Een e-mail sturen naar Aad? Zijn e-mail adres is aad@engelfriet.net
(klik op deze tekst om een voorgeadresseerde mail te openen)
Terug naar  het Engelfrieten overzicht

Naar beneden 

Een wandeling door Rotterdam omstreeks 1600

Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email:
aad@engelfriet.net

Op onze site kun je meer vinden over de in dit verhaal genoemde namen en aspekten, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Rotterdam en klik op ENTER




Een wandeling door Rotterdam omstreeks 1600

Hertaling.

Laten wij in gedachten eens een wandeling door Rotterdam maken. We stellen ons daarbij voor, dat wij de stad van de zijde van Delft naderen.

In de verte zien we reeds de grijze kolossus, de toren van de St. Laurenskerk, zich statig verheffen boven de stadsmuren, die zich flauw tegen de horizon aftekenen. We lopen langs de westzijde van de Schie tot bij de Waalheul, waar een cirkelvormig terrein, door een muur en boomgewas aan het gezicht onttrokken, onze aandacht vraagt. Het is het Galgenveld. Daarbinnen is de driehoekige galg opgericht. Ze bestaat uit drie arduinstenen pilaren, van boven door ijzeren bouten verbonden en met leeuwen versierd. Het stenen poortje in zijn groen/witte stadskleur geeft toegang tot deze plaats der gerechtigheid. Gehangen te worden tussen hemel en aarde is een veel voorkomende straf. De executie zelf wordt, daar ze als afschrikwekkend voorbeeld bedoeld is, in het publiek, op het schavot achter het stadhuis voltrokken. Daarna wordt het ontzielde lichaam naar het Galgenveld vervoerd om aan de vertering te worden prijsgegeven en tot voedsel te dienen voor de vogelen des hemels. Verschrikkelijk nietwaar! En toch is deze straf, hoewel zeer onterend, nog niet de onmenselijkste. Nog in 1567 heeft een valse munter zich horen veroordelen om levend gekookt te worden! We gruwen reeds als we het "Sententie"- of Strafboek doorbladeren en lezen van straffen als levend begraven, verdrinken, de tong doorboren met een gloeiende priem enz.

Zorg dan ook maar niet tegen de "keuren" te zondigen, als wij straks de stad binnentreden. De "Schout en zijn rakkers" zouden u spoedig voor de "Schepenen" leiden en deze weten u de bekentenis wel te ontlokken; gaat het niet goedschiks, dan zal een scherpe "examinatie" op de pijnbank u de tong wel losmaken. Wees vooral nooit weerspannig tegen het gerecht, want dan haalt u zich zeker een strenge straf op de hals. In 1542 werd Digna Mercelisdochter, die kwaad gesproken had van de overheid, veroordeeld om acht uur te pronk te staan. Bovendien werd haar een stuk van de kwaadsprekende tong afgesneden. Twee jaar later zag Jacob Hasepoot zich wegens bedreiging van een stedelijk ambtenaar tot een dergelijke straf veroordeeld. Hem werd een puntig ijzer door de tong gestoken, terwijl hij in geen twee jaar de stad mocht verlaten of een herberg bezoeken. Geselen en brandmerken zijn ook veelvoorkomende straffen. Daar men nog geen gevangenisstraf kent, loopt men al tamelijk spoedig een geseling op. Ze kan zijn: "simpel, strengelijk" of "tot bloedens toe".

Veel ziet u hier aan de Schiekade niet. Waar ginds aan de oostzijde die enkele woningen verrijzen, stond vóór 1426 het machtige slot Weena.

Ook aan de westzijde merken we, behalve enige watermolens, slechts één flink, groot gebouw op. Wilt u het binnentreden? U zou het niet doen, als u wist, waarvoor het dient. Het is het Leprooshuis. De lijders aan melaatsheid - een oosterse ziekte door de Kruisvaarders naar Europa overgebracht - worden hier verpleegd. Naar de Heilige Lazarus, die ook aan deze ziekte heeft geleden, worden de gebouwen ook wel Lazarushuizen genoemd en daar het Latijnse woord voor melaatsheid lepra is, staan ze algemeen bekend als leprooshuizen. Niet alleen Rotterdam heeft zo'n ziekenhuis, in vele gemeenten treft men ze aan, evenals hier, buiten de stad, om zoveel mogelijk besmetting te voorkomen. Het is een flink gebouw, het staat er reeds van vóór 1438 en is in 1580 geheel vernieuwd.

