Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Bronnen van ongenoegen te Rotterdam anno 1783

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Bronnen van ongenoegen te Rotterdam anno 1783

Hertaling.

Rapport van de Heren door Hun Edele Groot Mogenden gecommitteerd, tot het onderzoek op de sources van ongenoegen, wantrouwen en herstel der rust te Rotterdam.

Enkele zakkendragers, die er ontevreden over waren in de Diemermeerse Courant afgeschilderd te zijn als personen die weigerden dank te betonen aan de prins van Oranje, stellen voor bij het naderen van de 8ste maart 1783, of, daarna, achter het klooster of op meer plaatsen in de stad feest te vieren en te dien einde bepaalde erepoorten, die in het jaar 1766 ook dienst hadden gedaan, te illumineren. Dit voorstel werd door circa twaalf personen beraamd, maar vervolgens door 20 of 30 personen overgenomen zijnde, begeven 4 of 5 van hen zich naar het huis van de president-burgemeester Van der Heim. Daar doen zij de burgemeester het verzoek - en er wordt door hem, na het inwinnen van enige informatie meegedeeld, dat hij burgemeester dit alleen niet kon toestaan, maar dat de hoofdlieden van het gilde zich te dien einde op het stadhuis in de burgemeesterskamer moesten vervoegen. Daarop richten deze ijveraars (na het gesprek met burgemeester Van der Heim) zich tot twee der hoofdlieden van hun gilde. Vergezeld van vele anderen, naar schatting zo'n 20 personen, richten zij zich tot de Kamer van de hoofdlieden; geven aldaar hun verlangen te kennen, en dringen erop aan, dat de hoofdlieden dadelijk het verzoek om de erepoorten aan de burgemeesters zouden doen.

De hoofdlieden besluiten, na het opperen van enige bezwaren, dat twee van hen de raad en de goedkeuring van de burgemeesters zouden gaan vernemen, en ten gevolge daarvan begeven Leendert Aardenhout en Pieter van Gent zich naar de burgemeesterskamer, alwaar de burgemeesters Van der Heim en Bogaart aanwezig zijn. Zij stellen de burgemeesters eenvoudigweg op de hoogte van het verlangen van sommige gildebroeders, om de erepoorten, die in het jaar 1766 dienst hadden gedaan, tegen de aanstaande 8 maart te mogen gebruiken, en wel, zonder aan te dringen, maar alleen bij wijze van het vragen van raad, met toevoeging dat zij zich zouden gedragen zoals de burgemeesters goedvonden te ordonneren.

Daarop wordt hun verzoek dadelijk, zonder dat zij buiten hadden hoeven staan, ingewilligd, en door burgemeester Van der Heim wordt gezegd, dat het oprichten van erepoorten wel schikte als er geen ongeregeldheden bij plaats zouden vinden, "dat zyne Hoogheid zulke dingen wel waardig was, om 'er vreugde voor te bedryven". Verder kregen de hoofdlieden te horen dat zij het volk wat stil moesten houden. Ook vroegen de hoofdlieden of zij dan wel een glaasje wijn konden geven, en of zij de zakkendragers konden trakteren om ze in rust en vrede bij elkaar te houden. De hoofdlieden keren terug, en rapporteren dat de erepoorten waren ingewilligd. Weliswaar met minder vuur dan de president-burgemeester dit had gedaan, want zij begrepen dat er geen traktaties of het schenken van wijn behoorden plaats te hebben. Van genoemd besluit van burgemeesters wordt dadelijk kennis gegeven aan het College van Fabricage. De stadsbouwmeester gelast eraan gehoor te geven, en verder wordt, op verzoek van de hoofdlieden bij de fabriekmeesters gedaan, met voorkennis van burgemeesters nog gelast, de erepoorten door de stadsarbeiders op de Nieuwemarkt te laten brengen, zoals dat ook in het jaar 1766 was geschied; met deze niet vereiste toevoeging, (waardoor men op de wens der zakkendragers en korenmeters vooruitliep,) dat, wanneer bij die gelegenheid om enige handreiking van het stadsvolk werd verzocht, men dat ongemerkt zou kunnen laten geschieden.

