Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Over bootwerkers en "bokkenrijders"

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Over bootwerkers en "bokkenrijders"

Uit: Echt Rotterdamsch!
door A. Mineur

Hertaling.

Het volkje van de havenkwartieren, dat altijd liep te slenteren langs de boten aan de Maaskant, vormde tezamen met de bootwerkers een apart ras, met veelal gelijke gewoonten en een eigen taaltje. Met de Maas en alles, dat water heette in onze waterstad, waren ze vertrouwd, evengoed als met alles, dat daarop stevende en dobberde. Ze kenden het kleinste sleepbootje even precies, als de grootste oceaanstomer. Ze wisten je nauwkeurig te vertellen, of het op- of afgaand tij was, of er hoogwater, en dus overstroming, dreigde in de binnenstad, of wanneer de grote zeeschepen moesten binnenkomen, eventueel met hoeveel vertraging tengevolge van mist of storm. Terwijl jij nog niet eens bemerkt had, of een schip een vlag voerde, noch ook maar iets van de scheepsnaam ontdekt had, hadden zij al in het snotje, of het een Spanjool, of een Italiaan, een Noor, of een Griek, een Rus, of een Japanner, een graan- of een ertsboot, of zo'n kast met stukgoederen was.

Het oude Park - tussen Westzeedijk en Maas - met zijn bekende 's winters ingekiste, Tollens monument (Tollens had dan de mazelen, werd er gezegd) had steeds, naast de voorkeur van minnende paartjes, van eendjes voerende opa's en opoes en nog kinderachtiger kinderen, ook de grote liefde van dat speciale slag Rotterdammers, die "allemenselijk veel" met Maas en havens op hadden. En wie rekende de bootwerkers niet daaronder? Vooral voelden ze zich getrokken tot de Heuvel, oftewel "de bult van De Jong", aldus geheten naar de man, onder wiens bestuur deze kunstmatig opgeworpen hoogte in het langs de Maas gelegen Parkdeel verrees. Van de Heuvel af kon je immers de grote schepen, midden op de stroom aan boeien gemeerd, voor anker zien liggen. En, als er bezoek van eigen of vreemde oorlogsbodems was, die aan de Parkkade, recht voor de Heuvel, aan de trossen lagen, dan had je, van je verheven standplaats "op de bult", een veel beter gezicht op die keurige waterforten, dan wanneer je op de kade er vlak met je neus bovenop stond - je had daar gewoon een "daaldersplaasie" (een daaldersplaatsje), meneertje!

Maar je moest eerlijk bekennen: een bezoek aan zo'n mooi opgedofte kast, onberispelijk opgetuigd van buiten, van binnen glimmend van koper- en andere metaalglans, en met fris geschuurd en geboend houtwerk en allerlei geheimzinnige instrumenten, was óók de moeite waard! Wel het meest voor de fabrieksmeisjes, winkel- en andere meisjes, die, meer dan in al het andere, belang stelden in de bloothalzige en koperhuidige matrozen, die je op zo'n "schuit" had. Deze speciale interesse toonden de dartele jongedames al spoedig, door onmiddellijk bij het aan boord gaan, met een schalks blikje de martiale schildwacht toe te lonken, die, op 't geweer, bij de loopplank geposteerd stond. Ze wilden jandorie wel eris zien, of ze dien norschen kerel, die me daar stond te kijken of tie je op wou vrete, niet aan 't lachen konden krijgen! (Ze wilden jandorie wel eens zien, of ze die norse kerel, die me daar stond te kijken of hij je op wou vreten, niet aan het lachen konden krijgen!)