Ziet u ginds uit de richting van de stad die man aankomen? Het is een der lepralijders. Daar ziet hij ons. Direct laat hij zijn lazarusklep horen, om ons te waarschuwen. Hier op de Schiekade, waar weinig mensen lopen, had hij zijn vermoeide hand, die in de stad de klep voortdurend in beweging moest houden, wat rust gegund. Houd maar op, arme man, uw "swarte hoet, bekleet met eenen witten bant" vertelt ons toch wel, dat u door de vreselijke ziekte bent aangetast en een aalmoes zullen wij u niet onthouden. Daar komen uit de richting van het gebouw twee personen, waarvan de een geen spoor van de vreselijke ziekte vertoont. Zeker een chirurgijn, meent u? Nee, het is een "provenier" of "kostkoper". Hij heeft zich, door zijn gehele bezitting aan de inrichting te schenken, voor zijn gehele verdere leven van een tehuis verzekerd in een deel van het gebouw, dat geheel gescheiden is van het eigenlijke leprooshuis. Daar het aantal lijders aan lepra gelukkig voortdurend afneemt, is het gebouw te groot geworden. Laten wij hopen, dat het nog eens in zijn geheel tot proveniershuis ingericht kan worden. (Dit is in de 17de eeuw ook werkelijk gebeurd).

En die andere man met dat wit geschilderde bordje op borst en rug? Hij draagt een bus en een lange stok met een netje eraan in de hand. Tast maar in de zak en offer voor de arme zieke man de duit, die de "klapknecht" ons komt vragen. Let nu eens op de marktschuit, die uit de richting van Delft komt aanvaren. Ziet u, wat de schipper doet? Hij werpt een bosje stro in de Schie en het goed gedresseerde hondje van de klapknecht is reeds in het water gesprongen, om het in de bek te nemen en aan zijn meester te brengen, die er binnenin een kleine gave vindt.

Maar laat ons verder gaan, we hebben in de stad nog heel wat te bekijken.

Hier staan we voor de Delftse- of St. Jorispoort. Ze heet naar de St. Joris-Doelen aan de Spuivaart (thans de Doele aan het Haagse Veer), waar de voetboogschutters tezamen komen om te oefenen. Bekijken we thans de poort eens aandachtig. Ziet u daar aan de voorzijde en in de hoogte die man te paard afgebeeld? Het stelt St. Joris voor, de draak bevechtende. Het gebouw ziet er stevig uit, hè? Dat mag ook wel, want in tijden van belegering moet het een stootje kunnen verdragen. De neergelaten brug verleent ons de toegang tot de stad. Ná zonsondergang is het niet zo gemakkelijk in de stad te komen. Als de "poortklok" geluid heeft, is het zaak, spoedig binnen te zijn, want dan wordt de brug opgehaald, de zware met ijzer beslagen deuren worden gesloten en niemand kan meer in of uit de stad. Als u een stadgenoot bent, kunt u, als u poortgeld betaalt, nog binnenkomen, maar anders moet u, niettegenstaande al uw bidden en smeken, de nacht buiten doorbrengen. Wilt u dan proberen om door de Schiedamse-, Goudse- of Oostpoort de stad te betreden? Het zou u niet baten. Ook deze zijn gesloten en de poortwachters laten u evenmin binnen. De gracht overvaren? Hoe wou u dan die steile muur beklimmen, die de gehele stad omringt en aan het oog van de wachters ontsnappen, die in de torens op deze muren voor de veiligheid van hun medeburgers zorgen? Zelfs bij vorst zou het u niet gelukken om binnen te komen. Zodra de stadsbode, op een hoorn blazende, door de stad gaat, begeven de "schuitenvoerders", "waagdragers" en "turfdragers" zich naar de vesten om het ijs stuk te hakken. Dat geeft dubbele veiligheid, zowel tegen ongewenst bezoek als bij brand.

