Een feit is het, dat tegen het einde van dit veelbewogen jaar een kentering in de stijgende verkeerscijfers is ingetreden. Het is uit de aard der zaak niet mathematisch zeker uit te maken, in welke mate het arbeidsconflict, waaraan het verkeer zich aanvankelijk geheel niet scheen te storen, aansprakelijk is geweest voor de teruggang, die van oktober 1907 tot in 1909 merkbaar is geweest. De Kamer sprak in haar jaarverslag over 1908 alleen van de financiële crisis in Amerika gedurende 1907 en de daaruit ten aanzien van de goederenhandel voortvloeiende gevolgen. Het doet echter enigszins vreemd aan, dat Hamburg, Antwerpen en Amsterdam in 1908 in hun scheepvaartbeweging veel minder hebben geleden (van 1906 op 1907 en van 1907 op 1908 had Hamburg onderscheidenlijk een winst van 696 en een verlies van 143 schepen; Antwerpen verliezen van 211 en 149 schepen; Rotterdam een winst van 648 en een verlies van 928 schepen; Amsterdam een verlies van 5 en een winst van 60 schepen). Weliswaar heeft men getracht dit verschijnsel te verklaren door erop te wijzen dat Rotterdam met zijn druk verkeer van trampboten meer last moest hebben van een inzinking in de internationale handel dan Antwerpen en Hamburg, welke havens meer door vaste lijnen worden bezocht, maar ook die verklaring klinkt niet overtuigend, wanneer men opmerkt, dat de massa-aanvoeren, waarvoor de losse boten immers in hoofdzaak dienen, in 1908 en 1909, vergeleken bij 1907, verhoudingsgewijs slechts weinig meer zijn teruggelopen dan het totale vervoer. Die geringe meerdere teruggang is dan nog uitsluitend te wijten aan minder aanvoeren van overzeese steenkool, ten aanzien waarvan 1907 een recordjaar was geweest wegens de abnormale drukte, die dat jaar in de Duitse industrie heerste.
Het officiële optimisme omtrent de indruk, die de staking van 1907 in ons achterland heeft gemaakt, kunnen wij dus niet meer delen, maar wij kunnen temeer de energie bewonderen, waarmee Rotterdam zich door de moeilijkheden heeft heengeslagen. De graanelevators hielden al terstond joyeuze entree. De twee eenzame elevators, die na de staking van 1905 een vrij werkloos bestaan hadden gehad, kregen in 1908 gezelschap van zes nieuwe elevators en hoewel deze pas in het laatste kwartaal van dat jaar konden worden opgesteld, werd in 1908 toch reeds 574.000 ton graan automatisch overgeladen. Conflicten op een zo grote schaal zijn na 1907 tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in de Rotterdamse haven gelukkig niet meer voorgekomen.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|