(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen) |
Terug naar het Engelfrieten overzicht |
---|
Naar beneden |
---|
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER
De brand van Rotterdam
Het dierbaar plekje grond
Voor tienduizenden Rotterdammers is het begrip, beantwoordend aan "het dierbaar plekje grond, waar eens mijn wieg stond", in de rook van een brandende stad opgegaan. Het is verdwenen in een chaos van puin en overdekt door een nieuwe grond, opgeworpen door nijvere puinruimers, die al vlug de laatste resten van wat eens Rotterdams binnenstad was, hebben opgeruimd. Velen zijn vaak nog even naar dat plekje getogen en ze hebben de desolate toestand er van, de ruïne van heel hun verleden, diep in hun geheugen gegrift. En toch, menigeen moet wel eens getuigen, dat de herinnering verbleken gaat. Niet zozeer die aan het Rotterdam, zoals we het kenden, dan wel die van de walmende, riekende puinhopen, waaronder nog weken na de catastrofe de lijken lagen van misschien wel bloedverwanten, vrienden of bekenden. Er is nadien zoveel gebeurd. Ons geestelijk weerstandsvermogen heeft in een periode van enkele jaren moeten verwerken, wat tot voor kort voor de meerderheid der mensen een kwestie leek van generaties, een ervaring van een eeuw geschiedenis. Maar merkwaardig genoeg beginnen steeds de beelden zich in onze herinnering te kristalliseren, die ons het naast en daardoor het dierbaarst waren. Menigmaal pogen we ons het verleden, hoe het was, weer in de herinnering te halen. Dan ontmoeten we de grootste moeilijkheden ten aanzien van de betrekkelijk korte tijd, dat de binnenstad van Rotterdam een verwarde, smeulende puinhoop was, waar men op sommige plekken slechts met levensgevaar komen kon. Dit Rotterdam heeft ons tot in het diepst van ons hart geschokt. Laten we het eerlijk bekennen, we hebben er in stilte een traan om gelaten. Wie kan de stad vergeten met de geweldige, ten hemel reikende rookkolom er boven? Zeker niet degenen, die er alles wat ze bezaten verloren.
De brand van Rotterdam
Minstens vijfentwintigduizend woningen waren door de brand verwoest. Die brand heeft weken lang geduurd en hij is eigenlijk op de eerste oorlogsdag al begonnen. De catastrofe ontstond na het meedogenloze bombardement van de veertiende mei, tevoren echter zijn gehele blokken uitgebrand en het staat officieel nog niet vast, wat er precies gebeurd is in de driehoek Boompjes - Leuvehaven - Scheepmakershaven - Wijnhaven. Tijdens de gevechten ontstond er op verschillende plaatsen brand. Uit eigen ervaring weten we, dat al op de late avond van de tiende mei achter de Schiedamse dijk hier en daar de vlammen uitsloegen. Rotterdam werd al direct de fakkel, die de Duitse vliegtuigen des nachts de richting aanwees. Waar de brand van Rotterdam precies ontstaan is, zal vermoedelijk nimmer worden uitgemaakt. Er verscheen trouwens nooit een officieel rapport over. De Duitsers hebben hun misdaad zoveel mogelijk willen verdoezelen. Ze vaardigden direct een streng verbod uit tot het publiceren van gegevens, alsmede tot fotograferen. De toestand is bovendien van het begin af aan zeer verward geweest, een algemeen overzicht viel praktisch niet te verkrijgen.
De brand op het vliegveld Waalhaven deed het eerst de roep van "brand" weerklinken. Reeds in de vroege ochtend van 10 mei sloegen daar de vlammen uit hangars en restaurant. Een angstwekkend gezicht. Boven de massa rook en vlammen cirkelden tergend langzaam de Duitse vliegmachines, op zoek naar geschikte afwerpplaatsen voor parachutisten en oorlogsmateriaal. Urenlang brandde het daar, terwijl overal in het rond gevochten werd. De soldaten van het Rotterdamse garnizoen hadden er de vuurdoop ondergaan, onverhoeds overvallen door een veel beter bewapende vijand. Terwijl bij de bruggen ook aan de Rechter Maasoever een felle strijd woedde - daar landden de Duitsers o.a. uit vliegboten - ontstond er door bominslagen de eerste brand aan de Wijnhaven. Dat was evenwel toch pas des avonds omtrent elf uur. De brand breidde zich snel uit. Hier kon de brandweer optreden, aangezien geen Duitse scherpschutters het werk belemmerden zoals dit op de Linker Maasoever het geval was, waar de brandweerlieden, die naar Waalhaven wilden met hun spuiten, beschoten werden. Tegen middernacht brak er na bominslag brand uit in het gebouw van de Twentse Bank aan de Blaak. Overal in de omgeving was toen reeds door bommen zware schade aangericht. Op het Beursplein waren in de rijweg diepe trechters geslagen. De Vissersdijk was door een paar ingestorte huizen versperd. Boven deze verwoesting uit loeiden de vlammen. De brandweer nog niet wetend welk een taak haar wachtte, zette zich aan het blussen. Er werd enig resultaat bereikt. Spoedig evenwel zou blijken, dat er wel een begin, maar geen einde was.