Aan deze order is in de ruimste zin voldaan. De erepoorten zijn door een stadswagen en stadswerklieden voor het zakkendragershuis gebracht, en vervolgens zowel door stadsvolk als door zakkendragers opgericht, terwijl verder op een nader verzoek in de namiddag gedaan, het gebruik der lampions van betreffende stadswegen volgde. Het eerste gedeelte is door vroedschap d'Efoury als fabriekmeester toegestaan, het tweede gedeelte werd afgewezen, met toevoeging, dat het niet voor rekening van de stad maar voor eigen rekening behoorde te geschieden, als zij wilden illumineren. Voorts werd aan de zakkendragers toestemming gegeven een van de oude vlaggenstokken die bij het stadstimmerhuis lag, te gebruiken, zonder dat voldoende blijkt of daarom ook is verzocht, zoals men uit de notulen der fabricage zou opmaken, als men niet uit diverse getuigenissen het tegendeel zou moeten veronderstellen. Met zekerheid kan men echter melden, dat het zakkendragershuis op de 8ste maart heeft gepronkt met twee à drie vlaggen, waarvan er een van het wapen van de heer stadhouder was voorzien, en dat die de gehele dag gewapperd hebben.

Verder kunnen wij U Ed. Groot Mogenden informeren over het plezier dat de zakkendragers hadden, dat nu en dan enigen van hen op het dak geklommen zijn, en "Hoezee" geroepen hebben. Dat was onder andere om twaalf, drie of vier uur, en ook eens voor het 's avonds donker geworden is en dat Jeremias van Tongeren, die in die tijd als stadstorenwachter dienst deed, dan telkens een deuntje op de klarinet meegespeeld heeft. Dat geschiedde in het bijzonder in de namiddag, toen professor Hofstede in gezelschap van een andere korte persoon in het zwart gekleed, op het middengedeelte van de markt voor het zakkendragershuisje ging staan, toen aldaar meer dan gewone drukte bespeurd werd. De menigte verdrong elkaar om op het dak te klauteren, alwaar men driemaal "Hoezee" schreeuwde, hetgeen gevolgd werd door het spelen van het lied Wilhelmus van Nassouwe op een schalmei of dergelijk instrument, waarop de eerder genoemde professor Hofstede met het gedistingeerd afnemen van zijn hoed en een diepe buiging deze zakkendragers groette. Voorts zijn de opgerichte erepoorten 's avonds geïllumineerd geweest en de lampions door een zekere Barend Kloppenburg gevuld. Hij heeft daar geen geld voor genomen, maar toen hem om de rekening gevraagd werd, in hoofdzaak aan de zakkendragers gezegd, dat hij dat aan hen schonk, omdat zij zich bij die gelegenheid als stille vreedzame burgers gedragen hadden. En tenslotte, is er in de erepoorten een kastje geplaatst geweest met een vers in grote letters geschreven van de volgende inhoud:

Dat kastje is door het stadsvolk neergezet met behulp van zekere Jan van Hof, die niet alleen volgens de onderzoeken door ons gedaan, maar ook volgens de informatie erover in maart 1783 bij schepenen ingewonnen, als auteur ervan gehouden kan en moet worden.

Dan is dit alles slechts een beuzeling in vergelijking met hetgeen verder omtrent en op gemelde 8 maart 1783 in het overige gedeelte der stad gebeurd is. Het gemeen geruggesteund door de autorisatie om feest te vieren, die aan de zakkendragers was verleend, gaat door, zelfs in presentie van de dienaren van justitie, met de reeds aangevangen en niet gestuit wordende bedelarijen en geldafpersingen, die zo algemeen geweest zijn dat bijna geen huis ervan gevrijwaard is gebleven en zo vaak, dat het door sommigen tot 30, ja tot 50 maal is herhaald. Wanneer men deze onbeschaamde bedelaars met dubbeltjes trachtte af te schepen, eisten zij stoutmoedig grover geld; wanneer men die eis niet spoedig of ruim voldoende inwilligde, riepen de jongens weleens: "komaan naar Van der Heim toe, die geeft acht zesthalven tegelijk", en zetten verder hun verzoeken kracht bij met dreigementen de ruiten te zullen inslaan. Als blijk dat het ernst was, werd er niet alleen aanhoudend gebeld, maar dikwijls gescholden, op de deuren gebonsd, en aan sommigen, die weigerden toegevoegd:

"Dan zullen wij jou bliksems vannacht wel vinden en doen geven; - dat zij het wilden en gvd zouden hebben, - dat zij de 8ste maart baas zouden zijn en het huis omver zouden halen".