Op het ogenblik ligt echter de weg voor ons open en wij kunnen ons gerust in de stad wagen. Het gerecht hoeven wij niet te vrezen: wij zijn geen bannelingen, die bij ontdekking gevaar lopen de rechterhand te verliezen. Hier ziet u het gebouw, waarover wij zo-even reeds spraken: de St. Joris-Doelen. Veertig mannen komen hier tezamen om zich te oefenen in het schieten met de voetboog. Zij vormen met de handboogschutters die St. Sebastiaan tot schutspatroon hebben gekozen en die hun Doelen vroeger in de Lombardstraat hadden, de twee schuttersgilden. Waarom ze "schutters" heten? Ze moeten de stad in tijden van nood beschutten, dit is beschermen. Geen wonder dus, dat het stadsbestuur deze verenigingen op hoge prijs stelt. Vooral het St. Jorisgilde mag zich in de gunst verheugen. De Zilveren St. Joris kan ervan getuigen. Het is een "giftbrief", reeds ongeveer 1422 door de overheid aan het gilde geschonken. Deze kostbare brief wordt in een zilveren doos bewaard, vandaar de naam Zilveren St. Joris. Heel wat voorrechten zijn de vereniging geschonken. Hoor maar eens. Het gilde zal genieten:

1. Van elk Hollands pond vis, dat verkocht wordt 8 penningen.

2. Het visrecht in de Schie en de stadsvesten.

3. 16 penningen peesgeld voor elke schutter, die buiten de vest dienst doet.

4. Een mengsel Rijnse wijn per man op St. Maartenavond (11 november).

5. Vrijdom van accijns voor de wijn en het bier, die verbruikt worden bij het schieten naar de papegaai tussen 1 mei en 24 juni.

Tegenover deze voorrechten staan ook enige verplichtingen voor het gilde, waartoe het een eer gerekend wordt te behoren:

Ten eerste moeten de leden zich oefenen in het schieten, van de eerste zondag in april tot 1 november. Wie zonder geldige reden verzuimt, beloopt een boete van 4 schellingen. Is deze boete de derde dag niet aangezuiverd, dan moet de gestrafte voor iedere dag, die hij te laat betaalt, 1000 bakstenen leveren voor de kerkbouw.

Ten tweede hebben alle leden zich te voorzien van een wapenrok of "kaproen".

Ten derde behoren ze op Sacramentsdag (dit is de donderdag volgende op de zondag na Pasen) bij de "processie" in de optocht te zijn.

Nu wij het toch over de gilden hebben, willen wij, al voort wandelende, u nog graag wat over de ambachtsgilden vertellen. Dit zijn verenigingen van mensen, die hetzelfde vak of bedrijf uitoefenen. Zo hebben we hier in Rotterdam gilden van: bakkers, brouwers, wevers, timmerlieden, metselaars, wapensmeden, harnasmakers, schilders, kleer- en schoenmakers, chirurgijns, naaisters en nog veel meer andere. U zou geen beroep kunnen opnoemen, waarvan geen gilde bestaat. Alle hebben hun eigen "deken" en "hoofdlieden", die hun vaste "kamerdagen" in hun gildehuis houden. De bazen of "meesters" zijn de leden van het gilde. Denk niet, dat iedereen maar opgenomen wordt in de vereniging. Iedere "leerling" moet eerst zijn "proefstuk" leveren, dat door de overlieden gekeurd wordt. Wát streng wordt er gekeken. Is het niet in orde, hij moet maar eens terugkomen. Voldoet het aan de eisen, dan krijgt hij zijn getuigschrift als "gezel". Wil de gezel meester worden, dan moet hij ook daarvoor een proeve van bekwaamheid afleggen.

Iedere week houdt het bestuur een "kamerzitting", waar zowel de meesters als de gezellen en de leerlingen met klachten kunnen komen, die dan door de deken en overlieden worden onderzocht. De jaarlijkse bijdragen of "jaarzangen" aan de "gildekas" worden in de stevige ijzeren "gildekist" bewaard. De "gildeknecht" bewoont het huis; tot meerdere veiligheid hebben de meesten van hen zich een "gildehond" aangeschaft. De gilden staan onder streng toezicht van het bestuur van de stad, die ze heel wat verplichtingen heeft opgelegd.

Zo moeten bijvoorbeeld de bakkers aan elk brood een teken aanbrengen en wel aan een brood van 1 penning één stip, van 2 penningen twee stippen enz. Elke week moet in de kerk afgelezen worden, wat het brood zal kosten. Er mag alleen overdag en niet in de woonhuizen gebakken worden. Wil iemand leren bakken, dan moet hij twee pond was voor het altaar geven. (Deze laatste bepaling zal zeker niet langer dan tot 1572 van kracht geweest zijn. Toen ging immers de kerk aan de hervormden over.) Wil de gezel meester worden, dan dient hij allereerst een getuigschrift over te leggen, dat hij twee jaar in het bakkersbedrijf werkzaam is geweest. Daarna wordt hij tot het proefstuk toegelaten, waarvoor hij negen gulden moet betalen. Zijn proef bestaat uit het bakken van een tarwe-, een rogge- en een wittebrood in een oven, die met rijs heet gemaakt is.