's Zondags vooral, maar ook op andere dagen, als er om een of andere reden weinig los- of laadwerk was, kon je altijd een stelletje bootwerkers in het Park en met name op de Heuvel vinden. Ze konden de Maas maar niet vergeten. Het was of die gasten zich 's zondags allemaal precies eender kleedden: donkerblauw pak, blauwgeruit overhemd en dito boord en 's winters zo'n solide, zware jekker - beste spullen "want op den rustdag most je iets goeds an je boddie hebbe. Nou, 't was dan ook bulle, meneertje, prima kloffie, met de Belsche broek, daar dee je, om zoo te zegge, een menschenleeftijd mee. Want die goekope confectiepakjes daar had je nou letterlik niks an. Kon je na een paar maande an je waif geve, om 'r poetslappe van te make." ("want op de rustdag moest je iets goeds aan je body hebben. Nou, het waren dan ook spullen, meneertje, prima kloffie, met de Belgische broek, daar deed je, om zo te zeggen, een mensenleeftijd mee. Want die goedkope confectiepakjes daar had je nou letterlijk niets aan. Kon je na een paar maanden aan je wijf geven, om er poetslappen van te maken.")

Met hun jongens gingen de heren - want ze vóélden zich in hun beste tuigage! - in de limonadekiosk, tegenover de Officierensociëteit, of in het melk- en chocoladehuisje bij de Parkingang, aan de kant van de Kievitslaan, altijd even wat gebruiken. Maar je had ook de meer honkvaste bootwerkers. Die waren niet zo "uitvliegerig" aangelegd, bleven thuis "op 't hoffie" (op het hofje), of in hun straatje en hielden zich daar bezig met de "duivemelkerij" (duivenmelkerij), met de "konijnefokke" of met hun merels en leeuweriken; of ze speelden harmonica, op zo'n kostbaar, groot instrument, blinkend van nikkel en met een weelde van toetsen. Had je natuurlijk jarenlang voor motte spare (moeten sparen)! Stil zitten konden die kerels nu eenmaal niet, al hadden ze ook een week met veel nachtelijke uren achter de rug. Dat was in de tijd, dat het druk was in de haven en de graansilo's, de kolossale hefkranen en andere mensen vervangende "uitvindsels" nog niet bestonden...

Het bezit van een bokkenwagen was in een zuinig levend bootwerkergezin met verdienende jongens de vervulling van een lang gekoesterde wens. Na lang sparen was ie er gekomen: keurig wagentje met mooie fluwelen kussens, tapijtje voor de voeten, prachtige lantaarns met dikke geslepen glazen, als van een equipage; de bok in glimmend leren tuig en met hagelwitte trek- en leidselkoorden. Een livreikoetsier van een der "havenbaronnen", gelijk de werkgevers in het havenbedrijf in die dagen in sterk gepeperde pamfletten genoemd werden, kon er niet meer zelfvoldaan uitzien, dan een bootwerker met zijn bokkenkoets.

Dat voelden de in het Park rondzwervende straatbengels, wier vaders niet zoveel "poen" hadden, om een bokkenwagen voor hen te kunnen kopen, dan ook als een gemene en treiterige uitdaging. Dus namen ze de eerste de beste gelegenheid te baat, om de eigenaar van het verlokkend vehikel eens danig "de p.. in te jage" (boos te maken). De kans deed zich spoedig genoeg voor, als bok en bootwerker met zoontjes even halt hielden, de eerste vóór, de laatsten op een parkbank. Het stelletje kwajongens kwam belangstellend staan kijken. "Fain bokkie, mooi karretje, hè?" ("Fijn bokje, mooi karretje, hè?") smoesden ze onder elkander, terwijl ze trekbeesie (trekbeestje), wagen en tuig met kennersblik monsterden. Eén der deugnieten trok eris effetjes (trok er eens eventjes) aan het bit. Een ander ging weer wat verder en begon de bok aan zijn lange baard te trekken.

