Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Buiten de poorten van Rotterdam

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Buiten de poorten van Rotterdam

Vanuit Rotterdam liepen er in de Middeleeuwen twee wegen ter weerszijden van de Schievaart. In 1471 wordt van de weg aan de westzijde van de Delftse Poort tot Heul gezegd, dat die ongemaakt bleef liggen, wat aanleiding gaf tot een dading tussen Rotterdam en de ingelanden van de aanliggende ambachten. Maar ook later en zelfs in de 20ste eeuw is deze weg een weg der ergernis gebleven. De Informatie op de verpondingen van 1540 klaagt over "de groote zwaere cost van de onderhoudenisse van der stede wech van de Delftsche poerte tot Ouderschie toe". Om van deze zware last een baat te maken, ging nu een later stadsbestuur in 1617 de Delftserijweg, van de stad tot aan de Schans, verpachten.

De pachters, Jan Joppen Kwaak en Daem Adriaensz. Tromper zouden 2100 guldens betalen en verbonden zich en hun nakomelingen om ten eeuwigen dage de rijweg en het jaagpad te onderhouden, mits zij zouden ontvangen van iedere schuit door een paard getrokken één blank (drie en driekwart cent) en van ieder mens tussen Rotterdam en Delft varende, vijf groot (vijf groot is twaalf en een halve cent). Van de Schans tot Overschie zou zekere Adriaen Willemsz. van der Chys de kade - het jaagpad - maken en onderhouden zonder iets te geven, mits hij of zijn nakomelingen van iedere schuit met paard één blank, van een marktschuit twee blank mochten heffen.

De ellende was hiermee nog niet ten einde, zoals kan blijken uit deze aantekening in margine op een afschrift van de kroniek van Van Waerschut: de erfgenamen - aldus staat er - van deze aannemers in gebreke blijvende, 't zij door armoede of nalatigheid, zoo is deze weg en het onderhoud van dien aard aan de stad gekomen en vervallen, teste J. Oudaen. In elk geval verkeerde de weg, die tevens de westelijke kade van de Schie was, in 1666 blijkbaar in zo slechte conditie dat die tussen Proveniershuis en Heul door het hoge water op twee plaatsen doorbrak, waarbij veel land onderliep. En het betrof hier nog wel een hoofdweg - men kan dus begrijpen hoe het in de 17de eeuw met de andere wegen rond de stad gesteld was!

De buitenkaden van de stadsvesten, de singels, oorspronkelijk in het geheel niet voor het verkeer bestemd, waren niet verhard en zó smal dat niet meer dan twee mensen naast elkaar konden lopen, wat trouwens geheel paste in het oude systeem van verdediging. Pas in 1615, toen de vest tussen de Delftse Poort en de Delfshavense Binnenweg (Coolvest) werd uitgediept, gebruikte men de uitkomende specie om de buitenkade te verbreden en de daardoor verkregen singelweg beplantte men in het volgend jaar met lindebomen en wilgenpoten.

In 1616 had de aanbesteding plaats voor het graven van de nieuwe Schiedamse vest - later weer gedempt - en zoals ik reeds zei, werd in 1617 de Binnenweg, die toen nog beide vestgedeelten scheidde, vóór de Coolse Poort doorgegraven en in de opening een ophaalbrug geplaatst; de veiligheid was daarmee verzekerd. In 1620 maakte men de gehele singel, van de Delftse Poort tot aan de Westzeedijk, verder af en hoogde die, in verband met een wijziging in de waterstaatkundige toestand, ongeveer 5 à 6 voet, zoals men kort tevoren ook de vestkade aan de stadszijde - daar ongeveer 4 voet - omhoog had gebracht. Dit was nodig omdat ter verruiming van de Schieboezem de Westvest op gelijk peil moest komen. Sedert de bijtrekking van het Rode Zand in het stedelijk verband, was dit gebied op het peil van Cool, waarmee het waterstaatkundig één was en de Westvest, waarop dit stadsdeel uitwaterde, lag dus gemeen met de poldersloten, was daarom aan de Delftse Poort door een sluisje gescheiden van de hoger liggende Schievaart, waarop de Coolse watermolens (Poortstraat) het polderwater uitsloegen. Met deze wijziging ging een verhoging van de straten en vermoedelijk ook van de erven in het stadsgebied tussen Weste Wagenstraat, Leeuwenlaan en Vest gepaard, maar dit kon niet verhinderen dat de hier bedoelde buurt, de Zandstraat met omgeving, tot aan de sloop ervan, bij het volk "de polder" bleef heten.