De eerste Pinksterdag volgde op twee tamelijk rustige dagen, de vrijdag en de zaterdag, waarop wel hier en daar bominslagen grote schade veroorzaakten, maar toch geen branden van gevaarlijke omvang ontstonden. Op de zaterdag stroomden de Rotterdammers de straat op, zich weinig gelegen laten liggend aan mogelijk luchtalarm. Er verstreken trouwens vele uren, voordat er weer Duitse machines in de lucht waren. Die had de invaller blijkbaar elders nodig, waar een fellere tegenstand gebroken moest worden. Bovendien, de hoofdmacht was nog niet de Moerdijkbrug over. Tot het zover was, hadden de Duitsers in Rotterdam de taak, de Maasbruggen te veroveren en in handen te houden. Ze hielden het Prinseneiland en een gedeelte van Feijenoord bezet. De wandelende Rotterdammers gingen de schade bekijken. Geen sterveling had nog enig idee, van wat er komen ging. Allerwegen was men op bevel van de politie bezig, de ramen dicht te timmeren en vernielde buitendeuren in orde te brengen. Officiële publicaties over de oorlogshandelingen in Rotterdam wachten nog op verschijning. Het kan hier niet de plaats zijn, er zelfs ook maar een benaderend verslag van te geven. Op die zaterdag vóór Pinksteren leek het, alsof men de toestand in handen had. Niemand wist toen, dat zich nog op verschillende punten van de stad Duitsers verborgen hielden, om zodra dit nodig en mogelijk was, tot in het hart van de stad verwarring te stichten, zoals ze dit dra op de Coolsingel zouden doen, waar een formele veldslag geleverd is.
De eerste Pinksterdag brak aan in een stralende ochtend. Inmiddels was van hogerhand de mensen duidelijk gemaakt, wat ze nog lang niet allemaal bevroedden, n.l. dat het oorlog was en levensgevaarlijk op straat. Godsdienstoefeningen werden verboden, wegens het gevaar van bominslag. Desondanks waagden zich velen op straat. Onrust dreef hen blijkbaar voort, de hoop iets te weten te komen. De radio gaf slechts onvolledige berichten of de een intense beklemming veroorzakende waarschuwingen van zoveel en zoveel vliegtuigen, die in deze en die richting vlogen. Omstreeks tien uur in de morgen verschenen de Duitsers weer in de lucht. Het duurde niet lang, of de bewoners van de binnenstad, die uit hoge ramen en van de daken de lucht afspeurden, bemerkten, dat de Marinierskazerne aan het Oostplein het doelwit was. Op de voorgaande dagen hadden de vliegtuigen al mitraillerend de toegangswegen er toe, voornamelijk de Nieuwe Haven afgestroopt, op alles en iedereen schietend. Op de Maasbruggen en op de Boompjes er vóór hadden de Duitsers ondervonden, wat het was, tegen behoorlijk gewapende en goed geoefende Nederlanders te vechten. Op die eerste Pinksterdag waren de Mariniers een levend bolwerk. Daarom meenden de Duitsers het beste te doen, door te proberen, hun kazerne te treffen. Het viel hun niet zo heel moeilijk, hun voornemen uit te voeren, aangezien de luchtafweer totaal onvoldoende was.