Dat werd de baas van 't spul toch wel wat al te machtig en dreigend en bars klonk het: "as je nou niet astewéérlicht opduvelt, zà'k je toch 'n opdoffer verkoope, dat 't vuur uit je bakkes springt!" ("als je nou niet als de weerlicht opduvelt, zal ik je toch een opdoffer verkopen, dat het vuur uit je wangen springt!") Nog een poosje bleven ze dreinerig staan kijken - dan zakten de jongens af, wachtend op nieuw fortuin. Dit wierp zich alras in hun armen, als de bokkenbaas met een "fort, sik!" ("voort, sik!") de reis wilde voortzetten en het beest zich een beetje al te bokkig toonde. Zij erheen! "Is me dat effies een sofbeest!" klonk het tartend. "Assie 'm uit z'n tuichie haalt, valt ie derèk uit mekaar! Weet je, wat je doen mot, baas? Je mot 'm eris wat Spaansche pepertjes achter z'n kieze douwe, daar tippelt ie vast goed van! As 'n sneltreintje! Zeg, meester, geef mijn ook soo'n schildpadje, dan gane me 'r een tochie mee make na Den Haag en Scheveninge en verzuipe we 'm meteen in zee! Je mot nog eris zoo'n branie schoppe met je bokkie en je ekiepasie, meheir de baron!" ("Is me dat even een sofbeest!" klonk het tartend. "Als je hem uit zijn tuigje haalt, valt hij direct uit elkaar! Weet je wat je doen moet, baas? Je moet hem eens wat Spaanse pepertjes achter zijn kiezen duwen, daar tippelt hij vast goed van! Als een sneltreintje! Zeg, meester, geef mij ook zo'n schildpadje, dan gaan we er een tochtje mee maken naar Den Haag en Scheveningen en verzuipen hem meteen maar in zee! Je moet nog eens zo'n branie schoppen met je bokje en je equipage, meneer de baron!")

Zo'n tergende smaad op de eer van zijn bok werd de reeds te lang getreiterde bootwerker tenslotte toch wat al te mats (gek). Als de bliksem schoot ie uit en stoof op de jongens af, waarvan er één struikelde en, al schreeuwend, nog vóór hij geslagen werd, een keel opzette als een ter slachtbank geleid varken, terwijl hij met handen en voeten slaande en spartelende op de grond lag.

De volgende morgen vertelde één der bootwerkerzoontjes dan aan z'n kameraadjes de rest van de geschiedenis: hoe z'n vader "gistere, toenne ze in 't Park met de bokkewage uit ware, een rotknul, die alsmaar had staan te roepe en treitere, bekans wezeloos had geslage! Nou, me vader heit toch fan die lekkere handjes", kon zoonlief braniën. "Zoo zacht as fluweel en dan zoo groot as presenteerblaadjes. As tie je daar een opdoffer mee geeft, bèjje nog nie jarig. Kan ik van meeprate! Die knul zei tege me vader: "Baas, je mot die bok is wat Spaansche pepertjes achter z'n kieze douwe, dan loopt ie harder!" "Ik sàl je is effetjes Spaanschepepere!" zei me vader. En as te bliksem nam ie dat stuk ellende te graze en heit ie 'm z'n tweede gezicht toch hardstikke gloeiend geslage! Je kon 'r een ei op gaar koke! "Daar hèbbie wat Spaansche pepertjes van me, nou kè je óók harder loope!" zei me vader, die hijgde as 'n mossel. Je had je te barste gelache: hij sting alsmaar te slaan, tot z'n arme lam ware. En òf dat jong wou loope! - nou, hij loopt, denk ik, nog!"

(De volgende morgen vertelde één der bootwerkerzoontjes dan aan zijn kameraadjes de rest van de geschiedenis: hoe zijn vader "gisteren, toen ze in het Park met de bokkenwagen uit waren, een rotknul, die alsmaar had staan roepen en treiteren, bijkans wezenloos had geslagen! Nou, mijn vader heeft toch van die lekkere handjes", kon zoonlief braniën. "Zo zacht als fluweel en dan zo groot als presenteerblaadjes. Als hij je daar een opdoffer mee geeft, ben je nog niet jarig. Kan ik over meepraten! Die knul zei tegen mijn vader: "Baas, je moet die bok eens wat Spaanse pepertjes achter zijn kiezen duwen dan loopt hij harder!" "Ik zal je eens even Spaansepeperen!" zei mijn vader. En als de bliksem nam hij dat stuk ellende te grazen en heeft hem zijn tweede gezicht toch hartstikke gloeiend geslagen! Je kon er een ei op gaar koken! "Daar heb je wat Spaanse pepertjes van me, nou kun je ook harder lopen!" zei mijn vader, die hijgde als een mossel. Je had je te barsten gelachen: hij stond alsmaar te slaan, tot zijn armen lam waren. En of dat jong wou lopen! - nou, hij loopt, denk ik, nog!")




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

1 December 2018