Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Het Costermanoproer

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Costermanoproer en klik op ENTER




Het Costermanoproer

vanzuylencosterman

Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt

Als trouw aanhanger van Oranje was de Haagse advocatenzoon Mr. Jacob van Zuylen van Nijevelt in 1676 benoemd tot baljuw, hoewel eigenlijk alleen vroedschapsleden voor die betrekking in aanmerking kwamen. De baljuw of officier was, om het modern uit te drukken, officier van justitie en tevens hoofd der politie. Het ambt vereiste een integere persoonlijkheid, omdat hem krachtens zijn instructie een vast aandeel in de op te leggen boeten toekwam. De gewoonte bracht mee, dat mensen die schuldig bevonden werden aan delicten waarop lijfstraf of gevangenis stond, het met de officier op een akkoordje konden gooien (composeren) en deze straf konden afkopen. De baljuw deed dan een daartoe strekkend verzoek aan de schepenen en deze verklaarden de zaak al of niet composibel. Maar in de praktijk kwam het vaak voor dat de baljuw er de Schepenbank eenvoudig buiten liet en op eigen houtje een schikking trof met de verdachte, die dan aan zijn willekeur overgeleverd was.

Aan zulke afpersingen nu maakt Van Zuylen van Nijevelt - het is in Rotterdam geen geheim - zich herhaaldelijk schuldig. Maar niemand, die er iets van durft te zeggen, want 's baljuws positie is door de gunst van de koning-stadhouder, waarin hij zich bij voortduring mag verheugen, onaantastbaar. Met verbittering ziet het volk, dat deze man, onbemiddeld in de stad gekomen, na een driejarig baljuwschap reeds een groot huis op een van de eerste standen van de stad, de Leuvehaven O.z., bezit, dat hij in de volgende jaren gestadig vergroot en verfraait. Door een opeenstapeling van wrok en vijandschap oproepende gebeurtenissen ontstaat er een geladen atmosfeer, die wacht op een aanleiding om zich te kunnen manifesteren.

Die aanleiding doet zich in de zomer van 1690 voor. Het verhaal is overbekend. De 28ste augustus is het 's avonds laat feest in het corps de garde onder het Raadhuis. Enkele nieuw benoemde adelborsten zijn voor het eerst in het keurvendel, dat de wacht heeft, tegenwoordig en moeten oudergewoonte een rondje geven. Drie der oudere adelborsten en een tamboer worden er op uitgezonden om op hun kosten een vaatje wijn te gaan halen. Aan de Geldersekade is een adres waar goedkoop wijn te krijgen is, omdat er geen pacht van betaald is. Het kopen van zulke wijn is op zichzelf al een overtreding en zoveel te meer, als de kopers schutters zijn, die gezworen hebben, "de geregtigheden" van de stad te zullen voorstaan! Maar wie ontduikt op zijn tijd niet graag eens de hatelijke belastingen? De wijn zal er te lekkerder om smaken! Op de terugweg komen de vier mannen met hun buit voorbij een herberg. In die herberg zitten de pachters van de impost op het gemaal en de wijnen, de drie gebroeders Van der Steen, met twee deurwaarders en twee telders, ook wel verklikkers of kraaiers genoemd. Zo donker is de nacht niet, of het voorbij marcherende troepje trekt hun aandacht en wekt hun argwaan op. Dit is een kolfje naar hun hand. Gedachte en daad zijn één. Daar snellen zij de straat op, de nachtelijke wandelaars achterna, daar ontrukken zij de tamboer een vaatje, dat deze op de schouder draagt, daar ontstaat in de duisternis een worsteling...het gekletter van staal, het vallen van een lichaam, de kreet: "Ay mij ick ben gequetst", de stem van Pieter van der Steen: "Daer leyt een man doot" en een schorre stem, die antwoordt: "Dat sijn maer praetjes". Van der Steen herkent die stem: "Dat heeft dan Costerman gedaen", roept hij; en deze: "Wat duyvel, zou ick gedaen hebben, ick heb mijn degen niet uyt gehadt". Maar de pachter meent genoeg te weten. Hij laat de adelborsten aftrekken, constateert dat een van de verklikkers dodelijk getroffen is door een steek in het hart en haast zich de baljuw verslag uit te brengen over dit tragisch avontuur. Als de adelborst Cornelis Costerman na middernacht van het feest thuiskomt, wordt hij daar door de baljuw, de onderschout Van der Bel en enige dienaars van de justitie opgewacht en op beschuldiging van manslag in hechtenis genomen.

De verhoren, de volgende dag begonnen, worden enige weken voortgezet en 16 september veroordelen schepenen de delinquent om, volgens de eis van de officier, "gebracht te werden op 't schavot, gedresseert achter t raedthuys deser stadt, om aldaer door den scherprechter met den swaerde te werden geëxecuteert datter de doodt naer volght".