En teneinde dat men daar niet aan zou twijfelen, namen deze rustverstoorders de huizen accuraat op, herinnerden elkaar eraan om, degene die weigerde, op te tekenen, en toonden door het inslaan van enkele ruiten bij diverse lieden, dat het hen niet aan moed ontbrak, om hun dreigementen uit te voeren.

Op de 8ste maart zelf was nochtans de losbandigheid het allersterkst. Belachelijke en verschrikkelijke vertoningen wisselden elkaar af; hier ziet men een troep jongens van allerlei leeftijden met Oranje-mutsen, patroontassen en linten versierd, daar een groot aantal gewone volksvrouwen, waarvan de voorste een soort van zotskap ophad, met een luidruchtig gezang en geschreeuw hand in hand dansende herrie maken. Elders zag men een molenaarswagen onder een woest geschreeuw en zwaaiend met de hoeden door de straten rijden, terwijl de molenaarsknecht op een der paarden gezeten, een modieuze vrouwenmuts op het hoofd, en een fles in de hand had; verder een gezelschap mannen met versierde bogen en kroontjes die hun vreugde door een luidruchtig "Hoezee" uitboezemden. Was het hierbij gebleven, men had deze dwaasheden over het hoofd kunnen zien, maar het was niet slechts een toneel van woeste vreugd, dat binnen Rotterdam werd vertoond, maar tevens een van moedwil en openbaar geweld.

In de Boompjes en op het Haringvliet worden enige fatsoenlijke lieden door vrouwen, die versierde bogen droegen, genoodzaakt daaronder te bukken. Op de Beursbrug werd een ander tegengehouden en genoodzaakt geld aan de bacchanten te geven of met hen te drinken. Op de Nieuwemarkt werd een bakker al 's morgens om 7 uur naar Oranje gevraagd, en aangezegd, "dat hij voor den donder op die dag niet meer zonder Oranje op de markt moest komen". In het Achterklooster wordt een man op jaren tot tweemaal toe naar Oranje gevraagd, alsook of hij voor de tien of voor de veertien was, (een vraag, die, daar zij op twee partijen in de vroedschap zinspeelde, geen gering licht verspreidt over de oogmerken van hen, die deze rust verstorende beweging veroorzaakt hebben) met bedreiging hem in het laatste geval over de muur in het water te gooien.

In de Oppert wordt een koopman genoodzaakt Oranje op zijn hoed te zetten, en daarmee te zwaaien, ook al onder bedreiging van hem in het water te gooien of dood te slaan. Een wijnkoper krijgt op de Botersloot hetzelfde onthaal, en wordt op de rollaag van het water gedrongen. Een chirurgijnsknecht wordt op de Hoogstraat, omdat hij geen Oranje-pas had, beledigd, met steniging bedreigd, en men maakt reeds een aanvang met hem van de kaaien te trekken, toen hij op tijd door zijn meester ontzet werd. Twee andere personen, die zich uit voorzichtigheid van Oranje op de borst voorzien hadden, worden, de een in de Breestraat, de ander bij het bolwerk feitelijk aangevallen, en het Oranje op de hoed gezet. Hetzelfde lot treft een boekverkoper op de Hoogstraat, een chirurgijnsleerling op het Haagse Veer. Twee juffrouwen worden op dezelfde plaats door twee varensgezellen gedwongen Oranje op hun borst te dragen. Vier manspersonen doen een koets stilstaan en dwingen de koetsier een Oranje-strik op te zetten. Een stadshellebaardier, naar Oranje gevraagd, beroept zich op zijn montering, doch tevergeefs, hij wordt gedrongen en gestoten, zijn hoed van het hoofd geslagen en vertrapt. Een kantoorbediende, ook voor dezelfde zaak aangerand bij de Beurs, en niet spoedig Oranje kunnende vinden, wordt niet alleen bedreigd, maar ook meteen vastgepakt om in het water gesmeten te worden, maar Oranje gevonden hebbende, wordt het op zijn hoed, de hoed op zijn hoofd gezet, en hij genoodzaakt, om aldus versierd met zijn aanvallers te dansen en te springen.