De eerste bom kwam op het Oostplein terecht. Andere bommen vielen dichterbij. Met één slag werden op de Hoogstraat twee winkelpanden in puin gegooid en toen hadden ze de Marinierskazerne te pakken. De brand, die hier ontstond, in een ongekende consternatie, gevolg van het eerste doelbewuste en op flinke schaal uitgevoerde bombardement, eiste al het materiaal van de brandweer op. Het gehele blok panden op de hoek van Nieuwe Haven en Groenendaal, grenzend aan de kazerne, stond dra in lichterlaaie. Het fraaie Ooglijdersgesticht was vrijwel verwoest en een rokende puinhoop. Op het Oostplein brandde de grote bakkerij van Teurlings en op de Hoogstraat vatten enkele panden vlam. De voorraadloods van de kazerne ging er eveneens aan, zodat de daar opgestapelde munitie begon te ontploffen. Met man en macht is hier gewerkt om te behouden wat er te behouden viel. Zo was het trouwens op verschillende plaatsen van de stad gegaan. Op het Prinseneiland ontstond reeds zaterdag door het schieten van de Boompjes al brand in een partij vaten teer. De vlammen sloegen naar de huizen over en door een opstekende oostenwind werden enkele blokken het slachtoffer. Hier moest het blussingswerk, voor zover dit mogelijk was, met levensgevaar geschieden. Overal zaten de mensen in de kelders, want er werd door een batterij, die naar later uitkwam, in de Kralingerhout was opgesteld en uitstekend gecamoufleerd, met granaten geschoten. Het Prinseneiland is gedurende de eerste oorlogsdagen zwaar gehavend, maar het kreeg gelukkig zijn aandeel niet in de grote catastrofe, waaraan de binnenstad ten prooi viel. Het is natuurlijk niet doenlijk, een overzicht te geven van de branden, die telkens weer op verschillende plaatsen uitbraken. We vermelden slechts, dat in de IJsselhaven een Engels munitieschip in brand raakte, gelukkig echter kon worden leeggehaald, twee loodsen daar eveneens. Eén zat propvol met hooi voor het leger.
Pinkstermaandag begon het ook op de Boompjes te branden en aldus had de grote brand van dinsdag 14 mei, met de vuurhaarden elders, zijn beangstigende voorlopers. Al die branden ontstonden, terwijl er geregeld luchtalarm moest worden gemaakt en de Duitse vliegtuigen menigmaal in alle richtingen schoten. Aanvankelijk honderden, spoedig duizenden mensen, die enkele dagen bijna onder de grond hadden geleefd, moesten voor de branden uit, hun heil in de vlucht zoeken. Karavanen vluchtelingen kwamen de binnenstad in, met de vlammen en het oorlogsgewoel achter zich. Vanzelf trokken ze verder, naar het westen en het oosten, waar de wegen en straten vol werden van allerlei groepjes, die de vreemdsoortigste have met zich meevoerden. Het was het voorproefje van een komende, ontzettende ellende.
Die dinsdagmorgen was de spanning in de stad ten top gestegen. Reeds waren er hele wijken ontvolkt, andere overladen. Allerwege was de burgerij getuige geweest van terugkerende , dodelijk vermoeide soldaten, van uitrukkende troepen, van bominslagen, van inderhaast opgeworpen barricaden, van schermutselingen. De radio had beangstigende berichten doorgegeven. De Duitsers waren de Moerdijkbrug over en Dordrecht gepasseerd. Ze naderden Rotterdam. Nog steeds hangt een waas van geheimzinnigheid over het voorspel van het bombardement. Radio Bremen, waarnaar slechts weinigen hadden geluisterd, had de Rotterdammers bezworen hun stad te verlaten. Want de Duitse legerleiding zou niet aarzelen van Rotterdam een tweede Warschau te maken, indien het Nederlandse leger geen doortocht door Rotterdam en overtocht over de bruggen van de brede Maas gaf.
Dinsdagmorgen 14 mei.
De meerderheid der Rotterdammers was zich niet bewust, wat hun in de meest letterlijke zin boven het hoofd hing. Langzaam verstreek de ochtend. Velen gingen nog even uit noorden, westen of oosten de stad in, om poolshoogte te nemen. De een probeerde naar zijn zaak of bedrijf te komen, de ander, nieuws te horen over in de geteisterde of bedreigde wijken wonende familieleden. Nog steeds waagt men zijn leven, zonder dit volledig te beseffen. Het wordt elf uur, dan twaalf uur. Er zit iets in de lucht, dat menigeen de binnenstad doet verlaten. Maar dan tegen één uur worden velen op de terugweg door de catastrofe verrast en moeten bij het onheilspellende luchtalarm snel beschutting zoeken op een plaats, veel te dicht bij het gevaarlijke centrum gelegen. Eén uur was het uur, waarop het aan de Rotterdamse verdedigers gestelde ultimatum verstreek. (Hierover moest nog wel enig licht verspreid worden door een officieel onderzoek). En direct daarop verschenen de vliegtuigen. Sommigen hebben er een veertig, vijftig geteld. Maar wie telde langer?