Al pratende en wandelende zijn we door de St. Jacobsstraat in de Oppert gekomen. Laten wij hier onze aandacht eens aan de huizen schenken. Let allereerst eens op de gevels. Van sommige woningen lopen ze spits toe, andere hebben een trapgevel. De ramen zijn klein, de in lood gevatte ruitjes evenzo. Geen wonder, dat er niet veel licht naar binnen valt. En dat weinige licht wordt nog onderschept door de overal uitstekende luifels. Waarvoor die dienen hebt u waarschijnlijk reeds opgemerkt. De gildebroeders verrichten er hun werkzaamheden onder. En de talrijke pothuizen voor de woningen, die de toch al niet brede straat vernauwen? Gluur maar eens naar binnen en u zult een schoenmaker, kleermaker of blikslager aan het werk zien. IJverig zijn ze bezig tot zonsondergang toe. Dan is het werken gedaan; bij het zwakke kunstlicht gaat het slecht en ze zouden bovendien nog een boete oplopen. U moet namelijk weten, dat de overheid, om het brandgevaar te verminderen, bepaald heeft, dat er alleen bij daglicht gewerkt mag worden. Zodra dan ook de schemering valt, wordt de arbeid gestaakt, men verpoost zich wat en houdt een buurpraatje op de houten of stenen bank, die terzijde van de stoep aan vele woningen aangebracht is, waarna het niet lang duurt, of allen begeven zich ter ruste, om de volgende morgen met het krieken van de dag de taak weer te hervatten.

Daar komt een knaap ons al zoekende tegemoet. Hij vraagt iets aan een voorbijganger. O, moet ge in "het blaauwe Schaep" zijn, zegt deze, "dat is verderop, dicht bij "De Roode Hant". U staat verbaasd te kijken van een "blauw schaap" en een "rode hand". Wat zegt u dan wel van "De Vergulde Besem", de "Drie Swerte Verkens", "'t Blaauwe en Roo Paert", of "de Blaauwe Arent" en "Blaauwe Voet"? Wilt u die rariteiten zien? Nu, daar is gelegenheid te over voor. U hebt op de verdere wandeling maar naar de gevels van de huizen te kijken. Om de gebouwen uit elkaar te houden, hebben de meeste een uithangteken of een gevelsteen, al dan niet voorzien van een op- of onderschrift. Het "blaauwe Schaep", waar de knaap moet wezen, is een lakenververij, waar grotendeels blauw laken gemaakt wordt. Lijkt de naam nu nog zo dwaas?

Van deze lakenververijen treft men er heel wat aan in de Oppert. In de winkels, waar deze veel gedragen stof verkocht wordt, "hangt bijna overal het laken uit" en wel bij voorkeur dat, waarin het meest handel wordt gedreven. Zo zijn er hier in de stad nog: "het Blaauwe Laken", "het Carmozijnrood Laken", "het Goude Laken", "het Zwarte, Groene, Witte en Gele Laken" "het Spaansche Laken" en het "Wit Engelsch Laken". Of al die kleuren gedragen worden? Ja, zeker, maar zwart en blauw toch het meest. Dat is de dracht van de poorters. Voor een gulden of acht is er al een heel goed lakenpak te verkrijgen. Daar moet een handwerksman een vijftal weken voor werken, want die verdient een stuiver of vijf per dag. Eén geluk, hij behoeft zich niet dikwijls in het nieuw te steken! Aan mode stoort hij zich niet, en onze lakenwevers verstaan hun ambacht zo goed, dat de stof haast onverslijtbaar is.

Wat is hier de Oppert morsig. De regen van de laatste dagen heeft de straat in een ware modderpoel herschapen. Ons schoeisel ziet er dan ook fraai uit! Al tien keer zeker hebben wij in zo'n verraderlijk met water gevulde kuil gestapt. Die poorter daar voor ons is er beter achter. Hij heeft plankjes met rolletjes onder de schoenen. Dat loopt wel niet zo gemakkelijk, maar nu spaart hij tenminste zijn met mooie figuren bestikte "snavel- of puntschoenen". Zo fraai uitgedost zijn echter alleen de aanzienlijke poorters. Misschien is hij wel een van de leden van de vroedschap!