Dat dit genoeg mag zijn, om U Ed. Groot Mogenden te doen zien - trouwens de bijlagen zijn hierbij gevoegd, leveren van dergelijke excessen nog zeer vele voorbeelden op, - dat bijna in alle gedeeltes van de stad de veiligheid op 's Heren straten openlijk werd geschonden. Wij gaan er nu daarom toe over, om enige voorbeelden uit de vele gevallen naar voren te brengen, teneinde duidelijk te maken, dat ook vele ingezetenen in hun huizen zelfs geen veilig verblijf tegen de tomeloze woestheid en dolle muitzucht van een driest gepeupel gevonden hebben.

Een gedurig geschel was een voorbode van een tot in de nacht durende bedelarij. Een bedreiging het huis te tekenen, met hun driehonderden straks weer te komen, de deur open te trappen, het huis omver te halen, was het gevolg van een weigering, - het zeggen tegen de een dat het hun drie stenen meer zou kosten, tegen de ander, dat als hij niet illumineerde, zij de ruiten zouden inslaan en het huis naar den donder helpen, gaf stof tot billijke vrees. Het gooien met stenen en hetgeen vervolgens plaatshad, deed zien, dat de vrees, die men had opgevat, bewaarheid kon worden. Zes bekende burgers werden in hun huizen gedwongen Oranje op te zetten, en één van hen om hoezee te roepen. Bij een koekbakker werd quasi ter ere van de prins een koek weggenomen. In het huis van een broodbakker dwong men de vrouw mee te dansen, terwijl men het brood uit de winkel roofde om het op straat te smijten en te vertrappen. Bij een andere bakker plunderde men de hele winkel en eiste van hem en zijn vrouw om een eed af te leggen, dat zij geen goederen meer in de winkel hadden. De knecht van een theeverkoper werd, omdat hij geen pas (zo noemde men het Oranje-teken) vertonen kon, door het voorhuis gesleept. En tenslotte (om hier niet nog meer gevallen te melden) moest een oude man in zijn huis ondergaan, dat hij bij de kraag gegrepen, naar zijn pas gevraagd werd, en of hij voor tien of veertien was, benevens bedreigd, indien hij geen Oranje vertoonde, vermoord te zullen worden, terwijl zijn op het pothuis staande glas op straat werd gesmeten; en naar zijn dienstmeid 's avonds bij het openen van de deur met een ontbloot mes gestoken werd.

Akelige toestand zowaar, van een stad, waar iedere ingezetene behoorde te mogen kunnen rekenen op de voorzorg en waakzaamheid van de politie en justitie om in veiligheid te zullen leven! Maar hoe akelig het zich ook toonde, zo wordt het beeld van de toestand waarin de ongelukkige burgerij van Rotterdam zich bevond, nog treffender, wanneer men zich voorstelt, dat in de namiddag van die dag een bende van twee à driehonderd scheepstimmerlieden door de stad trok, en haar gehechtheid aan de heer erfstadhouder op een heel oproerige wijze toonde. Het zou een vervelende herhaling zijn, Edele Groot Mogende Heren! van woeste en baldadige daden, wanneer wij hier alle excessen zouden willen weergeven, die door hen gedurende deze optocht gepleegd zijn, en waarvan wij reeds voorbeelden, waaronder de zoëven opgegeven feitelijke agressieve daden in de huizen van enige ingezetenen, meegedeeld hebben.