Laag vlogen de vliegtuigen over hun doelen. De afweer is volkomen uitgeschakeld, door gebrek aan munitie. Een enkele soldaat schiet op een dak met zijn geweer. Opeens regent het brisant- en brandbommen. De aarde siddert. In ongeveer een half uur tijd regende het bommen, op de huizen en in de straten. Voor de bewoners van de binnenstad was het alsof de wereld verging. Er zijn geen officiële rapporten gemaakt over het bombardement. Eigenlijk is dat geen wonder. De samenstellers zouden immers voor een hopeloze taak hebben gestaan. Want welke sterveling zou zich ergens kalm op een observatiepost hebben neergezet, om nu eens nauwkeurig te observeren en te controleren, wat daar in Rotterdam geschiedde? Elk levend wezen zocht uit zucht naar lijfsbehoud een goed heenkomen of verborg zich achter beschermende muren. Het kroop in kelders weg en lag met de handen over het hoofd, ieder ogenblik de dood verwachtend. Op het lawaai der inslaande bommen volgde even een adembenemende stilte, dan begon het gerucht van vallende stenen en krakende muren, spoedig overstemd door het loeien der overal uitslaande vlammen. Wat de brisantbommen uiteengeslagen hadden, werd door de brandbommen aangestoken. Vuurhaarden ontstonden letterlijk overal. Midden op de straat of halverwege in een huis, zodat de bewoners nog nauwelijks een uitweg konden vinden.
De toegangen tot verschillende kelders werden dichtgesmeten of hermetisch vastgeklonken, door de schok van een daverende ontploffing. Waterleiding en gasbuizen werden opengereten. Hier en daar stikten mensen in een kelder of vonden er de verdrinkingsdood, doordat de ruimte waarin ze beschutting hadden gezocht, langzaam maar zeker volliep. Dat waren vreselijke drama's, zonder toeschouwers, want een ieder, die zich bevrijden kon, vluchtte weg. De straten waren, toen men enigszins kon hopen, dat de vliegtuigen niet terug zouden komen, overvol met vluchtenden. Sommige mensen probeerden nog iets te redden, wanneer hun woningen niet onder bominslag geleden hadden. Maar meestal moest er een oude van dagen worden meegenomen, of een zieke, of kleine kinderen. En dan tevens wat lijfgoed, een deken of iets dergelijks. Uitzinnig van angst snelden de meesten langs de tonelen der verwoesting. Een kinderhand, uit een puinhoop stekend, resten van een menselijk lichaam, tegen een deur geplakt, een dode voor een raam, dit alles maakte de angst nog groter. En dan die loeiende vlammen, het sinister geknetter alom, de overal rond dwarrelende vonken en brandende stukken hout. Soms vloog een deken in brand, de enige, op een wilde vlucht meegenomen. Het brandende ding werd weggegooid. En verder ging het. Want de stad brandde en de vlammen zaten de mensen op de hielen.
Wanneer men de verhalen van ooggetuigen hoort, kan men er nauwelijks een samenhangend relaas uit opmaken. Het zijn wilde visioenen, een aaneenschakeling van schrikbeelden, verergerd door doffe wanhoop om een martelend: wat nu? We geloven niet, dat er in één stad van Nederland ooit zoveel geleden is als in het Rotterdam van mei 1940. En wanneer wij dit zeggen, doen we niets te kort aan hetgeen b.v. de bewoners van Arnhem, Roermond en Nijmegen hebben doorgemaakt. In Rotterdam brak in de sfeer van de vrede een ongekend, onvermoed oorlogsgeweld los, over een burgerij, die nog niet door evacuaties tot een minimum gedund was, die geen begrip had van de moderne oorlog, voor wie dit alles het einde, en welk een einde betekende. De vrees voor het ongewisse was misschien wel het ergste. Het is immers juist de angst voor het onbekende, waardoor de mens geestelijk het meest wordt geteisterd. De bewoners van Rotterdam waren vier dagen en vier nachten gemarteld door bombardementen en geestelijk uiteengerafeld door het gegil der dood en verderf aankondigende sirenes. Ze verkeerden in een toestand van psychische uitputting, hun weerstandvermogen was bovenmate verzwakt. In deze toestand stortte alles ineen, niet alleen hun huis, niet alleen hun stad, maar ook hun mogelijkheid van bestaan en hun toekomst. Weg was hun zaak, hun bedrijf, hun kantoor, weg was hun have. De herinnering aan de meidagen van 1940 was voor velen nog steeds vol van die angst, al hebben ze nadien nog menigmaal de sirenes horen loeien en al wisten ze weer een nieuw bestaan op te bouwen.
