Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Rotterdamse dicht- en verskunst in de 18de eeuw

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld dichtkunst en klik op ENTER




Rotterdamse dicht- en verskunst in de 18de eeuw

De autodidact Gerrit van Spaen, auteur van de "Beschrijvinge der stad Rotterdam", neemt in het begin van de 18de eeuw een heel aparte plaats in. Met zijn sappige verhalen en grollen over boerenruzies en vrijages oogstte hij veel succes. "Het Schermschool der huislieden of het leven van Louwtje van Zevenhuizen" en de "Wekelijksche marktdaagsche Rotterdamsche boerekermis" behoren tot dit genre. Daarnaast waagde hij zich aan een treurspel, "de Opkomst der Oost-Indische Compagnie" en aan een gedicht op het nieuwgebouwde Oost-Indisch Huis aan de Boompjes.

vochuisboompjes1702

Het Nieuw Oostindisch Huis, te zien van 't Oosten naar 't Westen, en 't Nieuwe Hooft (1702)

Ook de koopman Gerard van Kervel achtte zich in 1701 geroepen dit "magtig koopkasteel" met zijn stevige muren in hoogdravende alexandrijnen te bezingen. Verder was hij de auteur van een bundel minnedichten: "Endimion en Diana" en van een "Lofkrans der stad Rotterdam", die in 1700 verscheen. We mogen de lezer een staaltje van de poëzie van deze "egte Phebus zoon" niet onthouden. Het is uit de Lofkrans: de dichter is bij zijn ommegang langs de stadssingels genaderd tot "het groen der jonge doelebomen, in wiens schaauw de burgerij hun smart en zorg door 't druivenat afdrijven van het hart" en hij vervolgt:

Waarschijnlijk maakte Van Kervel deel uit van het kunstgenootschap "Deus nobis haec otia fecit", dat omstreeks de eeuwwisseling in Rotterdam bloeide.
Behalve Kornelis Boon en Willem den Elger behoorde Mr. François van Hessel, dichter van Latijnse verzen en sedert 1702 professor in de geschiedenis en de welsprekendheid aan de Illustre school, tot het genootschap.
Kornelis Boon "van Engelant", zoals hij zich meestal noemde naar een kleine heerlijkheid bij Hoogvliet, die hem toebehoorde, een geboren Rotterdammer, was baljuw van Heenvliet en leenman van het land van Voorne en een middelmatig, hoewel door zijn tijdgenoten hooggeprezen auteur van treur- en herdersspelen en gelegenheidsgedichten. Hij was een boezemvriend van Mr. Willem den Elger, die hem zijn Pilades, zijn "tweede zelf" noemde. Den Elger was omstreeks 1687 uit een kleinburgerlijk milieu in Den Haag geboren, kwam in zijn jonge jaren als klerk op een advocatenkantoor. Hij wist zich door eigen energie op te werken, behaalde de titel van doctor in de beide rechten en "zou een der eerste voorspraken (advocaten) van zijnen tijdt geworden zijn, zo de liefde hem in 't voortzetten der praktijk niet zo rampzalig gedwarsboomd hadt". Hij werd namelijk verliefd op een meisje, wier vader andere plannen met zijn dochter had en sloeg tenslotte uit wanhoop de hand aan zichzelf. Den Elger spreekt zijn Philis aldus toe in een versje:

Een dergelijke lichtzinnige taal was op de ernstige Rotterdamse Helikon tot dusverre niet vernomen. Baanbrekend was Den Elger ook in zijn herderszangen, waarmee hij al zo volkomen 18de eeuws aandoet:

Bevriend met Van Hessel en Van Hoogstraten was de dichter Joan de Haes. Evenals zijn vader was hij een gezeten koopman, die in zijn vrije uren de poëzie beoefende. De dichter Poot, die in 1724 zijn nagelaten werk uitgaf, zegt in zijn voorrede: "hij is als erfgenaem van den ijver en geest zijner beroemde voorouderen en vijf talen kundigh, vloeyend van stijl, fraei van gedachten, gelukkigh in 't uitdrukken derzelve en voert in rijm en onrijm de Nederduitsche spraeck zulx op haren hoogsten trap van nette sierlijkheit, dat men met reden mogt twijfelen of iemant, zolang Hollant Hollant zijn zal, hem hierin gelijk zal wezen". Deze lof lijkt bij het doorbladeren van zijn bundeltje "Mengeldichten" wel wat overdreven. Het zijn bijna uitsluitend gelegenheidsgedichten: één daarvan, op het haar van zijn jong overleden echtgenote, in een ring gevat "Hoe blinkt gij hier in zuiver gout, dat voor den grafworm u behoudt", gaf zijn "geleerde vrienden" aanleiding om "dezelve stoffe" in Latijnse en Hollandse verzen te bezingen.