Wij zullen hier dus alleen de uitslag openbaren van het onderzoek door ons naar de aanleiding gevende oorzaken en het begin van deze schrikverwekkende vertoning gedaan. Daaruit is ons gebleken, dat de scheepstimmerlieden van de Admiraliteitswerf al vroeg in de morgen enig arbeidsvolk, dat aan de opbouw van 's Lands Arsenaal werkte, aangezet hebben om zich van Oranje-tekenen te voorzien. Dat zij omtrent half zeven in de ochtend zijn begonnen met zingen en schreeuwen, en dat zij reeds om zeven uur bijna allemaal van Oranje-strikken voorzien waren; dat er na die tijd niet meer gewerkt is, maar dat er een luidruchtige en kinderachtige vrolijkheid heeft plaatsgehad, die geduurd heeft tot omtrent drie uur in de namiddag. Toen is het hek van de werf, dat op last van de equipagemeester gesloten is gebleven, opengeraakt, en zijn zij vandaar eerst naar de werf van de Oost-Indische Compagnie gegaan. Vervolgens gingen zij naar de particuliere scheepstimmerwerven, alwaar zij onder het luiden der klokken op de schepen en het schreeuwen van "Hoezee vivat Oranje", het aan het werk zijnde volk, door hen met hun eigen gereedschappen te bedreigen, ja zelfs van het dreigen hen in het water te zullen gooien, hebben laten ophouden met werken; zoals aan U Ed. Groot Mog. reeds ampel is gebleken uit de in de gecombineerde vergadering beëdigde verklaring, waaruit wij alleen nog opmerken, dat onder die bende scheepstimmerlieden zich twee à drie personen bevonden hebben, die uit hun vreemde kleding of ongewone wijze van over het hout te enteren, zijn opgemerkt.

Om te ontdekken op wiens last het hek van de werf is opengedaan, en of de geruchten - dat op dat tijdstip enig geld aan de scheepstimmerlieden is uitgedeeld - gegrond waren, hebben wij het nodige onderzoek gedaan. Omtrent het eerste hebben wij uit hoofde van de tegenstrijdige verklaringen niets beslissends kunnen ontdekken; terwijl ons omtrent het andere punt niets meer is gebleken, dan dat, eerst voor de equipagemeester Van Staveren, - zijn huis, zoals ook voor dat van burgemeester Van der Heim, in het voorbijtrekken "Hoezee" geschreeuwd is en daarna, door enige bazen van de werf geschenken, ofschoon van weinig belang, gegeven zijn. Ziedaar, Edele Groot Mogende Heren! een kort verslag van ons onderzoek omtrent het voorgevallene op de beruchte 8 maart, waarom wij er geen bezwaar tegen hebben met vroedschap Elsevier te erkennen: dat dit een toneel van verschrikking, afpersing, knevelarij, muiterij en geweld heeft opgeleverd. Tevens betuigen wij er onze verwondering over, dat de wethouderschap van de stad Rotterdam, die van de gebeurtenissen ooggetuige geweest was, ja die zelfs, toen zij van de optocht der scheepstimmerlieden in kennis was gesteld, in deliberatie had genomen om de alarmknop te doen trekken, het heeft willen doen voorkomen, dat er slechts enige losbandigheden onder het gemeen hadden plaatsgehad, en dat alle gewelddadigheden waren voorkomen, zodat niemand van de burgers in zijn huis, goed of bezittingen enig wezenlijk nadeel was toegebracht.

Uit de door ons ingewonnen bewijzen volgt ontegenzeglijk het tegendeel, - daar er blijkt dat verschillende burgers zijn aangerand, in hun huizen gemolesteerd en van hun goederen beroofd zijn, ja dat de zogenaamde Oranje-vreugde aan diverse ingezetenen hun gezondheid gekost heeft, menen wij uit dit alles (om hierop vooralsnog niet verder te reflecteren) er tenminste veilig mee te mogen besluiten, dat de door ons gegeven beschrijving, met geen te sterke kleuren is ingeschilderd, - dat de voorstelling van hetgeen vroedschap Elsevier alsook zijn bejaarde moeder op die dag is overkomen, geenszins overdreven is; - en tenslotte dat de voorzorgsmaatregelen, die de genoemde vroedschap door het inpakken en opbergen van zijn waardevolle goederen tegen plundering, waarmee hij bedreigd werd, heeft genomen, zo vreemd niet zijn, als de wethouderschap meent. Dit geschiedde nadat net dezelfde voorzorgsmaatregelen door graanhandelaren en door een predikant, die, volgens de geruchten, hetzelfde lot boven het hoofd hing, in het werk zijn gesteld. En dat was, zo het ons voorkomt, niet zonder grond, aangezien de geringe voorzorgen, tegen de luidruchtige viering van die geduchte dag genomen, vergeleken met de toenemende excessen, juist niet zeer geschikt waren om hem te bevrijden van de ongerustheid over de uitvoering van de dreigementen, die zoals uit verschillende verklaringen blijkt, meteen heeft plaatsgehad.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

10 Juli 2020