In deze herinnering spookt het beeld van de brandende binnenstad, waarin zo veler verleden voorgoed door het vuur verzwolgen werd. Deze binnenstad was een grote , naakte vlakte, het lugubere decor van een zich herhalende nachtmerrie. Langs ineenstortende huizen, door bomtrechters, over hoge hopen puin, achtervolgd door omlaag rollende stukken steen, vluchtten de duizenden zo vér mogelijk weg. Veler gedachte was aan het open vrije veld. Daarom trokken honderden heel Kralingen door, om langs de 's-Gravenweg en andere naar buiten leidende wegen een veilige verblijfplaats te vinden. In de Kralingerhout hebben talrijke vluchtelingen overnacht. Als ze naar de stad keken, zagen ze de laaiende vuurgloed en vreesden ze het ergste voor de wijken, waardoorheen hun vlucht hen gevoerd had. Die ellendige nacht draaide de wind, stak hij feller op en zocht het vuur zich nieuwe wegen. De vlammen loeiden niet alleen, ze gilden, gierden en floten. Ze hielden nergens halt voor.
Het Grote Ziekenhuis, aan de andere kant van de vuurgloed, moest ontruimd worden. Vrijwillige helpers stonden de zusters bij. Op allerlei geïmproviseerde draagbaren werden de zieken naar de Katholieke kerk in de Van Oldenbarneveldstraat gebracht. Maar de brand woedde voort, de wind wakkerde aan. Een straffe oostenwind. En opnieuw moesten de zieken worden getransporteerd, de gewonden van de voorgaande dagen, in het ziekenhuis opgnomen, naar een veiliger plaats overgebracht. Het was een wanhopig gesjouw in het duister, diep het westen in, waar allerwegen de burgers al gewaarschuwd waren de gordijnen van de ramen weg te nemen en alles, wat brandbaar was, uit de weg te ruimen. De dodelijk vermoeide mensen stonden hier en daar, ondanks het strenge verbod der binnengetrokken Duitsers, angstig op de hoeken der straten, om te zien, of de vuurgloed naderde. De draaiende wind bracht redding voor de uitgestrekte wijken van het westen, dreef de vlammen naar het noorden. De brand breidde zich uit over de volksstraten van de Kruiskade, sprong over naar de Diergaardelaan, vond echter in de oude Diergaarde toch een versperring. En op de grens van het noorden was de brandweer, ofschoon bijna uitgeput, nog steeds paraat.
Dagenlang waren de manschappen, zich vrijwillig gemeld hebbende burgers en de leiding reeds in touw geweest. Over het algemeen had men de plicht, de gemeenschap te beveiligen, gesteld boven het menselijk streven, eigen have en gezin veilig te stellen. Op de Schiekade werd het Sint Franciscus Gasthuis bedreigd. Wel viel het overgrote deel der bommen in de binnenstad, maar verschillende aangrenzende wijken hadden ook haar deel gekregen. De gevangenis was getroffen, een vleugel ervan weggeslagen. Ingevolge de instructies werden de gevangenen vrijgelaten. En te midden van de vluchtelingen doemden mannen in gevangeniskleren op. Sommigen hebben met eigen levensgevaar mensen uit brandende panden gered. In het aangezicht van de voortwoekerende vuurgloed stelde men alles in het werk, om hem te stuiten. De ramptijding, dat de waterleiding niet meer werkte, kon de vrijwilligers niet ontmoedigen. Hier en daar gingen emmers met water van hand tot hand, terwijl de brandweer gelukkig met het water uit de singels werken kon. Toch had het gemis van de waterleiding een noodlottige invloed. Hierdoor kon, ook door gebrek aan voldoende slangen, het bluswater niet overal heen gevoerd worden, waar het nodig was. Anders zou nog veel gered zijn. De brandende Sint Laurens, de brandende Bosjeskerk, ze gaven de strijders tegen het vuur in het noorden de moed der wanhoop. Daarom werd de verdediging geconcentreerd op het belangrijke complex van het Gasthuis, in welks onmiddellijke nabijheid, in de Roovalkstraat, reeds verschillende panden in lichterlaaie stonden. Met natte zakdoeken over het gezicht werd er gezwoegd. Als de vlammen verder gingen, zou ook het ziekenhuis Eudokia bedreigd worden.