Ziet u wel die lange "tabberd", met wijde mouwen en bont omzoomd, over het zijden onderkleed en zijn "toppermuts" met kleurige zijden "lamfer"? De "joffer", die daar juist de deur uitkomt, behoort zeker tot de deftige poorteressen. Haar hoofddeksel of "tuit" is van duur Kamerijks doek vervaardigd, de sluier, die over de schouders valt en in een punt eindigt, is van fijne kant. Het satijnen, laag uitgesneden "keurs" is met gouddraad bestikt. Daarvan zien we echter niet veel, want het tot op de grond hangende overkleed bedekt het bijna geheel en al. Aan één zijde is het kleed echter opgenomen en nu zien we ook de "hulse" of rok en de puntschoentjes met kleine hakjes. Het is de joffer zeker te vuil op straat om te lopen, ze neemt tenminste plaats in een draagkoetsje.

Het drietal, dat u ginds ziet aankomen, is heel wat eenvoudiger gekleed. De man met wijde "hozen", wollen buis en muts is waarschijnlijk een schipper; de ander heeft een rok tot aan de knieën reikend, die door een gordel om het midden wordt gesloten. Zijn mantel of "kovel" heeft hij thuis gelaten, zodat wij zeer goed kunnen zien, dat kousen en broek uit één stuk zijn vervaardigd. De vrouw, die in hun gezelschap is, schijnt ook tot de mindere poortersstand te behoren. Als tuit heeft zij een gewoon linnen doek om het hoofd, terwijl haar kort jak en lange rok eveneens van eenvoudige stof en snit zijn. De woning, die ze binnengaan, is nog met riet gedekt. Zo zijn er nog heel wat in de stad. De huizen, na de brand in 1563 gebouwd of vernieuwd, hebben echter alle een pannendak. Heeft u ook wel opgemerkt, dat de woningen lang niet overal tegen elkaar staan? Hier en daar liggen nog grote, onbebouwde stukken, die als weiland of tuin in gebruik zijn.

Nu staan we voor de Grote Kerk, het hoogste en grootste gebouw uit de stad. Zoals u ziet, wordt het terrein rondom de kerk als begraafplaats gebruikt. De rijken vinden hun laatste rustplaats in de kerk, de gewone burgers rond het bedehuis. Men zal echter weldra naar een andere begraafplaats moeten omzien: er dreigt een gebrek aan ruimte te ontstaan. De kruisvormige gedaante van de kerk vertelt ons, dat ze oorspronkelijk voor de rooms-katholieke eredienst gebouwd is. Sinds 1572 is ze door de protestanten in gebruik genomen. Aan de buitenkant is dat niet te zien, wel als we de kerk binnentreden. De altaren, ook die van de gilden, waarvan de voornaamste hun eigen kapel bezaten, zijn weggenomen, evenals de mooie beelden en schilderijen, die het gebouw vroeger sierden. Gelukkig, dat de beeldenstorm, die zoveel moois heeft vernield of beschadigd, hier niet gewoed heeft. Wel hebben er enige onregelmatigheden plaatsgevonden en heeft een zekere Snap het gewaagd zich aan een Christusbeeld te vergrijpen - voor welke daad hij onthalsd is - maar de eigenlijke storm is Rotterdam voorbijgegaan.




Vervolg.

Verlaten wij het bedehuis, dat ons, ontdaan van zijn tooi, wel wat leeg en somber lijkt en begeven wij ons door de Wijde Kerkstraat langs het geboortehuis van Erasmus naar de Hoogstraat. Nu, die draagt haar naam niet ten onrechte. Hoog ligt ze. Zie maar eens, hoe hellend de Kerkstraat loopt. Geen wonder ook. We staan thans op een deel van de lange zeedijk, die vroeger de Maas moest keren. Het is het oudste en hoogste deel van Rotterdam. Gaan we nu het "Merctveld" over. Dit is eigenlijk een stenen brug over het Steiger gebouwd. Erasmus staat vlak aan het water, met zijn gelaat naar de Markt gekeerd. Lopen we het West-Nieuwland over langs de Kolk, dan zien wij op het einde, dicht aan de Blaak een der bekendste stadstorens. Menigeen heeft in deze "Blauwen toren" reeds angstige uren doorgebracht, voor hij zich door de "schepenen" zijn vonnis hoorde aanzeggen. Rechts ervoor, over de Blaak, ligt de lange Gapersbrug. We zullen deze brug niet overgaan. Aan de overkant is nog niet veel meer te zien dan enkele scheepstimmerwerven. Slaan we liever linksom over de Draaibrug. Wat een mooi gezicht hebben we hier.

