(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
Het Delftse bootje
Hertaling.
Ja, dat bootje...!
Ik durf te zeggen, dat waar er op de aardbol ook Rotterdammers-van-vroeger wonen, zij het Delftse bootje niet vergeten zullen zijn. Want dat was een der vermaardheden van een paar generaties en ouder terug.
Vanaf omstreeks 1847 was er, om van de Maasstad naar de Residentie te komen, en terug, feitelijk maar één verkeersmiddel: de trein. De "gewone" en de "zwarte" trein. De trein van de Delftse Poort. Andere verkeersmiddelen bestonden er feitelijk niet. Auto's? Och, ja, er zwierven er af en toe een paar door de straten, het leken beesten op hoge poten, maar welk een luxe vormden ze nog. Het was de glorietijd van de paarden, de zogezegde trouwe viervoeters, die trots voor de rijtuigen draafden, maar wie kreeg het in zijn hoofd per rijtuig naar Den Haag te gaan?
En omstreeks 1940? De gewone trein, de zwarte, die elektrisch is geworden; daarnaast de andere, speciale elektrische sinds 1908; de autobussen; de reiswagens; de gewone auto's; de motorfietsen; dit alles davert iedere dag (in normale tijden) van de vroege morgen tot de late avond heen en weer. En dacht je nu werkelijk, dat hiernaast het Delftse bootje zijn bestaan glorieus had kunnen handhaven, zoals vroeger? Natuurlijk niet. Het is opgeslokt. Het is kapot gemaakt door de techniek, zoals veel, dat ons vroeger dierbaar was.
Maar, ere wie ere toekomt, in vorige perioden heeft het onvergetelijke diensten bewezen en vervoerde het geslachten van Rotterdammers, hele volksstammen, naar Overschie, naar Kethel, naar Delft en naar Den Haag. Want dit was nu juist het aardige van het Delftse bootje, dat het eigenlijk een Haags bootje was, immers, het bracht u helemaal naar de Residentie. Ik vermoed dat deze uitbreiding er later is bijgekomen, maar dat het zijn oude naam behield.
Het was helemaal geen luxe-stomer, ons Delftse bootje. O nee! Het was een eenvoudig, plat, sober, groen-geverfd vaartuig. Het had zelfs meer van een schuit dan van een boot (maar vroeger waren de mensen lang zo veeleisend niet als tegenwoordig) en ofschoon er enige kajuiten waren, was het de bedoeling van de mensen, om bovenop te zitten. En bovenop werd het dan volgepropt. Zwart zag het Delftse bootje van de passagiers, vooral op mooie dagen, want behalve dat dit reizen goedkoop was, kreeg je gratis een portie frisse lucht, waarop je wekenlang kon teren.
Het bootje lag gemeerd aan de Schie, vlak bij het Hofplein, als het ware in de schaduw van de eeuwenoude Delftse Poort. Daar zou het nu niet meer kunnen liggen, want de Schie is gedempt, en het is eigenlijk maar goed, dat het bootje dit niet heeft beleefd. Nu moet ik nog zeggen, dat het bootje in zijn eerste staat des levens een trekschuit was, de oudvaderlandse schuit, die toen zo gezapig en gemoedelijk door onze vaarten gleed; dan zaten de Rotterdammers met hun lange pijpen erop of onder in de roef en bespraken de dingen van de dag. Ons geestesoog ziet ze daar zitten, met hun bakkebaarden, in hun kleurige kledij met hun stijve en toch ietwat zwierige snit. Het bootje had zijn plaats reeds een paar eeuwen terug, toen het nog trekschuit was, voor een paar van die grote, statige patriciërs-huizen, die men ook langs de Schie vond en nog wel vindt. En later, toen de glorie van de trekschuit voorbij was, toen de stoom zulk een geweldige hervorming bracht, toen werd ook het Delftse bootje een stoomboot, maar zijn populariteit bleef het behouden.
Je moest er op mooie dagen vroeg bij zijn, wilde je een goed plaatsje bovenop bemachtigen. O! hoe vaak heb ik als jongen voor zo'n plaatsje gevochten, hoe stond ik lang van tevoren te wachten, totdat het bootje er was, terugkeerde uit Den Haag, om het dan juichend te enteren en bezit te nemen van een stoeltje of bank. Voor de inboorlingen van Overschie en Kethel, die geen enkele andere verbinding hadden, was het bootje een uitkomst, en er reisden dan ook geregeld heel wat boeren en boerinnen mee, die in Rotterdam hun inkopen kwamen doen, die dan kuierden naar de beroemde "Franse bazaar" op de Hoogstraat, die bij Coomans in de Hoofdsteeg hun koffie gingen drinken, en 's middags met volle tassen en karbiezen terugkeerden naar huis.