Ter vervanging van de sluis aan Coolhoek, waarvan al gewaagd wordt in de oude keurboeken 3 en 4 van Schieland, bouwde men in 1620 aan het zuidelijk einde van de nieuwe vest (Vasteland) de duikersluis, waaraan zó hard gewerkt werd, dat de kroniekschrijvers uit die dagen, het belangrijk genoeg vonden daarvan melding te maken - in 20 dagen werd er 200.000 steen aan vermetseld. Het zou nog een kwart eeuw duren eer aan de noordoostzijde van de stad de buitenkaden van de vest, de singels, in enigszins gelijke toestand waren gebracht als die aan de westzijde. De aanleiding daartoe was indirect de behoefte aan bruikbaar woonterrein buiten de poorten, omdat de open grond daarbinnen zo goed als verbruikt was.

Om hieraan tegemoet te komen en zeker ook wel om uit deze omstandigheid enig profijt te trekken, had de eigenaar van een weide buiten de Hofpoort, het zogenaamde Franseveld tussen Rotte en Hofdijk, deze in 1641 door de landmeter Stampioen ten verkoop laten verkavelen. De opbrengst van de 38 percelen, elk 30 tot 39 voet breed en 126 tot 232 diep, beliep in totaal 9600 gulden en 24 gouden dukaten, maar de zes kopers zagen blijkbaar meer voordeel in een andere verkaveling, welke echter al spoedig leidde tot een zeer intensieve bebouwing, in de 19de eeuw verdicht tot een complex van hofjes, gangen en sloppen.

Tegenover dit Franseveld vond men vóór 1644 een lange houten brug over de Rotte, die alleen verbinding gaf met de singel in de richting van de Goudse Poort; want ten westen van deze brug lag tussen beide armen van de Rotte, tegenover de vesttoren Pompenburg, een eilandje (Couwenburgs eiland). In laatstgenoemd jaar echter werd deze brug over de Rotte, de Lange brug, weggebroken en vervangen door twee houten bruggen langs de Vest: één waar de vaste stenen brug bij het verlaat lag en de andere tegenover de Botersloot. Nadat de stad een gedeelte van de op het eilandje liggende blekerij had aangekocht en aan de waterkant van een houten schoeiing voorzien, kon nu langs de buitenzijde van de Stadsvest, tussen Delftse Poort en Oostpoort, een doorgaande weg verkregen worden, een singel die in 1644 en 1645 met iepenbomen beplant werd. De breedte van de singels was in 1643 op 24 voet bepaald, zodat vooral aan de Goudsesingel tal van huizen, die daar buiten de nieuwe rooilijn op stadsgrond stonden, moesten verdwijnen.

Voor zover er voor de 18de eeuw van verharding op deze singels sprake was, bestond die uit puin of koolasdek, en hoewel het peil reeds tijdens de Jonker Fransenoorlog blijkbaar boven het niveau der polderwegen lag - immers de aanvallers konden er dekking achter vinden - was dit toch ook lange tijd daarna nog vrij laag, in overeenstemming met de toenmalige stand van het vestwater. Toen immers in 1637 de Lekdijk boven Culemborg doorbrak en een groot deel van Holland onderliep zodat men met turfponten van de Goudse Poort over kaden en velden naar Gouda voer, stak men niet alleen gaten in de Rottekade maar ook in de Singel aan die zijde van de stad, om bij eb het water te kunnen lozen; de vest lag daar dus gemeen met de Rotte. Dat de vesten en de wateren van de binnenstad tevens dienden als boezem van Schieland, gaf in de 18de eeuw herhaaldelijk aanleiding tot klachten, omdat als gevolg van de op grote schaal uitgevoerde droogmakerijen in de omtrek, het binnenwater vaak op een peil kwam, dat het de aanliggende huizen onder water zette. Reeds in 1722 werd daarom ernstig gedacht over de aanleg van een tweede boezem ter ontlasting van de binnenstad, welk werk echter pas in 1769 zijn beslag kreeg en in 1775 voltooid was.

In de loop van de 17de eeuw werden de singels nog herhaaldelijk gehoogd, in 1676 zelfs weer 3 voet, waarna men ze in dat jaar opnieuw beplantte - niet onmogelijk, omdat men in het kritieke oorlogsjaar 1672, toen ook hier "groote preparatie ter oorloge" gedaan werd, uit militaire overwegingen de oude bomen had omgehakt. Ook raakten de singels met hun achterland meer en meer bebouwd, zij het dan niet altijd met instemming van de stedelijke regering die vooral in het laatste kwartaal der 17de eeuw deze ontwikkeling buiten de vesten met lede ogen aanzag. De bestrating bleef, misschien juist daarom, nog lang achterwege. Tussen 1734 en 1738 werden de singels tenslotte toch bestraat.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

11 Juni 2019