Vóór ons de Oudehaven, met aan het eind de fraaie Hoofdpoort; het gebouw met het sierlijke torentje op de hoek van het Haringvliet is de pas voltooide Koopmansbeurs; achter ons zien we de Kolk, waarin de Zeeuwse schepen een ligplaats gevonden hebben. Daar komt juist de Dordtse marktschuit de Oudehaven binnenvaren. Dat gaat vlot genoeg, want de zware boom, met ijzeren punten bezet, ligt tegen de wal. 's Nachts sluit deze haven echter af en een knappe schipper, die dan de stad binnenkomt. Het schijnt, dat de schuit vlak op onze brug komt aanvaren. Dat zal stukken geven. Laten wij vlug maken, dat we er afkomen. Heb maar geen nood. Let eens op, hoe de handige schipper hem dat levert. Hij weet zijn schuit precies de richting te geven, die zij hebben moet, zodat de mast tegen het middelste deel van de brug stuit. Dit stuk biedt wel enige weerstand, doordat het verzwaard is door een bak stenen, die eronder aanhangt, maar toch draait het onder de uitgeoefende druk mee en het schip vaart met staande mast door de nu ontstane opening. Wijd is deze niet en menige rappe gast springt er dan ook maar overheen, als de brug, nadat er een schip is doorgevaren, nog niet goed gesloten is. Want de schipper draait ze wel open, maar het sluiten laat hij in de regel aan de voetgangers over. Daar het draaibare deel lang niet de volle breedte van de brug inneemt, is het duidelijk, dat ze niet voor voertuigen gebruikt kan worden. Ook kruiwagens en andere smalle vervoermiddelen mogen echter niet over de brug: ze is alleen voor voetgangers bestemd.

We staan voor de Hoofdsteeg. Deze is heel wat breder dan een vijftig jaar geleden. Toen was het werkelijk een steeg, thans kan ze met de flinkste straten wedijveren. Laten wij nu linksaf slaan en de Rijstuin doorgaan. Veel huizen treffen wij hier nog niet aan. De rijswerkers oefenen er hun bedrijf uit en hebben binnen een afgesloten ruimte, hun opslagplaats van rijshout. Willen de gildebroeders hun waar aan de man brengen, dan behoeven zij niet ver te lopen. De Mandenmakersbrug is hun marktplaats. (Deze brug kreeg later de naam van Hoenderbrug, omdat de hoendermarkt erop gehouden werd. Ze verbond de Hoofdsteeg met de Korte Hoofdsteeg. Door de demping van het Middensteiger en Boerensteiger is zij verdwenen.) Ze is wel niet groot, maar in ieder geval breder dan de meeste straten met de grachten middenin. Dat de markt juist hier is, is geen toeval. Een "keur" uit ongeveer 1420 bepaalt namelijk, dat er alleen mandenwerk verkocht mag worden op de marktdag in het Oost-Nieuwland en anders ieder voor zijn eigen deur.

Nu staan we weer op de Hoogstraat en hebben het Stadhuis met zijn aardig torentje voor ons. De verguld koperen windwijzer in de vorm van een haringbuis of "bun" zegt ons, dat de haringvisserij voor de Rotterdammers van groot belang is. De ruimte onder de toren wordt als gevangenis gebruikt. Als men van iemand zegt: "Hij zit in de bun", wees dan verzekerd dat hij goed opgeborgen is. Wanneer u het Stadhuis door de hoofdingang wilt binnentreden, dient u het bordes van twintig trappen te beklimmen. De twee opzittende leeuwen aan weerszijden houden, zoals u reeds opgemerkt zult hebben, het stadswapen. Behalve als raadhuis en gevangenis dient het gebouw ook tot vleeshal en waag. Nog veel vroeger was het zelfs gasthuis. De zieken en zwakken hebben echter plaats moeten maken voor de Vroedschap. Gaan we door de Waagstraat (thans Stadhuissteeg) naar de achterzijde van het gebouw.