Er kwam hulp van elders. In de nacht arriveerden twee motorspuiten uit Den Haag. Een motorspuit uit Hilligersberg kreeg tot taak, het vuur uit de meer westelijke richting komend, met alle kracht te bestoken. Te langen leste gelukte het, de brand te stuiten. Het noorden was gered, niet door de wind, maar door de wil van vastberaden mensen, die in de grootste catastrofe van hun stad zich niet lieten ter neer slaan. Er was met inspanning van alle krachten tenslotte een barrière gelegd. Maar achter die barrière lagen nog hele blokken, die telkens weer door het vuur besprongen werden. Hier en daar waagde men een aanval. Er kwam een Delftse motorspuit assisteren. De brandweerlieden en de politie die zich in de brandende binnenstad waagden, aanschouwden er de vreselijkste tonelen. Mensen waren op straat levend verbrand. Overlevenden hadden hen als levende fakkels naar een verschrikkelijke dood zien rennen. Voor een huis lagen zes doden, een heel gezin en in de puinhoop hing een kleine jongen met het hoofd naar beneden, vastgeklemd tussen neerstortende balken. Half onder puin bedolvenen hadden de vlammen op zich zien toekruipen, in de onmogelijkheid verkerend, zich te bevrijden. Overal bleek, in welk een radeloze angst de mensen waren weggevlucht. Hier stond een auto onbeheerd en onbeschadigd, daar een motorfiets, verder een volgeladen vrachtwagen. Bezitters van een auto, wier wagen voor het huis stond, waren gevlucht, zonder het besef te hebben gehad, hun vehikel te gebruiken. Een slager in de Westewagenstraat was in zijn ijskast gekropen en werd er dood uitgehaald. Andere slachtoffers vertoonden hoegenaamd geen lichamelijk letsel.
Er waren vuurhaarden geweest van 1800 graden Celsius. Alles was erin vernield. Van de prachtige koperen kronen en van het orgel in de Sint Laurenskerk was niets meer over dan enkele verwrongen stukken. Terwijl duizenden en duizenden Rotterdammers naar alle kanten uitzwermden, werd in de binnenstad de strijd tegen het vuur voortgezet. In een vaak onduldbare hitte werden de gevaarlijkste vuurhaarden aangetast, kon op sommige punten een blok behouden worden, of een enkel huis of gebouw. De fortuin speelde hierbij een rol. Achteraf onbegrijpelijk bleef een enkel bewoonbaar of bruikbaar complex staan, betrekkelijk onbeschadigd. De hele woensdag brandde Rotterdam nog en dagen, ja weken later brak een tevoren schijnbaar bedwongen vuur opnieuw los. De Duitsers trokken zegevierend de brandende stad binnen en sommigen hunner fotografeerden de brandende puinhopen. Vooral de molen op het Oostplein, wonderbaarlijk gespaard, moest het ontgelden. Het verbod tot fotograferen, door hen later uitgevaardigd, heeft ertoe geleid, dat het verwoeste Rotterdam niet systematisch gefotografeerd kon worden. We prijzen ons daarom gelukkig, in de heer Paul Stemkens, een Limburger, die reeds twintig jaar in Rotterdam woonde en er zijn hart aan verpand had, iemand gevonden te hebben, die met groot geduld en inzicht tal van foto's bijeenzocht van talrijke plekjes, in het Rotterdam zoals we het kenden en van wat de toestand ervan was, toen ze in een puinhoop verteerd waren.
Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan
Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net
Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:
Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER
|
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker .... |
Terug naar de top |
---|