Maar als ik van het Delftse bootje gebruik maakte, en een plaats had veroverd bovenop, deed ik het alleen om de vaartocht. Wat een vreugde, als het oude, vermaarde bootje zich vrij maakte van de oever, als de tros werd los gesmeten, de loopplank ingehaald en de baren van de vermaarde Rotterdamse Schie hun ritmisch lied zongen om voor- en achterplecht. Dan voer je eerst een minuut of tien door Rotterdam, met aan weerszijden de Schiekade, waar, tussen allerlei andere bouw, toen nog verschillende van die deftige huizen stonden, door bekende Rotterdamse families van geslacht op geslacht bewoond. 't Was vroeger een deftigheid, langs de Schie te wonen, vóór de brug. Die brug, nu ook al gesneuveld, was bepaald een evenement in het leven van het Delftse bootje en zijn bevolking. Want je moest er deksels goed op letten, wilde je niet onthoofd in Delft of Den Haag aankomen.
De brug was namelijk heel laag en als je bovenop het bootje zat, moest je je lichaam in een hoek van 90 graden buigen, om niet door de brug getroffen te worden. Deze plek was een publieke vermakelijkheid geworden, want het was van de wal af een curieus gezicht en ik herinner me nog heel goed, hoe de voorbijgangers op de Schie altijd geamuseerd bleven kijken, wanneer het bootje voorbijging. Dan zag je de hele brave gemeente, die bovenop zat, zich plotseling in bochten wringen, om niet op onzachte manier met de brug in aanraking te komen, en niet zelden gebeurde dit ook. Maar als je dit ietwat-gevaarlijke punt voorbij was, dan was feitelijk ook de tocht door Rotterdam ten einde en begon de reis in het landelijke.
Eerst nog een paar verspreide huizen langs, ook een paar fabrieken, de molen en de houtloodsen van de bekende firma Van Stolk (waar je zo lekker op de balken in de Schie kon spelen en waar menige Rotterdamse jongen een nat pak heeft gehaald), en aan het eind van dit gedeelte in Overschie door de ophaalbrug, maar dan lagen aan weerszijden de weilanden ongerept, met het blanke Hollandse vee erop, dan zag je de prachtige Maris-luchten boven de velden drijven en dan kreeg je zo fijn het gevoel, dat je "uit" was. O zeker! Als ik, na zoveel jaren, nog eens over dit alles nadenk, dan moet ik een beetje glimlachen over het primitieve genot aan boord van onze beroemde Schie-stomer, en stellig zou de moderne jeugd voor zoiets haar geachte neus ophalen: nu, je ging ook wel erg langzaam, en het begrip snelheid en tempo, waar tegenwoordig de hele wereld verzot op is, dát was aan ons bootje vreemd, maar ik verzeker u dat het een genot was, om zo door de Schie naar Delft of naar het Haagje te varen. Je had je boterhammen meegenomen, gewoonlijk waren die tussen Overschie en Delft al verorberd, en je kwam met het bootje terug ook, en, was het 's middags afgelopen, dan had je een hele reis volbracht, dan was je eigenlijk een dag op het water geweest. Meermalen heeft het bootje, hoe langzaam het dan ook ging vergeleken bij de snelheden van tegenwoordig, getriomfeerd over de paardentram.
Want langs de vaart reed de paardentram naar Overschie (ik heb het hier, u ziet het, alsmaar over doden!), en als we dan, "aan boord", in de verte de tram langs de Schie zagen sjokken, en wij voeren zo glorieus bovenop de stroom, dan was het een erezaak om de tram in te halen, dan begonnen de ogen van kappie (want natuurlijk had het bootje een echte kapitein) vuur te schieten, dan bewees het Delftse bootje dat er (met permissie) nog bloed door zijn aderen stroomde, dan werd de vaart versneld en dan haalden we de paardentram in en kwamen als eerste dicht bij het oude Overschie aan (oud, want het heeft zo'n jaar of wat terug zijn duizendjarig bestaan gevierd). De race had plaats dáár waar de tram naar links afboog, of, de race had plaats op de terugweg, wie was dán als eerste aan het Slagveld, waar tram en boot hun gezamenlijke begin- en eindpunt hadden. Nu daveren de elektrische treinen langs de Schie, en de autobussen, en de luxeauto's. En het laatste paard van de paardentram is al lang tot zijn vaderen verzameld. Sic transit...!
Zo heeft het Delftse bootje een grote rol gespeeld in mijn jeugd en in die van talloze andere Rotterdammers. De stoomtram van Schiedam was fijn en je kon daar lekker achterop klauteren. Fijn was ook de omnibus met de rood-pluchen kussens, die je in kermistijd de hele stad doorbracht, voor vijf koperen centen. Maar niet minder heerlijk was ons Delftse bootje, dat je in je vakantie de hele Schie langs voerde en je het gevoel gaf van een Phileas Fogg op z'n wereldreis: je zag dan de oude torens van Overschie en Kethel en welhaast die van de Prinsenstad, voor je opdoemen... Het bootje had wat de moderne verkeersmiddelen missen: romantiek. Poëzie is overal, m'n vrinden! Ze was zeker op ons Delftse bootje. Zijn nagedachtenis blijve in ere!
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|