We staan op de Huibrug, zo genoemd omdat volgens een keur uit ongeveer 1420 hier de huidenmarkt gehouden moest worden. De eertijds houten brug is nu al veel verbreed en heeft thans meer van een plein. Soms kan het hier stampvol staan; dan verdringen de poorters zich langs Kipsloot en Botersloot. Hier wordt namelijk het schavot opgeslagen, wanneer er een terechtstelling plaats zal vinden. Op het balkon aan het Stadhuis nemen dan de rechters plaats. Ook dient dit tot afkondiging van belangrijke mededelingen. Boven het balkon ziet u twee staande leeuwen, die het stadswapen dragen. We lezen het onderschrift: "Ik, oprechtheid sterk U, Bedieningen en wijze raad geven sterkte. O, Rotterdam! Uw recht groent als een laurier". En daar geheel in de hoogte, op de top van de gevel staat de Gerechtigheid. In de ene hand draagt ze de weegschaal, in de andere het zwaard. Ze is geblinddoekt, want zonder onderscheid des persoons dient ze recht te spreken.

Langs de Botersloot gaande, staan we weldra voor het Prinsenhof. Dit gebouw is oorspronkelijk een nonnenklooster geweest. De zusters van St. Agnes, naar hun kleding ook Grauwe Zusters genoemd, hadden er na 1400 reeds hun woning, die na die tijd zeer vergroot is. Na de Hervorming was het echter met de bloei van de kloosters gedaan. Ook het St. Agnietenklooster verminderde zeer in bewoonsters. In 1575 werd dan ook reeds een groot deel van het gebouw voor andere doeleinden in gebruik genomen. Sommige vertrekken werden ingericht tot logement voor de Prins van Oranje, als deze in de stad vertoefde, andere tot woning van de pensionaris van de stad. Oldenbarnevelt, die van 1576 tot 1586 deze betrekking heeft bekleed, had hier zijn woonplaats. Sinds 1593 zijn de overgebleven nonnen in het Gasthuis ondergebracht en hebben de Heren van de Admiraliteit van de Maze hun kantoor in het Prinsenhof. Zij zijn de bestuurders van het deel der vloot, dat in Rotterdam thuishoort. Behalve dit klooster heeft Rotterdam nog andere binnen haar muren gekend.

In 1441 werd het Cellebroersklooster aan de Delftse Vaart, dicht bij de Kerk gevestigd. De Cellebroeders waren zeer godvruchtig en leidden een sober bestaan. Ze wijdden zich aan het verplegen van zieken en het afleggen en begraven van doden, die zij zingende ten grave droegen, waarom zij ook wel "Lollaerts" werden genoemd. Vooral bij het heersen van een besmettelijke ziekte, zoals pokken en pest, waren de Cellebroeders (celle=graf) goud waard. Waar soms het gehele gezin door de vreselijke ziekte was aangetast, waar niemand de besmette woning durfde betreden, daar gingen de Cellebroerkens binnen, en al konden zij geen genezing brengen, ze gaven tenminste troost en verlichting van lijden en zorgden voor een christelijke begrafenis van de gestorvenen. In hun stemmig zwarte kleding liepen zij barrevoets rond; daarom werden ze ook wel Zwarte monniken of Barrevoeters genoemd.

Keren we langs de Botersloot en de Kipsloot terug. We zijn in de Oostwagenstraat (de tegenwoordige Goudse Wagenstraat), zo genoemd, omdat hier het Goudse Wagenveer afrijdt. Volgen we de helling naar de dijk en slaan wij linksom naar het Oosteinde der Hoogstraat. Ook hier heeft een klooster gestaan. Het was dat van de Predikheren of Dominicanen. Deze vrome heren kwamen reeds in het begin van de 15de eeuw in Rotterdam prediken. Hun eerste gebouw, een schenking van een godsdienstig poorter, stond in de Lombardstraat. Het aantal monniken nam echter dermate toe, dat men reeds in 1444 ertoe overging hier op het Oosteinde een klooster te bouwen. Het bevatte meer dan honderd cellen voor de kloosterlingen, die lang zo sober niet leefden als de Cellebroeders. Zij zagen dan ook niet, zoals deze ongeletterden, altijd maar weer smart en ellende rondom zich. Hun aandacht en bemoeiingen betroffen meer de levenden. Wie behoefte gevoelde aan een geestelijk woord, hij trad de prachtige kapel der "heeren" binnen om straks, gesterkt door de gehoorde "preek", weer aan den arbeid te gaan. Vele der Dominicanen wijdden zich aan de studie. Zij waren de dragers der wetenschap, die boeken schreven en versierden met prachtige gouden en zilveren letters. Anderen onderwezen de zonen van de rijke poorters of werkten in de grote kloostertuin, die zich ver tot over de Achterkloostergracht uitstrekte. Bij de brand in 1563 is ook dit klooster voor het grootste deel vernield. Twee jaar later is het gedeeltelijk opgebouwd en weer door de monniken in gebruik genomen. Thans doet het echter dienst als gasthuis. Nadat het Stadhuis geheel door de Vroedschap in gebruik was genomen, is dit ziekenhuis ondergebracht aan de Kipsloot, sinds 1575 in het Predikherenklooster. Nog andere inrichtingen van liefdadigheid vinden we op dit deel van de Hoogstraat.