Een tijdgenoot van Joan de Haes was de dichter Frans Greenwood, zoon van een vooraanstaand Engels koopman te Rotterdam. Zijn vriend Kornelis Boon introduceerde hem bij het letterlievend publiek en prees de zuivere tonen van zijn lier: "Grijpt Greenwood in de snaren":

Niet tevergeefs had Greenwood in een onderschrift bij Boon's portret 's mans "groote geest, vermaart in poëzy" genoemd!
Behalve door zijn poëzie was Frans Greenwood bekend als miniatuurschilder en glasschrijver. Er wordt van hem verteld, dat hij "het eerst de uitvinding gedaan heeft om de bekende manier van op glas te etsen juist andersom te bewerkstelligen". Het museum Boijmans Van Beuningen bezit nog enkele van zijn met "diamanten stift" bewerkte wijnkelken.

fgreenwood (36K)

Door De Haes' overlijden en Greenwood's vertrek naar Dordrecht (1726) werd Rotterdam beroofd van "het Palladium der dichteren". Maar de Poëzie was de stad goedgunstig gezind en daalde uit haar hemelhof neer om de Maasstroom te troosten met de verzekering van haar blijvende begunstiging:

Het was de bekende dichter Sybrand Feitama, die deze regels schreef in het album amicorum van zijn vriend Willem van der Pot. Deze had kort tevoren, in 1726, met zijn broeder Kornelis en zijn "tot zang genegen vrienden" Willem Suderman, Frans de Haes en Nikolaas Versteeg het kunstgenootschap "Natura et Arte" gesticht. Weldra traden ook Dirk Smits en Adriaan van der Vliet als leden toe.
De vrienden kwamen 's zaterdagsmiddags in de Doelen bij elkaar, lazen er hun verzen voor, bekritiseerden elkaars werk en bespraken taalkundige vraagstukken. De oprichters waren allen nog zeer jong: de oudste was 22, de jongste 18 jaar. Maar zij hadden het voorrecht door de Vlaardingse dichter Arnold Hoogvliet, auteur van het veelgeprezen heldendicht "Abraham de aartsvader", ter zijde gestaan te worden.

Adriaan van der Vliet maakte vooral naam met een heldendicht: "De Spanjaard binnen Rotterdam", door de schrijver in 1772 aan de "bloeyende Rotterdamsche burgerije" opgedragen bij gelegenheid van het "tweede eeuwgetijde der gezegende veranderinge in kerk- en burgerstaet". Dit werk is uitgegeven door mijn voorvader Joost van der Laan, boekhandelaar, drukker en uitgever aan de Korte Hoogstraat en is evenals vele andere boeken, tijdschriften en pamfletten in te zien in het stadsarchief van Rotterdam.

dsmits (26K)

Dirk Smits was ongetwijfeld de meest betekenende dichter en ook de leider van "Natura et Arte". Smit's "zoetvloeiende dichttrant" steekt gunstig af bij het werk van zijn tijdgenoten. Zijn nagelaten werk is vrij omvangrijk. Het bestaat, afgezien van tal van gelegenheidsverzen, uit twee grote dichtwerken. Een ervan is een bijbels epos "Israëls Baälofferdienst of gestrafte wellust". Zijn tweede grote werk is "De Rottestroom".

jacob (12K)

In nauwe relatie met "Natura et Arte" stond waarschijnlijk Jacob Kortebrant, "in dicht- en letterkunde ervaren, geleerd in penningkunde en oudheid van zijn land". Bij zijn dood in 1777 liet hij, behalve een grote collectie penningen, boeken en prenten, een omvangrijk manuscript over de geschiedenis van Schieland na.

In 1782 verscheen een "Beschrijving der stad Rotterdam van haar gebouwen, gedeeltelijk getrokken uit nagelaate geschriften van wijlen den heer Jacob Kortebrant". Voor de talrijke onnauwkeurigheden, die het bevat, mogen we Kortebrant vermoedelijk niet aansprakelijk stellen.