De terechtstelling heeft de volgende dag plaats. Een grote menigte is achter het Raadhuis samengestroomd om haar bij te wonen. In brede kringen heeft het proces belangstelling gewekt, kritiek wordt de rechters niet bespaard en aan "oproerige discoursen" is geen gebrek. De beul is zichtbaar nerveus en slaagt er eerst na enige vergeefse pogingen in het hoofd van de romp te scheiden, wat de opwinding van het volk nog vermeerdert. Algemeen gelooft men aan Costerman's onschuld. Wel heeft hij een bekentenis afgelegd, maar alleen na daartoe door een "scherper examen" geprest te wezen. Tot daden van geweld komt het die dag nog niet, maar de gisting houdt aan. De volgende avond moet het huis van de pachter Pieter van der Steen aan de Kaasmarkt het ontgelden. Het begint met het ingooien van ruiten. De onderschout Jan van Koperen gaat dadelijk de burgemeesters Schepers en Van Zoelen waarschuwen, bevreesd om zonder last handelend op te treden. Daarna begeeft hij zich naar het samengeschoolde volk om te trachten het te verspreiden, maar tevergeefs. Het begint een dreigende houding tegen hem aan te nemen, zodat hij genoodzaakt is uit zelfverdediging zijn degen te trekken. Inziende, dat hij alleen niets kan uitrichten, blaast hij spoedig de aftocht. Na zijn vertrek wordt het huis stormenderhand veroverd, alles kort en klein geslagen en de welvoorziene wijnkelder duchtig aangesproken. Hoewel zich dit in de onmiddellijke nabijheid van het Raadhuis afspeelt, verkiezen de schutters geen hand uit te steken om de rust te herstellen. Eerst na middernacht trekken burgemeester Schepers en substituut-secretaris Van Welzenes er met inmiddels opgeroepen gewillige leden van de burgerwacht op uit om de plunderaars te verdrijven. Zij slagen er in "de vergaderde gemeente (te) dissipeeren", maar de porceleinwinkel van juffrouw Van der Steen vertoont het beeld van een radicale verwoesting.

In deze tijd verschijnen er tal van paskwillen en schotschriften, waarin het volk tegen de "officier" opgehitst en deze ervan beschuldigd wordt Costerman onschuldig in de dood te hebben gedreven, maar ook geschriften, waarin de keerzijde van de medaille belicht wordt. We hebben het hier speciaal over "Het Waerachtigh verhael van 't gepasseerde te Rotterdam, zoo ten regarde van het vangen, examineeren en onthoofden van Cornelis Costerman als van hetgheene daar op is gevolght", van de hand van Ericus Walten. Deze Walten, een gelukzoeker en talentvol pamfletschrijver, die, zo jong als hij is, al een veelbewogen leven achter de rug heeft, als hij in 1690 het burgerschap van Rotterdam krijgt. Nauwelijks heeft hij zich hier gevestigd, of de affaire Costerman brengt met haar nasleep de hele stad in beroering. Dat is juist een kolfje naar zijn hand. Hij komt in aanraking met burgemeester Bartholomeus van der Velde, die hem verzoekt zijn scherpe pen in dienst te stellen van de justitie door aan te tonen dat Costerman rechtvaardig gevonnist is.

Onderschat de baljuw de ernst van de door de felle campagne ontstane situatie, als hij de 5de oktober in gezelschap van zijn vrouw per jacht uit Den Haag bij de Delftsepoort aankomt? Hij wordt opgewacht door zijn twee zonen en de onderschout Van der Bel. Gezamenlijk gaat het gezelschap over de Coolsingel naar huis, begeleid door een steeds aangroeiende troep joelende vrouwen en opgeschoten jongens. Nog blijft het bij scheldpartijen, maar op de Leuvehaven probeert een jongen tegelijk met de baljuw diens huis binnen te dringen. De onderschout grijpt hem echter bij de kraag en de oudste zoon roept verachtelijk: "Steek dien hond maar dood!" Eenmaal goed en wel binnen, vraagt de baljuw om hulp van de militie.