Het Heilige Geesthuis of Oudemannenhuis, een stichting van Aelwijn Floriszoon van der Meer, biedt een onderkomen aan XIII ouden van dagen, waarom ze ook wel "de kamer van XIII" wordt genoemd. Het is geen toeval, dat de inrichting juist aan een dertiental een onderkomen biedt. Met opzet is dit aantal vastgesteld, als een herinnering aan Jezus en zijn 12 discipelen. Behalve de dertien, die een tehuis vinden in het gebouw, verschaft de stichting nog aan velen onderstand in de vorm van brood, turf, enz. De bedeelden dragen een penning, waarop de duif is afgebeeld, het zinnebeeld van de Heilige Geest, "van de geest des vredes en der liefde, het schoonste beeld van een weldoend, zachtaardig Christendom". Naast een Oudemannenhuis is er ook een Oudevrouwenhuis. Dit staat in de Lombardstraat. (In 1622 werd het eveneens naar het Oosteinde van de Hoogstraat overgebracht.) Waarvoor dient dat nieuwe gebouw naast het Gasthuis? Laten wij eens nader treden en het opschrift op die ingemetselde steen lezen:

Dat zegt ons niet veel. Misschien geeft het opschrift op die andere steen meer licht.

Onwillekeurig deinzen wij een schrede terug, nu we begrijpen, dat wij voor het Pesthuis staan. Toch behoeven wij niet bang te zijn voor besmetting. De "Zwarte dood" heerst thans niet in de stad. Nog maar enkele jaren geleden (in 1602 en 1603) heeft de "pestilentie" hier echter op een vreselijke wijze gewoed. Honderden zijn eraan gestorven. Om de besmetting tegen te gaan, verordineerde het stadsbestuur toen, dat op de marktdagen niet in de namiddag begraven zou worden en dat er geen vrouwen mee ter begrafenis mochten gaan. Gelukkig is thans de ziekte weer geweken en wordt het gebouw op het ogenblik alleen gebruikt als dolhuis.

De "dollen" of krankzinnigen worden er verpleegd, vandaar dat de inrichting de dubbele naam van Pest- en Dolhuis draagt. Bij de laatste epidemie is echter de wenselijkheid gebleken van een afzonderlijk gebouw voor de zinnelozen. Men heeft er dan ook reeds over gedacht naast het Pesthuis afzonderlijke dolhuisjes te bouwen. Vóór 1598 was het Pesthuis op het eind van de Oostwagenstraat bij de Goudse poort, in het vroegere vrouwenklooster van St. Anna. Thans is daarin het weeshuis gevestigd, dat eertijds in de Weste Wagenstraat en nog vroeger op de Hoogstraat, tegenover deze straat (waar nu de Weezenstraat is) stond.

En hiermee zullen wij onze wandeling maar eindigen. Er zou nog veel meer in de stad te zien zijn, doch het merkwaardigste hebben we bekeken. Laten wij wat uitrusten van onze vermoeiende tocht en ons verfrissen in de taveerne "de Vergulde Valk" daar vlak bij ons, om daarna de stad te verlaten. Het zal toch niet zo heel lang meer duren, dat de poortklok geluid wordt en dan - u weet het - wordt de poort gesloten.




Een zeer gewaardeerde bijdrage van Gerrie van der Laan

Heb je een vraag of opmerking voor Gerrie van der Laan, stuur dan Aad, de webmaster, een email: aad@engelfriet.net

Op onze site kun je nog meer verhalen vinden van haar, gebruik daarvoor onze zoekmachine:

Klik hier als je wilt zoeken via Aad's Freefind search engine, vul in het venster jouw woord in, bijvoorbeeld Gerrie van der Laan en klik op ENTER






Familiewapenklein
wat zijn we trots op ons familiewapen ...., beetje jaloers zeker ....


Terug naar de top





Last update :

8 Juli 2019