Als dichter debuteerde deze man in 1736 met een lofzang ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Utrechtse Hoogeschool en enkele jaren later vloeide uit zijn ijverige pen een "Lof der drukkunste.... op haer derde eeuwgetijde", die hij opdroeg "aen de uitmuntende dichteren Arnold Hoogvliet en de leden van het kunstgenootschap Natura et Arte". Ook gaf hij een bundel "Mengelpoëzy" uit en luchtte hij zijn Oranjegezind gemoed bij de verheffing van Willem 1V en andere plechtige gelegenheden.
Evenals Van der Vliet schreef hij in 1772 een lofzang op de herdenking van de gebeurtenissen van het jaar 1572. Niet lang meer zou men hem na kunnen zeggen:

Niet minder prinsgezind dan Kortebrant was Joachim Oudaen's kleinzoon en naamgenoot. Hij richtte in 1747 o.a. een "Oranje Meiboom en Praalboog" op en slaakte in 1759 een "Boezemklagt ter uitvaart van Hare Koninklijke Hoogheit Anna".
Mogelijk was hij lid van het kunstgenootschap onder de zinspreuk "Prodesse canendo" (Tot nut zijn door gezang), dat in 1774 een bundel "Mengeldichten" uitgaf. In deze tijd bloeide het letterkundig leven overdadig. Alleen in Rotterdam waren er, afgezien van het niet in de eerste plaats literair georiënteerde genootschap "Verscheidenheid in Overeenstemming", niet minder dan vijf letterlievende verenigingen. Daarvan was Prodesse canendo uitgesproken Oranjegezind. De grote man was hier Jan Lagendaal, zoon van de gelijknamige remonstrantse predikant. Onder auspiciën van het kunstgenootschap verscheen in 1773 van zijn hand een soort allegorisch heldendicht in twaalf boeken, onder de titel "Zoögrafia", een lofzang op de schilderkunst, die over het algemeen een gunstig onthaal vond "bij vele lieden van rang, kennisse en geleerdheid". Maar er waren er ook, die er anders over dachten. Zo schreef de criticus der Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroefeningen: "En dus kunnen wij niet vermoeden, dat men met de uitgave van deezen eersteling gehandeld hebbe volgens het bekende spreekwoord: het beste beentje voor, want, dan zou men monsters baaren; tenminsten deeze eersteling ziet 'er al heel misselijk uit".

Het belangrijkste van alle Rotterdamse dichtlievende genootschappen was ongetwijfeld "Studium Scientiarum Genetrix", in 1773 opgericht door een vriendenkring, die sedert enige jaren zijn bijeenkomsten gehouden had. Zij kon het niet rustig aanzien, dat "het kunstkweekende Rotterdam, voorheen de zetel der "zanggodinnen", toentertijd "van regte beoeffenaren der goddelijke poëzy zeer schaarsch bedeeld" was.

De stuwende kracht van het jonge genootschap was Pieter Leuter, door Le Francq van Berkhey "de fijn kundige Rotterdamsche Parnasstichter" genoemd. Dit was een auteur, die zich door zijn dichtwerk "De Kruiskerk of Spiegel van gewetensdwang" had doen kennen als een voorvechter van gewetensvrijheid en verdraagzaamheid, die niet alleen het roomse kerkgezag fel bestreed, maar zich ook kantte tegen calvinistische geestdrijverij.
In 1776 gaf "Studium Scientiarum Genetrix" zijn eerste bundel "Dichtoefeningen" uit. Uit het voorbericht blijkt, dat het Genootschap op het spoor van "Natura et Arte" van plan was "zijne letteroefeningen, zonder veel gerucht te maken, in stilte (te) vervolgen....en meer roems in de waerde der stukken zelven dan in de ijdele prael van eene weidsche vertooning of in de loftuiterij van een deel oppervlakkige kunstbeoordeelaren te stellen". De bundel bevat uitsluitend jeugdverzen van een tiental leden: Pieter Leuter, Jan en Hendrik Verveer, Pieter Elzemans, Jacob van Waning Jr., Jacob Komen, Barend Fremery, Abraham Wijnants en Kornelis Brouwer, benevens enkele verzen van niet-leden.
In 1776 werd als raadgevend lid opgenomen de onderwijzer Kornelis van der Palm, vader van de later zo beroemde kanselredenaar Johannes Henricus. Zelf was hij schrijver van verschillende werken over opvoeding en onderwijs, die in menig opzicht baanbrekend waren. In augustus 1783 presideerde hij de jaarlijkse algemene vergadering van het dichtgenootschap. In die hoedanigheid viel hem het voorrecht ten deel aan een tweetal jonge leden een openlijke blijk van hulde aan te bieden als prijswinnaars van een wedstrijd tot het bezingen van de oorlog. Die leden waren zijn zoon en Johannes Wilhelmus Bussing, zoon van een Delfshavens predikant, wiens zuster enkele jaren later Van der Palm's schoondochter zou worden. Hij onthaalde de vergadering op die voor hem zo gewichtige dag op een lierzang, getiteld: "De invloed der dichtkunste op het menschelijk hart" en sprak zijn zoon in dichtmaat toe:

waarop de jonge man prompt antwoordde:

Niemand minder dan Bilderdijk was met beide bekroonde dichters bevriend. Op het vernemen van hun succes zong hij hun toe:




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

30 Juni 2015