Intussen verstrijken er uren; het wordt avond en nog steeds komt er geen burgerwacht opdagen. Als het gepeupel hoort, dat de schutters weigeren aan te treden, begint het op te dringen, zodat de commandant bevel geeft, het "de bajonetten op de trompen gelardeert met de pieken gevelt, te doen deynsen tot aen de Leeuwen (Leuve) brugge". Op die brug komt het een ogenblik tot een handgemeen. De soldaten worden er met stenen en messen ontvangen, sabels worden getrokken en schoten gelost, waarbij verschillende voetknechten min of meer ernstige verwondingen oplopen. Dan pas laat majoor Schilders het vuur op de menigte openen om haar te intimideren. Om een herhaling te voorkomen, geeft hij bevel de brug op te halen, maar de grendels liggen erop en de sleutels zijn op het Stadhuis. Burgemeesteren blijken niet bereid deze af te geven, zodat er niets anders opzit dan de sloten met koevoeten stuk te hakken en verder met kruit te laten springen. Hetzelfde gebeurt ook met de Grote - en Kleine Wijnbrug.

costermanoproer

Op deze wijze wordt de oostzijde der Leuvehaven schoongeveegd. Het volk verdringt zich nu aan de overzijde en komt op het lumineuze idee de kanonnen van het Bolwerk buiten de Witte Poort te gaan halen en die recht tegenover het huis van de gehate baljuw op te stellen. Het is intussen negen uur geworden en verschillende lieden van aanzien, die zich tot dusverre wat achteraf gehouden hebben om zich niet te compromitteren, maken van de invallende duisternis gebruik om zich onder het volk te begeven en het aan te moedigen, maar niet zonder zich eerst te hebben vermomd. Een vrouw, die op de Schiedamsedijk een winkeltje houdt, verklaart later, dat zij aan verschillende personen grauw papier had verkocht om er kardoezen van te maken en zwartsel om zich onherkenbaar te grimeren. Een andere vrouw, die haar onderrok had afgestaan "om voor proppen op 't canon te werden gebruyckt" en daarvoor van een onbekende een geldstuk had gekregen, weet zich nog te herinneren, een klap om de oren te hebben opgelopen, omdat zij onderdanig had gezegd: "Mijnheer, ick bedanck Uw". Andere getuigen verklaren weer, dat verscheidene van de mannen, die bij de kanonnen waren, "wel bootsgesellenkleederen aen hadden, dogh dat, deselve aen de handen lubbens hebbende, den aep uit den mouw quam" en dat hier en daar onder het grauw van de werkmanskleding een geborduurd vest schitterde.

Er begint een formeel bombardement en nog steeds heeft de regering niets gedaan om deze excessen te verhinderen. De schutters komen trouwens slecht op en pas tegen tien uur treedt de compagnie van kapitein Lois aan. Wat er die nacht verder gebeurt, versterkt ons in het vermoeden, dat de regering zich niet zozeer door de vrees voor de volkswoede laat leiden dan wel door een heimelijke voldoening over de gang van zaken.

Het bericht van nieuwe onlusten te Rotterdam dringt nog diezelfde avond tot Den Haag door. Mr. Franco Du Bois en Johan Massijs, de Rotterdamse gedeputeerde ter dagvaart, worden er op uit gestuurd om het stadsbestuur te bewegen de rest van het regiment van kolonel Friesheym benevens drie compagnieën paardenvolk in de stad te laten. Maar Du Bois en Massijs hebben de boodschap meegekregen, "dat men door het innemen van meer militie niet anders als een bloedbadt in de stadt kon tegemoet zien".

In deze omstandigheden kan de overheid het volk niet beter in het gevlij komen dan door het baljuwschap vacant te verklaren. Dit gebeurt nog diezelfde ochtend. Ook Van Hogendorp, die als vriend van de baljuw verdacht is, stemt voor, uit vrees anders zijn "persoon, familie en goederen bloot te stellen aen de rage van het gepeupel". Het besluit wordt onmiddellijk van de pui van het Raadhuis bekend gemaakt en veroorzaakt "groote vergenoeginge en generale blijtschap".

Met niet minder voldoening wordt in Rotterdam het bericht ontvangen, dat men, "gelet op de menighvuldige clachten van tijt tot tijt tegens den officier Nievelt voorgecomen", de baljuw diezelfde dag heeft doen aanzeggen, zo spoedig mogelijk voor het Hof te verschijnen, dat "hem te spreecken hadde over saecken, zijn ambt en persoon concernerende" en dat dit college, toen hij weigerde aan het bevel gehoor te geven, de procureur-generaal opgedragen heeft zijn verblijfplaats op te sporen en hem voorlopig te brengen "in de castelnye van den Hove".

Het moet voor de hele stad een opluchting geweest zijn, toen de baljuw in 1695 op 55-jarige leeftijd kwam te overlijden.

costermanoproerhuis

Het onderschrift luidt :

Het graeuw te Rotterdam door
wrevel aangedreven
Wil woede en plunderzucht den vollen
teugel geeven
Het dreunt uit Stadts geschut met
alles wat men vond
Op 's Heeren Nyvelds huis en sloopt
het tot den grond




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

15 Juni 2015